vonnis
RECHTBANK UTRECHT
236627 / HA ZA 07-1731
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 236627 / HA ZA 07-1731
1. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de vennootschap onder firma
[X] TRANSPORT SLOCHTEREN V.O.F.,
gevestigd te Slochteren,
eiseressen,
advocaat: mr. M.R. Ruygvoorn,
1. de naar buitenlands recht opgericht vennootschap
M.A.N. NUTZFAHRZEUGE AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te München,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PON EQUIPMENT RENTAL & LEASE B.V.,
gevestigd te Vianen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
M.A.N. TRUCK & BUS B.V.,
gevestigd te Vianen,
gedaagden,
advocaat: mr. L.J. Böhmer.
Eisers zullen hierna afzonderlijk Delta Lloyd en [X] en gezamenlijk Delta Lloyd c.s. worden genoemd. Gedaagden zullen hierna M.A.N. Nutzfahrzeuge, PON en
M.A.N. Truck & Bus worden genoemd.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 16 juli 2008;
het proces-verbaal van comparitie van 17 november 2008;
de akte wijziging eis van 3 december 2008 aan de zijde van Delta Lloyd c.s.;
de akte na comparitie met producties van 12 augustus 2009 aan de zijde van
Delta Lloyd c.s.;
de akte uitlating producties van 9 september 2009 aan de zijde van M.A.N. Nutzfahrzeuge.
1.2. In de akte na comparitie van 12 augustus 2009 heeft Delta Lloyd c.s. aangegeven dat zij niet verder wenst door te procederen tegen dealer Sommerauer Trucks Westerbroek B.V. (hierna: Sommerauer), gevestigd te Westerbroek, die zij eerder als gedaagde in het onderhavige geding betrokken had. Sommerauer is derhalve niet langer partij in de onderhavige procedure.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. M.A.N. Nutzfahrzeuge is fabrikant van M.A.N.-bedrijfswagens en bussen.
2.2. M.A.N. Truck & Bus oefent de rechten uit van de Nederlandse importeur van vrachtauto's van het merk M.A.N. en in het verleden ook van het niet meer bestaande merk M.A.N.-V.W. De Nederlandse importeur van het merk M.A.N. en in het verleden ook van M.A.N.-V.W. is M.A.N.-V.W. Truck & Bus Nederland B.V.
2.3. M.A.N. Truck & Bus werkt samen met een aantal dealers, waaronder Sommerauer.
2.4. PON houdt zich bezig met het sluiten en bemiddelen van financieringsovereenkomsten, in het bijzonder lease-, huur- en koopovereenkomsten, alsmede met het bedrijfsmatig in- en verkopen van voertuigen aan derden.
2.5. [X] heeft eind december 1999 een trekker van het merk M.A.N. F 2000 (hierna: de trekker) besteld bij dealer Sommerauer. M.A.N. Nutzfahrzeuge heeft de trekker geproduceerd en aan Sommerauer verkocht en geleverd.
2.6. M.A.N.-V.W. Truck & Bus Nederland B.V. heeft voor de trekker een garantie afgegeven. In de garantiebepalingen is onder meer het volgende opgenomen:
“1 GARANTIEBEPALINGEN
Voor fabrieksnieuwe automobielen.
De koper wordt voor het gekochte een met de huidige stand der techniek overeenkomend foutloos produkt voor wat betreft materiaal en bewerking gegarandeerd.
De garantie voor fabrieksnieuwe voertuigen begint op de dag van aflevering en geldt voor de termijn van 1 jaar zonder kilometerbeperking, echter de garantietermijn geldt ten hoogste 18 maanden na aflevering van het voertuig door MAN-VW truck & bus B.V. aan de dealer.
MAN-VW truck & bus b.v. garandeert dat indien zich binnen de garantietermijn een defekt voordoet als gevolg van een materiaal- en/of fabricagefout, dit defekt kostenloos zal worden hersteld.”
2.7. Voor de financiering van de trekker heeft [X] een leasovereenkomst gesloten met (de rechtsvoorganger van) PON, waarbij het economisch en juridisch eigendom van de trekker in handen kwam van (de rechtsvoorganger van) PON. De inhoud van die leaseovereenkomst is neergelegd in de orderbevestiging van 24 mei 2000 van de rechtsvoorganger van PON aan [X], de contractspecificatie van 26 mei 2000 van de rechtsvoorganger van PON, de mantelovereenkomst van 24 januari 2000 tussen de rechtsvoorganger van PON en [X] en de algemene voorwaarden van (de rechtsvoorganger van) PON. In deze algemene voorwaarden – waarin (de rechtsvoorganger van) PON wordt aangeduid als 'lessor' en [X] als 'lessee' – is onder meer het volgende opgenomen:
“Artikel 15. Verzekering
15.1 Het risico van het object is voor de duur van de lease-overeenkomst voor rekening van lessee. Lessee is aansprakelijk voor verlies, diefstal of tenietgaan van, dan wel schade overkomen aan of veroorzaakt met het object.
15.2 Lessee zal het object verzekeren en verzekerd houden tegen alle risico's ter zake van het object zelf, alsmede de Wettelijke Aansprakelijkheid, zulks onder voorwaarden en bij verzekeraars ten genoegen van de lessor. Lessee zal er voor zorgdragen dat hij de terzake verschuldigde verzekeringspremies prompt en op tijd voldoet. Lessee zal de desbetreffende polis(sen) met voorwaarden en het bewijs van premiebetaling direct na ontvangst aan lessor overleggen. Voorts zal lessee zijn rechten en overige aanspraken uit hoofde van de door hem afgesloten verzekeringsovereenkomst(en) aan lessor verpanden of, zulks ter keuze van lessor, laatstgenoemde als meest begunstigde verzekerde in de verzekeringsovereenkomst(en), dan wel ten behoeve van lessor daarin een financieringsclausule, laten opnemen, of separaat een verzekeringsverklaring laten opmaken op grond waarvan lessor o.a. steeds in staat zal zijn bij uitsluiting aanspraak te maken op de onder de gesloten verzekeringsovereenkomst(en) uit te keren schadepenningen, terwijl diens aansprakelijkheid jegens derde(n) tevens volledig zal zijn uitgesloten.
15.3 (…)
Artikel 22 Overmacht; aansprakelijkheid; vrijwaring
22.1 (…)
22.2 Aansprakelijkheid van lessor jegens lessee is voorts uitgesloten voor alle schade, uit welken hoofde dan ook, ontstaan. Daaronder zijn begrepen alle directe en indirecte schade, zoals gevolgschade of bedrijfsschade, behoudens de aansprakelijkheid voor schade die veroorzaakt is door opzet of grove schuld van lessor, dan wel zijn werknemers. Aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door opzet of grove schuld van hulppersonen is wel uitgesloten. Lessor is voorts niet aansprakelijk voor enige vertragingsschade.”
2.8. Eind mei 2000 heeft Sommerauer de trekker geleverd aan PON. PON heeft de trekker vervolgens, ter uitvoering van de leaseovereenkomst, ter beschikking gesteld aan [X].
2.9. Op 24 februari 2001 – ongeveer negen maanden nadat [X] de trekker in gebruik had genomen – zijn de trekker, oplegger en lading (elektromotoren en schakelkasten) bijna volledig uitgebrand. Die brand is ontstaan tijdens een rit op de snelweg A7 ter hoogte van Winschoten. De vaste chauffeur van de trekker, de heer [Y] (hierna: [Y]), merkte op enig moment dat de instrumenten en aanwijzingen op het dashboard waren uitgevallen. Toen hij de trekker langs de kant van de weg tot stilstand had gebracht bemerkte hij dat er sprake was van brand in de cabine. Hij is toen uitgestapt en zag vervolgens dat de aard en omvang van de brand al dusdanig was, dat het niet meer verantwoord was om nog persoonlijke bezittingen uit de cabine te halen.
2.10. Delta Lloyd c.s. heeft twee experts, te weten Klomp en Te Water Mulder, onderzoek laten doen naar de oorzaak van de brand. M.A.N. Truck & Bus heeft
CED Bergweg onderzoek laten verrichten naar de oorzaak van de brand.
2.11. In de rapportage van Klomp van 20 maart 2001(tussenrapport) is onder meer het volgende opgenomen:
“Oorzaak: De brand is een gevolg geweest van een technisch mankement in de koppeling. Tijdens het rijden met de auto is door een slippende koppelingsplaat zoveel wrijvingshitte ontstaan in de koppeling dat de drukgroep op enig moment in roodgloeiende toestand uit elkaar is gebarsten.”
2.12. In de rapportage van Te Water Mulder van 11 april 2001 is onder meer het volgende opgenomen:
“In het koppelingshuis was een grote wrijvingshitte ontstaan. Tengevolge van die wrijvingshitte en de centrifugaalkrachten was de gietijzeren ring in 4 delen uit elkaar gebarsten en door het koppelingshuis naar buiten geslagen.
De oorzaak van de opgetreden wrijvingshitte moet gezocht worden in een slippende koppeling.”
2.13. In de aanvullende rapportage van Klomp van 23 april 2001 (eindrapport) is onder meer het volgende opgenomen:
“Onderzoek:
Op 09.03.2001 hebben ondergetekende en expert J. Langeraap opnieuw een onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek is gebleken dat de koppelingsbekrachtigingscilinder, die onder de versnellingsbak gemonteerd zit, een storing vertoonde. De zuiger in deze cilinder was met moeite te demonteren wat, naar later bleek, veroorzaakt werd door het vreten van deze cilinder. Dientengevolge is tijdens het rijden met de auto na een koppelingsbediening de zuiger blijven hangen waardoor de bekrachtiging middels de luchtdruk bleef aanhouden. Hierdoor werd de drukgroep vrij gedrukt en is de koppeling heet geworden met voornoemde gebeurtenissen tot gevolg.
(…)
Schadevaststelling:
Vrachtauto: Geschatte reparatiekosten exclusief b.t.w. fl. 140.000,00
Omdat de reparatiekosten de dagwaarde minus de restantwaarde van het object overtreffen is de schade vastgesteld op basis van totaal verlies.
Zie bijgaande calculatie op blad 5
Oplegger: Geschatte reparatiekosten exclusief b.t.w. fl. 75.000,00
Omdat de reparatiekosten de dagwaarde minus de restantwaarde van het object overtreffen is de schade vastgesteld op basis van totaal verlies.
Zie bijgaande calculatie op blad 6
Lading: de lading was geheel verbrand en volgens informatie zou de waarde ervan plm.
fl. 350.000,00 bedragen.
(…)
Schadevaststelling auto:
(…)
Totaal schade exclusief BTW fl. 114.250,00
(…)
Schadevaststelling oplegger:
(…)
Totaal schade exclusief BTW fl. 24.000,00
2.14. In een brief van 14 mei 2001 heeft Raetsheren van Orden B.V. het volgende aan Delta Lloyd geschreven:
“Als assurantie-makelaar van ladingbelanghebbende Cardo Door Holland, alsmede betrokken (lading)verzekeraars zijn wij aangesteld de bovengenoemde aangelegenheid namens Cardo Door Holland en betrokken verzekeraars te behandelen.
Tijdens het transport op 24 februari 2001, per trekker met oplegger-combinatie met kenteken BJ-GN-60, eigendom van uw verzekerde [X] Transport Slochteren vof, is de vrachtwagen in brand gevlogen, waarbij de gehele combinatie alsmede de gehele lading zijn uitgebrand.
Als gevolg hiervan heeft Cardo Door Holland/betrokken verzekeraars schade geleden waarvoor zij u aansprakelijk houden.
De schade bedraagt f 353.637,18”
2.15. In het rapport van CED Bergweg van 7 juni 2001 is onder meer het volgende opgenomen:
“ONDERHOUD / UITGEVOERDE WERKZAAMHEDEN
Omtrent het onderhoud vernamen wij van de eigenaar dat in de regel door hem in eigen beheer wordt uitgevoerd. Behoudens een eerste onderhoudsbeurt bij de dealer in Westerbroek, waren aan het bovengenoemde voertuig nog geen onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd.
TECHNISCH ONDERZOEK ALGEMEEN
(…)
Aan de nog aanwezige restanten van het frictiemateriaal kon worden vastgesteld dat er sprake was geweest van een extreme mate van slijtage door overmatige slip. Evenals de delen van de drukgroep bleek ook dat de koppelingsplaat daarbij zeer ernstig oververhit en mogelijk roodgloeiend is geweest.
(…)
Koppelingsbekrachtiger:
(…)
Wij stelden in dit verband vast dat deze van lichtmetaal vervaardigde zuiger aan twee zijden groeven en krassen vertoonde. Gezien de aard van deze beschadigingen zijn deze het gevolg van een vervuiling welke heeft geleid tot het klemmen van de zuiger.
(…)
Door het klemmen kon de zuiger niet volledig door de veer worden teruggedrukt, hetgeen heeft geleid tot het aanhouden van de bekrachtiging en het – in bepaalde mate – vrijgeven van de koppeling.
SCHADE-OORZAAK EN CONCLUSIE
(…)
Ten aanzien van de oververhitting van de koppeling delen wij de mening van de eerste expert dat dit in verband is te brengen met de wrijvingshitte die bij het slippen van de koppeling is ontstaan. Gelet op de aard en de omvang van deze beschadigingen heeft deze slip gedurende een geruime tijd plaatsgevonden en zich gaandeweg de rit verergerd. Wij zijn in dit verband van mening dat het probleem zich onder andere heeft aangekondigd door een verhoging van het motortoerental en merkbaar is geweest door het verminderen van de acceleratie. Van de chauffeur mag in dit verband worden verwacht dat hij, behalve de verkeerstechnische gevaren, ook weet wat in technisch opzicht de gevolgen van het rijden met een slippende koppeling kunnen zijn. Het negeren van de waarschuwingen heeft vervolgens tot de extreme omvang van de schade aan de koppeling geleid.
(…) Gelet op de aard van de beschadigingen aan de zuiger zijn wij van mening dat er sprake is geweest van vervuiling die van buitenaf in de cilinder is geraakt. (…)
Het feit dat de beschadiging aan de koppelingsbekrachtiger in verband is te brengen met een vervuiling impliceert tevens dat zich dit tijdens het gebruik en zodoende na de aflevering van het voertuig heeft voorgedaan.
(…)
Ten aanzien van de schadevaststelling conformeren wij ons ten aanzien van de schade aan de bovengenoemde trekker aan de schadevaststelling van de eerste expert. De schade werd door hem op basis van totaal verlies begroot op f 114.250,00 exclusief BTW.
Met betrekking tot de schade aan de oplegger vernamen wij dat deze eveneens op basis van het totaal verlies is begroot op f 24.000,- exclusief BTW. De waarde van de verloren gegane lading zou omstreeks f 350.000,- exclusief BTW hebben bedragen.”
2.16. In de aanvullende rapportage van Klomp van 11 augustus 2003 is onder meer het volgende opgenomen:
“Ons inziens was de vervuiling aanwezig in de versterker op het moment van de montage in de fabriek. De vervuiling kan ook bij de fabricage van de versterker bij fa. Knorr zijn ontstaan. De mate van vervuiling is mogelijk heel gering geweest. Eén metaaldeeltje kan het vreetproces op gang gebracht hebben. Gezien het zeer grote aantal vreetsporen concluderen wij dat de vervuiling al vanaf het begin aanwezig moet zijn geweest.
Dat men geen 9 maanden met een dergelijke vervuiling kan rijden zonder dat het tot slip van de koppeling komt is niet juist. Zoals aangegeven in ons rapport van 14-11-2001 is er sprake geweest van een dusdanige positie van de zuiger dat de slip zeer gering moet zijn geweest zodat de bestuurder hier niets van gemerkt heeft.”
2.17. Delta Lloyd c.s. heeft Stork vervolgens gevraagd een onderzoek te doen naar de oorzaak van het vuil in de koppelingsbekrachtiger. In het rapport van Stork van 9 februari 2006 is onder meer het volgende opgenomen:
“3. RESULTATEN
3.1 (…)
3.2 Het filterelement
Het filterelement is opgebouwd uit kleine gestapelde bolletjes messing. Echter, op de positie van het gaatje in de cilinderwand ontbreken een aantal messing bolletjes. Hierdoor is in het filterelement een gaatje ontstaan met een afmeting van ruw genomen 0,2 bij
0,3 mm. (…)
3.3 Onderzoek vervuiling
Chemische analyses van de vervuiling, met behulp van energie dispersieve spectraal analyses (EDX), tonen aan dat het aluminiumoxiden betreft. Dit is een zeer hard en abrassief middel en wordt toegepast als schuurmiddel. Verder bestaat de vervuiling uit zoutresten. (…)
4. DISCUSSIE
(…)
Tijdens het onderzoek is gebleken dat slijtagesporen voorkomen op de zuiger en op de cilinderwand. Het uiterlijk van de slijtage toont het beeld dat overeenkomt met slijtage als gevolg van abrassieve vervuiling tussen twee bewegende oppervlakken. Het is zichtbaar dat direct naast het brede slijtagespoor een gaatje in de cilinderwand aanwezig is. Aan de buitenzijde is dit gaatje afgedekt met een filterelement. Dit filterelement is opgebouwd uit messing bolletjes. In het gaatje achter het filterelement en onder het filterelement is een korrelige vervuiling in zoutresten aangetroffen. De zoutresten blijken hoofdzakelijk te bestaan uit de elementen chloor en natrium (vermoedelijk afkomstig van strooizout). De korrels bestaan hoofdzakelijk uit aluminiumoxiden.
Deze korrels konden door het filterelement omdat daarin een doorgang met een afmeting van circa 0,2 mm bij 0,3 mm is aangetroffen. Deze doorgang bevond zich precies boven het gaatje in de cilinderwand. Vermoedelijk zijn de bolletjes van het filterelement enigszins losgekomen en zijn een paar bolletjes door het gaatje in de bekrachtiger gekomen. Vervolgens is door de doorgang in het filterelement vervuiling in de bekrachtiger getrokken. De vervuiling is dan ook in het gaatje van de cilinderwand aangetroffen. Deze vervuiling komt vervolgens op de rand van de versmalling in de cilinder terecht. Over deze rand heeft de vervuiling zich in omtreksrichting over 180° kunnen verspreiden. Omdat de vervuiling zich zowel 90° graden linksom als rechtsom heeft verspreid moeten er veel korrels tussen de cilinder en de zuiger terechtgekomen zijn. Omdat de toegankelijkheid van de vervuiling door het filterelement beperkt is en de vervuiling door een klein gaatje in de cilinderwand moet komen, kan dit alleen als de vervuiling over een langere periode in de bekrachtiger terecht kan komen. Dit geeft aan dat de vervuiling en daarmee de slijtage over een langere periode heeft plaatsgevonden.
Het opvallende is dat de vervuiling vrijwel alleen bestaat uit korrels aluminiumoxiden. Deze korrels kunnen niet afkomstig zijn van corrosieproducten en kunnen eveneens niet gevormd zijn uit zoutresten. Dit geeft aan dat de vrachtwagen in een omgeving geweest is of vaker in een omgeving komt waar deze korrels veelvuldig voorkomen. Aluminiumoxiden worden veelal gebruikt voor productie van schuur- en slijpmiddelen.
CONCLUSIE
(…) Uit het onderzoek is gebleken dat:
· het een abrasieve slijtage betreft, veroorzaakt door een vervuiling bestaande uit korrels aluminiumoxiden,
· de aluminiumoxiden hebben kunnen binnendringen door een doorgang in het filterelement, geplaatst aan de buitenzijde van de cilinderwand,
· het binnendringen van de aluminiumoxiden over een langere periode heeft plaatsgevonden.”
3.1. Delta Lloyd c.s. vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. M.A.N. Nutzfahrzeuge en PON hoofdelijk te veroordelen om aan Delta Lloyd te betalen een bedrag van EUR 145.235,61 met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2001, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele vergoeding, met dien verstande dat de één bevrijd zal zijn als de andere deze kosten heeft voldaan,
B. M.A.N. Nutzfahrzeuge en PON hoofdelijk te veroordelen om aan [X] te betalen een bedrag van EUR 1.043,69 met wettelijke rente daarover vanaf 24 februari 2001, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele vergoeding, met dien verstande dat de één bevrijd zal zijn als de andere deze kosten heeft voldaan,
C. M.A.N. Truck & Bus – naast M.A.N. Nutzfahrzeuge en PON – hoofdelijk te veroordelen om aan Delta Lloyd te betalen een bedrag van EUR 51.708,26 (de schade aan de trekker die voor rekening van Delta Lloyd is gekomen) met de wettelijke rente daarover vanaf
1 juli 2001, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele vergoeding, met dien verstande dat M.A.N. Truck & Bus bevrijd zal zijn als (één van) de andere gedaagden deze kosten hebben (heeft) voldaan,
D. M.A.N. Truck & Bus – naast M.A.N. Nutzfahrzeuge en PON – hoofdelijk te veroordelen om aan [X] te betalen een bedrag van EUR 136,13 (het eigen risico dat is ingehouden terzake de schade aan de trekker) met de wettelijke rente daarover vanaf 24 februari 2001, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele vergoeding, met dien verstande dat M.A.N. Truck & Bus bevrijd zal zijn als (één van) de andere gedaagden deze kosten hebben (heeft) voldaan,
E. gedaagden te veroordelen om aan Delta Lloyd te betalen een bedrag van EUR 20.718,97, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, aan kosten van rechtsbijstand met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele vergoeding, met dien verstande dat de één bevrijd zal zijn als de andere deze kosten heeft voldaan,
F. te verklaren voor recht dat M.A.N. Nutzfahrzeuge en PON hoofdelijk gehouden zijn alle schade die Delta Lloyd nog aan derden gehouden is te betalen met betrekking tot de onderhavige brand – Delta Lloyd doelt daarbij met name op de vordering van Rijswaterstaat van EUR 24.587, 19 (exclusief wettelijke rente) die zij tot op heden heeft afgehouden – te vergoeden.
G. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, met dien verstande dat de één bevrijd zal zijn als de andere deze kosten heeft voldaan.
3.2. M.A.N. Nutzfahrzeuge, PON en M.A.N. Truck & Bus voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Vorderingen jegens M.A.N. Nutzfahrzeuge
4.1.Delta Lloyd c.s. stelt – onder verwijzing naar Hoge Raad 22 oktober 1999,
NJ 2000/159 – dat M.A.N. Nutzfahrzeuge als producent jegens de gebruikers van haar product aansprakelijk is nu het product bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd is, schade heeft veroorzaakt. Delta Lloyd c.s. baseert deze vordering op artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.2. M.A.N. Nutzfahrzeuge heeft een aantal gronden aangevoerd die volgens haar de toewijzing van de vordering van Delta Lloyd c.s. in de weg staan. Allereerst betwist
M.A.N. Nutzfahrzeuge dat Delta Lloyd is gesubrogeerd in de rechten van [X] jegens M.A.N. Nutzfahrzeuge.
4.3. In artikel 7:962 lid 1 BW is bepaald dat als de verzekerde terzake van door hem geleden schade anders dan uit verzekering vorderingen tot schadevergoeding op derden heeft, die vorderingen bij wijze van subrogatie overgaan op de verzekeraar voor zover deze, al dan niet verplicht, die schade vergoedt.
Schade aan de trekker
4.4. M.A.N. Nutzfahrzeuge betoogt ten aanzien van de schade aan de trekker dat niet gesteld of gebleken is dat de door Delta Lloyd c.s. overgelegde polisvoorwaarden motorrijtuigverzekering Model M 03.2.98 (productie 1 bij akte na comparitie) van toepassing zijn op de motorrijtuigverzekering tussen [X] en Delta Lloyd.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank kan het in het midden blijven of de overgelegde polisvoorwaarden motorrijtuigverzekering Model M 03.2.98 van toepassing zijn op de tussen [X] en Delta Lloyd overeengekomen motorrijtuigverzekering, omdat het voldoende aannemelijk is dat het overgelegde polisblad motorrijtuigverzekering (productie 3 bij akte na comparitie) betrekking heeft op de trekker en dat voor deze trekker volledige casco dekking is overeengekomen. Immers, op het polisblad staat vermeld dat [X] een motorrijtuigverzekering bij Delta Lloyd heeft afgesloten voor een 'bedryfswagen', waarbij als gedekt risico 'volledig casco' staat vermeld. De rechtbank passeert, gezien deze laatste vermelding op de polis, de stelling van M.A.N. Nutzfahrzeuge dat op grond van de polisvoorwaarden en de stellingen van Delta Lloyd c.s. niet duidelijk is wat de toepasselijke dekking is.
4.6. M.A.N. Nutzfahrzeuge betoogt verder, zo begrijpt de rechtbank, dat voor zover deze polisvoorwaarden al van toepassing zouden zijn op de door [X] afgesloten motorrijtuigverzekering voor de trekker, artikel 3 sub 1 van die polisvoorwaarden voor de onderhavige situatie – waarin het voertuig geen eigendom is van de verzekerde – een uitsluiting van dekking bevat. De rechtbank gaat aan dit betoog van M.A.N. Nutzfahrzeuge voorbij, omdat in artikel 7:962 lid 1 BW is bepaald dat de vorderingen tot schadevergoeding die de verzekerde terzake van de door hem geleden schade op derden heeft, bij wijze van subrogatie overgaan op de verzekeraar die de schade vergoedt, ook als de verzekeraar – in dit geval: op grond van artikel 3 sub 1 van de polisvoorwaarden – (mogelijk) niet verplicht was die schade te vergoeden.
4.7. Verder heeft M.A.N. Nutzfahrzeuge aangevoerd dat [X] geen schade heeft geleden die zij onder de motorrijtuigverzekering van Delta Lloyd kon claimen omdat [X] op grond van artikel 15.2 van de algemene voorwaarden van de leaseovereenkomst weliswaar verplicht was om ten genoegen van PON een schadeverzekering af te sluiten, maar [X] als lessee en niet-eigenaar geen enkel risico liep. Dit betoog gaat niet op, omdat in artikel 15.1 van de algemene voorwaarden van de leaseovereenkomst bepaald is dat het risico van het object (de trekker) voor rekening van de lessee komt en de lessee aansprakelijk is voor verlies, diefstal of tenietgaan van, dan wel schade aan of veroorzaakt met het object. Hieruit volgt dat [X] als lessee en niet-eigenaar, in tegenstelling tot wat M.A.N. Nutzfahrzeuge betoogt, wel degelijk risico liep.
4.8. Voorts voert M.A.N. Nutzfahrzeuge aan, dat de door Delta Lloyd c.s. overgelegde schermprinten (productie 4 bij akte na comparitie) geen bewijs opleveren dat Delta Lloyd daadwerkelijk betalingen heeft verricht aan [X]. Voor zover de rechtbank dat wel zou aannemen, stelt M.A.N. Nutzfahrzeuge dat niet gebleken is hoe uit de bedragen genoemd in de schermprinten het gevorderde schadebedrag voor de trekker van EUR 51.844,39 moet worden berekend.
4.9. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door Delta Lloyd c.s. overgelegde schermprinten – transactieoverzichten die betrekking hebben op de motorrijtuigverzekering voor de trekker van [X] – dat Delta Lloyd EUR 51.708,26 voor de schade aan de trekker aan [X] heeft betaald. Het (blijkens het transactieoverzicht) op 26 april 2001 aan [X] betaalde bedrag ter hoogte van EUR 51.708,26 komt immers overeen met het door Delta Lloyd c.s. voor de schade aan de trekker gevorderde bedrag van EUR 51.844,39 dat gebaseerd is op het in het rapport van Klomp vermelde bedrag van f 114.250,00) minus het ingehouden eigen risico van [X] ter hoogte van EUR 136,13. De conclusie is derhalve dat Delta Lloyd voor wat betreft de schade aan de trekker gesubrogeerd is in de rechten van [X] voor een bedrag van in totaal EUR 51.708,26.
4.10. Het betoog van M.A.N. Nutzfahrzeuge dat dit schadebedrag niet, althans onvoldoende, is onderbouwd, omdat – kort gezegd – niet duidelijk is hoe Klomp tot dit bedrag is gekomen en hij bovendien geen onafhankelijk expert is, kan bovenstaand oordeel niet anders maken. De onderbouwing van het schadebedrag als zodanig is namelijk in het kader van de vraag of een vorderingsrecht door subrogatie is overgegaan niet relevant.
Bergingskosten en kosten van het incidentmanagement
4.11. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door Delta Lloyd c.s. overgelegde schermprinten – de transactieoverzichten die betrekking hebben op de motorrijtuigverzekering voor de trekker van [X] – alsmede haar toelichting daarop in de akte na comparitie, dat Delta Lloyd EUR 1.732,20 voor bergingskosten en kosten van het incident management aan VHD Facilitair B.V. /C.M.V. heeft betaald. Het bedrag van
EUR 2.061,31 dat op 26 april 2001 (blijkens het transactieoverzicht) aan VHD Facilitair B.V. /C.M.V. is betaald – minus de verrekende BTW ter hoogte van EUR 329,12 – komt namelijk (vrijwel) overeen met de door Delta Lloyd c.s. in de onderhavige procedure gevorderde bergingskosten en kosten van het incident management van in totaal
EUR 1.732,20 (EUR 937,06 + EUR 795,14).
[X] is voor de betaling van deze kosten aangesproken (blijkens de als productie 7 bij dagvaarding overgelegde facturen). Nu [X] – als zij geen verzekering bij Delta Lloyd had gehad – voor deze kosten een vordering op M.A.N. Nutzfahrzeuge had gehad, voor zover M.A.N. Nutzfahrzeuge aansprakelijk is, is Delta Lloyd voor wat betreft de bergingskosten en kosten van het incidentmanagement gesubrogeerd in de rechten van [X] voor een bedrag van EUR 1.732,20.
4.12. M.A.N. Nutzfahrzeuge stelt dat de door Delta Lloyd c.s. overgelegde producties 5 tot en met 8 bij akte na comparitie geen bewijs opleveren van de stelling van Delta Lloyd c.s. dat Delta Lloyd voor een bedrag van EUR 70.859,55 is gesubrogeerd in de rechten van [X] jegens M.A.N. Nutzfahrzeuge voor wat betreft de schade aan de lading. Daartoe voert zij allereerst aan dat de overgelegde schermprinten (productie 7 bij akte na comparitie) geen bewijs opleveren dat Delta Lloyd daadwerkelijk een betaling ter hoogte van
EUR 70.859,55 aan [X] heeft verricht.
4.13. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door Delta Lloyd c.s. overgelegde schermprinten – transactieoverzichten die betrekking hebben op de vervoerdersaansprakelijkheidsverzekering van [X] die betrekking had op de lading – dat Delta Lloyd op 28 mei 2001 een bedrag van EUR 70.859,55 heeft betaald aan de Raetsheren Van Orden, die Delta Lloyd bij brief van 14 mei 2001 (productie 8a bij dagvaarding) heeft aangesproken tot betaling van de schade aan de lading. Dit bedrag komt overeen met het door Delta Lloyd c.s. in de onderhavige procedure gevorderde bedrag voor de schade aan de lading. Raetsheren Van Orden heeft weliswaar in haar brief van 14 mei 2001 een bedrag van EUR 353.637,18 gevorderd, maar Delta Lloyd heeft in productie 8 bij akte na comparitie uitgelegd dat zij in de onderhavige procedure slechts een bedrag van EUR 70.859,55 vordert, omdat [X] – kort gezegd – haar schade jegens haar opdrachtgever op grond van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR) heeft kunnen beperken tot een bedrag van
EUR 70.859,55. De rechtbank acht deze uitleg aannemelijk. Nu verder uit de overgelegde schermprinten naar voren komt, dat [X] op 28 mei 2001 voor deze door Delta Lloyd aan Raetsheren van Orden uitgekeerde schade een eigen risico in rekening is gebracht van EUR 453,78 is de conclusie dat Delta Lloyd voor de schade aan de lading gesubrogeerd is in de rechten van [X] voor een bedrag van in totaal EUR 70.405,77 (EUR 70.859,55 - EUR 453,78).
4.14. Het betoog van M.A.N. Nutzfahrzeuge dat gesteld noch gebleken is hoe uit de bedragen genoemd in de schermprinten het gevorderde schadebedrag van EUR 70.859,55 berekend moet worden, maakt dit oordeel niet anders. Het is namelijk niet nodig om het gevorderde schadebedrag te berekenen, omdat het bedrag dat op 28 mei 2001 in de schermprinten genoemd staat één op één overeenkomt met het (door beide eisers samen) gevorderde schadebedrag.
4.15. Ten slotte gaat de rechtbank voorbij aan het betoog van M.A.N. Nutzfahrzeuge dat het schadebedrag voor de lading niet, althans niet voldoende, is onderbouwd, gezien hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 4.10 van dit vonnis.
4.16. Wat betreft de schade aan de oplegger voert M.A.N. Nutzfahrzeuge aan, dat
Delta Lloyd c.s. geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt wie de eigenaar is van de oplegger.
4.17. De rechtbank gaat aan dit betoog van M.A.N. Nutzfahrzeuge voorbij.
M.A.N. Nutzfahrzeuge heeft de stelling van Delta Lloyd c.s. dat Reining Groningen B.V. eigenaar is van de oplegger niet betwist. Dit staat derhalve vast en het was om die reden niet nodig dat Delta Lloyd c.s. ter onderbouwing van die stelling stukken overlegde.
4.18. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de overgelegde schermprinten (productie 10 bij akte na comparitie) – transactieoverzichten die betrekking hebben op de vervoerdersaansprakelijkheids-verzekering van [X] die betrekking had op de oplegger – dat Delta Lloyd op 29 juni 2001 een bedrag van EUR 10.436,95 (EUR 10.890,73 minus een eigen risico van [X] van EUR 453,78) voor de schade aan de oplegger aan [X] heeft betaald. Dit bedrag stemt overeen met het voor Delta Lloyd gevorderde (gesubrogeerde) bedrag voor de schade aan de oplegger. De conclusie is daarom dat Delta Lloyd voor wat betreft de schade aan de oplegger gesubrogeerd is in de rechten van [X] voor een bedrag van in totaal EUR 10.436,95.
4.19. Het betoog van M.A.N. Nutzfahrzeuge dat Delta Lloyd c.s. in het geheel niet heeft toegelicht welke berekeningswijze toegepast moet worden – met name welke bedragen bij elkaar opgeteld moeten worden en welke bedragen daarvan afgetrokken moeten worden – om tot een totaalbedrag van EUR 10.890,73 te komen, maakt bovenstaand oordeel niet anders. Er hoeven namelijk geen berekeningswijzen te worden toegepast om tot het totaalbedrag van EUR 10.890,73 te komen. Dit bedrag staat namelijk als zodanig vermeld in de overgelegde schermprinten.
4.20. Ten slotte gaat de rechtbank voorbij aan het betoog van M.A.N. Nutzfahrzeuge dat het schadebedrag voor de oplegger niet, althans niet voldoende, is onderbouwd, gezien hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 4.10 van dit vonnis.
4.21. Delta Lloyd c.s. heeft voor de expertisekosten een bedrag van
EUR 10.952,43 gevorderd. Hoewel M.A.N. Nutzfahrzeuge de subrogatie van deze kosten op zichzelf niet betwist heeft, is de rechtbank van oordeel dat van subrogatie geen sprake kan zijn. Deze expertisekosten heeft Delta Lloyd immers voor zichzelf gemaakt in het kader van de vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Delta Lloyd heeft echter op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW een eigen recht op vergoeding van de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid – voor zover M.A.N. Nutzfahrzeuge aansprakelijk is voor de schade –, aangezien [X] daarop aanspraak zou hebben kunnen maken jegens M.A.N. Nutzfahrzeuge als deze expertisekosten door [X] zouden zijn gemaakt.
Buitengerechtelijke kosten
4.22. Ook de door Delta Lloyd c.s. gevorderde buitengerechtelijke kosten van
EUR 20.718,97 komen niet voor subrogatie in aanmerking, omdat deze kosten door Delta Lloyd voor zichzelf heeft gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Delta Lloyd heeft echter op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW een eigen recht op vergoeding van deze kosten (Hoge Raad 5 december 1997, NJ 1998/400) door M.A.N. Nutzfahrzeuge – voor zover M.A.N. Nutzfahrzeuge aansprakelijk is voor de schade – , met dien verstande dat de kosten die M.A.N. Nutzfahrzeuge aan Delta Lloyd moet betalen nooit meer kunnen zijn dan de kosten die M.A.N. Nutzfahrzeuge aan [X] had moeten betalen als [X] zelf verhaal had genomen (Hoge Raad 26 september 2003, NJ 2003/645).
4.23. Ook heeft Delta Lloyd c.s. de wettelijke rente gevorderd die Delta Lloyd heeft gederfd of zal derven over de door haar betaalde bedragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Delta Lloyd ook hier een eigen recht op vergoeding van de wettelijke rente, althans voor de periode na de uitkering aan [X] en derden. M.A.N. Nutzfahrzeuge is echter – voor zover zij aansprakelijk is – pas verplicht tot vergoeding van de wettelijke rente over hetgeen Delta Lloyd heeft vergoed aan [X] en derden indien M.A.N. Nutzfahrzeuge in verzuim is met de nakoming van haar verbintenis tot betaling van hetgeen waartoe zij door Delta Lloyd is aangesproken. Nu het hier draait om de subrogatie van de verhaalsrechten van [X] jegens M.A.N. Nutzfahrzeuge die voortvloeien uit onrechtmatige daad treedt het verzuim van M.A.N. Nutzfahrzeuge in zonder ingebrekestelling (artikel 6:83 aanhef en onder b BW), zodat de wettelijke rente zonder ingebrekestelling loopt vanaf het tijdstip dat Delta Lloyd in de rechten van [X] is gesubrogeerd.
4.24. Delta Lloyd c.s. heeft een verklaring voor recht gevorderd dat M.A.N. Nutzfahrzeuge gehouden is alle schade aan haar te vergoeden die Delta Lloyd nog aan derden gehouden is te betalen met betrekking tot de onderhavige brand. Delta Lloyd c.s. doelt daarbij met name op de vordering die Rijkswaterstaat van EUR 24.587,19 bij haar heeft neergelegd voor de schade aan de weguitrusting. Delta Lloyd c.s. betoogt dat zij deze vordering vooralsnog heeft afgehouden, maar dat zij niet kan uitsluiten dat Rijkswaterstaat nog op deze kwestie zal terugkomen. M.A.N. Nutzfahrzeuge betwist dat zij gehouden is deze schade aan de weguitrusting te betalen. Zij voert aan dat dit een toekomstige vordering van een derde betreft die door Delta Lloyd c.s. op geen enkele wijze is gespecificeerd.
4.25. Naar het oordeel van de rechtbank is Delta Lloyd voor wat betreft deze mogelijke toekomstige vorderingen in de rechten van [X] gesubrogeerd, nu het aannemelijk is dat Delta Lloyd dergelijke vorderingen zal moeten betalen als zij hiertoe aangesproken wordt. De stelling van M.A.N. Nutzfahrzeuge dat Delta Lloyd c.s. deze toekomstige vordering(en) op geen enkele wijze gespecificeerd heeft is voor de vraag of er al dan niet sprake is van subrogatie, niet relevant.
4.26. M.A.N. Nutzfahrzeuge heeft voorts betwist dat [X] een vorderingsrecht heeft op M.A.N. Nutzfahrzeuge, omdat Delta Lloyd c.s. geen verzekeringsovereenkomst, polis of betalingsbewijzen heeft overgelegd, zodat volgens M.A.N. Nutzfahrzeuge niet kan worden nagegaan op grond waarvan [X] een recht zou toekomen een bedrag van EUR 1.179,82 in rechte te vorderen. Verder voert zij aan dat [X] als lessee van de trekker geen schade heeft geleden.
4.27. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door Delta Lloyd c.s. overgelegde verzekeringspolissen en schermoverzichten (bij akte na comparitie) dat [X] voor de schade aan de trekker op 26 april 2001 een eigen risico heeft betaald van EUR 136,13 (productie 4 bij akte na comparitie), voor de schade aan de lading op 28 mei 2001 een eigen risico heeft betaald van EUR 453,78 (productie 7 bij akte na comparitie) en voor de schade aan de oplegger op 29 juni 2001 een eigen risico heeft betaald van EUR 453,78 (productie 10 bij akte na comparitie). Het staat derhalve vast dat [X] in totaal een eigen risico heeft betaald van EUR 1043,69, wat overeenkomt met hetgeen Delta Lloyd c.s. voor [X] heeft gevorderd in de onderhavige procedure. De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van M.A.N. Nutzfahrzeuge dat [X] als lessee geen schade heeft geleden, nu in artikel 15.1 van de algemene voorwaarden van de leaseovereenkomst is bepaald dat de lessee aansprakelijk is voor verlies, diefstal of tenietgaan van, dan wel schade aan of veroorzaakt met het object. De conclusie is derhalve dat [X] wel degelijk een vorderingsrecht heeft op M.A.N. Nutzfahrzeuge.
Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten
4.28. M.A.N. Nutzfahrzeuge betoogt dat een andere grond die de toewijzing van de vermeende vorderingen van Delta Lloyd c.s. in de weg staat, wordt gevormd door de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten, zoals neergelegd in artikel 6:197 BW. Zij wijst daarbij op het tweede lid van dat artikel op grond waarvan het volgens haar niet mogelijk is dat de verzekeraar wordt gesubrogeerd in de rechten die de verzekerde op grond van artikel
6:185 BW op de dader heeft.
4.29. Dit betoog van M.A.N. Nutzfahrzeuge gaat niet op, nu de vorderingen van Delta Lloyd c.s. hun grondslag niet kunnen vinden in artikel 6:185 BW. In artikel 6:190 BW is namelijk bepaald dat de aansprakelijkheid, bedoeld in artikel 6:185 BW, eerste lid, alleen bestaat voor schade door dood of lichamelijk letsel of schade door het produkt toegebracht aan een andere zaak die gewoonlijk voor gebruik of verbruik in de privésfeer is bestemd en door de benadeeld ook hoofdzakelijk in de privésfeer is gebruikt of verbruikt. Nu de gevorderde schade geen betrekking heeft op deze in artikel 6:190 BW genoemde schadesoorten, kan de gevorderde schade niet worden toegewezen op grond van artikel 6:185 BW en kan de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten ook niet in de weg staan aan de toewijzing van de vorderingen van Delta Lloyd c.s.
Bedrijfsregeling Brandregres 2000
4.30. M.A.N. Nutzfahrzeuge stelt dat de vorderingen van Delta Lloyd c.s. stranden op de Bedrijfsregeling Brandregres 2000. Zij wijst daarbij op artikel 2.2 van deze bedrijfsregeling, waarin is bepaald dat brandverzekeraars het recht van verhaal jegens niet-particulieren alleen zullen uitoefenen als de aansprakelijkheid verband houdt met onzorgvuldig handelen of nalaten. M.A.N. Nutzfahrzeuge betoogt dat er geen sprake is van enig handelen of nalaten van M.A.N. Nutzfahrzeuge en dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens Delta Lloyd c.s., aangezien de door haar geproduceerde trekker niet gebrekkig is. Voor zover er wel sprake zou zijn van enig onrechtmatig handelen aan haar zijde, valt haar – zo stelt zij – geen enkel verwijt te maken.
4.31. Delta Lloyd c.s. heeft in dit kader aangevoerd dat uit de toelichting op artikel 7 bij de Bedrijfsregeling Brandregres 2000 blijkt dat die regeling alleen ziet op brandverzekeringen en niet op motorrijtuigen- of vervoerdersaansprakelijkheids-
verzekeringen waarvan in dit geval sprake is.
4.32. In artikel 7 (definities) van de Bedrijfsregeling Brandregres 2000 staan de soorten verzekering opgesomd die onder brandverzekering zijn te verstaan. Motorrijtuigenverzekeringen en vervoervoerdersaansprakelijkheidsverzekeringen worden daar niet genoemd. Verder is in toelichting op artikel 7 bij deze bedrijfsregeling onder meer het volgende opgenomen:
“Artikel 7
Definities brandverzekeraar en brandverzekering
(…) Deze bedrijfsregeling ziet dus niet op verzekeraars die handelen in een hoedanigheid welke traditioneel tot een andere branche gerekend wordt, zoals motorrijtuigen-, transport of technische verzekeraars.”
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de vorderingen van Delta Lloyd c.s. niet kunnen stranden op de Bedrijfsregeling Brandregres 2000, omdat [X] voor de trekker een motorrijtuigverzekering had afgesloten en voor de lading en de oplegger (afzonderlijk) een vervoerdersaansprakelijkheidsverzekering en deze verzekeringen buiten het toepassingsgebied van deze bedrijfsregeling vallen.
4.33. M.A.N. Nutzfahrzeuge betoogt verder dat Delta Lloyd c.s. niet ontvankelijk is in haar vorderingen op M.A.N. Nutzfahrzeuge, omdat deze vorderingen ex artikel 6:191 lid 1 BW en artikel 3:310 lid 1 BW zijn verjaard.
4.34. Volgens Delta Lloyd c.s. is artikel 6:197 BW niet van toepassing, omdat artikel 6:185 BW alleen kan worden ingeroepen door consumenten.
4.35. De vorderingen van Delta Lloyd c.s. kunnen hun grondslag niet vinden in artikel 6:185 BW, gezien hetgeen de rechtbank onder 4.29 van dit vonnis heeft overwogen. Derhalve geldt niet de verjaringstermijn van drie jaar die – voor vorderingen op grond van 6:185, eerste lid BW – is opgenomen in artikel 6:191 lid 1 BW, maar is de verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW van toepassing. De verjaringstermijn bedraagt derhalve vijf jaar, te rekenen vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de aansprakelijke persoon bekend is geworden. Voorts is in artikel 3:317 lid 1 BW bepaald dat de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis, waaronder een verbintenis tot schadevergoeding, wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
De rechtbank laat in het midden op welke datum de verjaringstermijn is ingegaan, omdat M.A.N. Nutzfahrzeuge op de comparitie van partijen heeft verklaard dat zij een brief van
24 februari 2004 heeft ontvangen waarmee de verjaring is gestuit. Nu tussen het moment van de brand (24 februari 2001) en de datum van deze brief (24 februari 2004) geen vijf jaar zijn verstreken en er ook geen vijf jaar zijn verstreken tussen de datum van deze brief
(24 februari 2004) en de datum van de dagvaarding (6 augustus 2007), zijn de vorderingen van Delta Lloyd c.s. in ieder geval niet verjaard.
4.36. De volgende vraag die beantwoord moet worden is of M.A.N. Nutzfahrzeuge als producent van de trekker onrechtmatig heeft gehandeld. Zoals Delta Lloyd c.s. betoogt is dit het geval als M.A.N. Nutzfahrzeuge een product (in casu: de trekker) in het verkeer heeft gebracht dat bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd is, schade veroorzaakt (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 22 oktober 1999, NJ 2000/159, het arrest waarnaar Delta Lloyd c.s. heeft verwezen).
4.37. Delta Lloyd c.s. stelt dat hiervan sprake is. Uit het feit dat vuil via een kapotte filter de cilinder van de koppelingsbekrachtiger heeft kunnen binnendringen volgt volgens haar dat er een gebrek aan de trekker moet zijn geweest. Zij betoogt dat de doorgang in de filter al moet hebben bestaan op het moment dat de trekker werd opgeleverd, althans de koppelingsbekrachtiger en de filter – waarvoor door de producent geen specifiek onderhoud was voorgeschreven – aldus hadden moeten zijn geconstrueerd dat een dergelijke doorgang niet binnen negen maanden na oplevering had kunnen ontstaan.
4.38. M.A.N. Nutzfahrzeuge betwist dat zij een gebrekkig product in het verkeer heeft gebracht dat schade veroorzaakt bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd is. Zij betoogt allereerst dat de brand in de trekker niet te herleiden valt tot de (door Delta Lloyd c.s. gestelde) niet goed functionerende filter.
4.39. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Partijen zijn het erover eens dat de brand is ontstaan als gevolg van vuil in de koppelingsbekrachtiger. Op verzoek van Delta Lloyd c.s. heeft Stork onderzocht hoe dit vuil in de koppelingsbekrachtiger is gekomen. Stork komt in haar rapport kort gezegd tot de conclusie dat het vuil heeft kunnen binnendringen via een doorgang in het filterelement, welke doorgang zich precies bevond boven het gaatje in de cilinderwand. Volgens Stork zijn vermoedelijk een aantal messing bolletjes – waaruit het filterelement is opgebouwd – enigszins losgekomen en zijn een paar bolletjes door het gaatje in de koppelingsbekrachtiger terecht gekomen. Vervolgens is er vuil via de doorgang in het filterelement in de koppelingsbekrachtiger getrokken. De rechtbank is op grond van deze conclusie in het rapport van Stork van oordeel dat de brand in de trekker te herleiden valt tot deze doorgang in het filterelement en derhalve – in tegenstelling tot wat M.A.N. Nutzfahrzeuge betoogt – tot een niet goed functionerende filter.
4.40. Dit oordeel wordt niet anders door de drie omstandigheden die M.A.N. Nutzfahrzeuge heeft aangevoerd op grond waarvan het volgens haar uitgesloten is dat een eventueel gebrek aan de trekker heeft kunnen leiden tot brand in de trekker. Zo heeft M.A.N. Nutzfahrzeuge allereerst als omstandigheid aangevoerd dat [X] het onderhoud aan de trekker zelf heeft uitgevoerd. Hierdoor is het volgens M.A.N. Nutzfahrzeuge veel aannemelijker dat de filter tijdens het onderhoud niet is vervangen, of als gevolg van de blootstelling aan vuil, kapot is gegaan dan dat er sprake zou zijn van een gebrek in de trekker die al bij levering zou hebben bestaan. De rechtbank volgt dit betoog niet, omdat M.A.N. Nutzfahrzeuge niet voldoende heeft onderbouwd waarom het door [X] uitgevoerde onderhoud niet goed was. Het had – zeker nu M.A.N. Nutzfahrzeuge geen specifiek onderhoud voor de trekker had voorgeschreven – op haar weg gelegen om in ieder geval te stellen en onderbouwen hoe lang het bij een nieuwe trekker normaalgesproken duurt voordat een dergelijke filter kapot gaat en na hoeveel tijd [X] er daarom bij het onderhoud van een nieuwe trekker op bedacht had moeten zijn dat de filter kapot kon zijn gegaan als gevolg van blootstelling aan vuil.
4.41. In de tweede plaats heeft M.A.N. Nutzfahrzeuge aangevoerd dat uit het onderzoek van Te Water Mulder blijkt dat de trekker op de dag van de brand betrokken was bij een aanrijding, waarbij een luchtleiding van de voorkant van de trekker beschadigd raakte en ter plekke een noodreparatie uitgevoerd moest worden. Ook aan deze omstandigheid gaat de rechtbank voorbij, omdat uit het rapport van Te Water Mulder noch uit de rapporten van Klomp, Stork of CED Bergweg blijkt dat de beschadiging van de luchtleiding heeft geleid of heeft bijgedragen aan het ontstaan van de brand. M.A.N. Nutzfahrzeuge heeft ook niet onderbouwd waarom dat wel zo zou zijn.
4.42. Als derde omstandigheid heeft M.A.N. Nutzfahrzeuge erop gewezen dat volgens experts, werkzaam bij M.A.N. Nutzfahrzeuge, het risico van brandschade bij door M.A.N. Nutzfahrzeuge geproduceerde trekkers nooit eerder is geconstateerd. Verder betoogt zij dat het volgens deze experts uitgesloten is dat ten tijde van de productie van de trekker vuil heeft kunnen binnenkomen in de koppelingsbekrachtiger, aangezien de productie in de fabriek in een vacuümsituatie plaatsvindt. Bovendien geven deze deskundigen volgens M.A.N. Nutzfahrzeuge aan dat het onmogelijk is dat een trekker negen maanden doorrijdt met vuil in de koppelingsbekrachtiger, zonder dat er schade ontstaat.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Of er bij eerder door M.A.N. Nutzfahrzeuge geproduceerde trekkers al dan niet eerder het risico van brandschade is geconstateerd doet niet ter zake voor de beoordeling in de onderhavige zaak. De rechtbank geeft in de onderhavige zaak immers geen oordeel over de overige door M.A.N. Nutzfahrzeuge geproduceerde trekkers, maar uitsluitend over de trekker die op 24 februari 2001 in brand is gevolgen.
Het betoog van M.A.N. Nutzfahrzeuge dat er ten tijde van de productie van de trekker geen vuil heeft kunnen binnenkomen in de koppelingsbekrachtiger is op zichzelf juist – dit blijkt immers ook uit de rapportage van Stork – maar brengt geen verandering in het oordeel van de rechtbank dat de brand in de trekker valt te herleiden tot een niet goed functionerende filter.
Ook passeert de rechtbank de stelling van M.A.N. Nutzfahrzeuge dat het onmogelijk is dat de trekker negen maanden doorrijdt met vuil in de koppelingsbekrachtiger, zonder dat er schade ontstaat, gezien de volgende passage in het rapport van Stork:
“Omdat de toegankelijkheid van de vervuiling door het filterelement beperkt is en de vervuiling door een klein gaatje in de cilinderwand moet komen, kan dit alleen als de vervuiling over een langere periode in de bekrachtiger terecht kan komen. Dit geeft aan dat de vervuiling en daarmee de slijtage over een langere periode heeft plaatsgevonden.”
4.43. M.A.N. Nutzfahrzeuge heeft nog aangevoerd dat er geen sprake was van normaal gebruik voor het doel waarvoor de trekker bestemd was. M.A.N. Nutzfahrzeuge stelt dat de chauffeur van de trekker het slippen van de koppeling voorafgaand aan de brand in de trekker had kunnen en moeten onderkennen en dat hij had moeten stoppen en de trekker langs de kant van de weg had moeten zetten. Zij verwijst daarbij naar het rapport van
CED Bergweg waarin staat vermeld dat deze slip gedurende geruimte tijd heeft plaatsgevonden en dat het probleem zich onder andere heeft aangekondigd door een verhoging van het motortoerental en merkbaar is geweest door het verminderen van de acceleratie.
4.44. Delta Lloyd c.s. betoogt dat de chauffeur het slippen van de koppeling niet heeft kunnen en moeten onderkennen. In verband daarmee voert zij onder meer aan dat Klomp heeft geconcludeerd dat het achteraf niet meer is te bepalen in welke mate de koppeling voor de brand heeft geslipt, dat het mogelijk is dat er slechts in zeer geringe mate sprake was van het slippen van de koppeling en dat dit daarom niet door de chauffeur is opgemerkt. Belangrijker nog is volgens Delta Lloyd c.s. de schriftelijke verklaring van de chauffeur, die onder meer het volgende heeft verklaard:
“1. Vanaf het moment van levering van de bewust MAN trekker ben ik de vaste chauffeur daarop geweest. Tot aan het moment van de brand ben ik de enige chauffeur geweest op deze vrachtwagen.
2. Vanaf het moment dat ik chauffeur werd op deze trekker tot aan het moment van de brand heb ik nooit last gehad van een slippende koppeling op deze wagen.
3. Aangezien ik een jarenlange ervaring heb, op dit moment 40 jaar (!), zou ik weldegelijk een slippende koppeling hebben opgemerkt.”
4.45. Hieruit blijkt volgens Delta Lloyd c.s. dat de chauffeur vanaf het moment van de oplevering van de trekker tot (direct voor) het moment van het ontstaan van de brand niets gemerkt heeft van een slippende koppeling. Gelet op zijn ervaring van tientallen jaren zou de chauffeur een dergelijk mankement zonder meer hebben onderkend. De rechtbank volgt Delta Lloyd c.s. in haar betoog. M.A.N. Nutzfahrzeuge erkent dat de chauffeur zeer ervaren is. Het is dan ook aannemelijk dat de chauffeur een meer dan licht slippen van de koppeling zou hebben opgemerkt en de trekker voor het uitbreken van de brand zou hebben stilgezet. De verklaring van de chauffeur dat hij geen last heeft gehad van een slippende koppeling vindt bovendien steun in de bevinding van Klomp dat het mogelijk is dat er slechts in zeer geringe mate sprake was van slippen van de koppeling.
4.46. De conclusie van het bovenstaande is dat de brand in de trekker het gevolg was van een niet goed functionerende filter. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of de doorgang in het filterelement reeds bestond op het moment dat de trekker werd opgeleverd, omdat de filter dusdanig had moeten zijn geconstrueerd dat een dergelijke doorgang niet binnen negen maanden na oplevering had kunnen ontstaan. De trekker was derhalve gebrekkig en M.A.N. Nutzfahrzeuge heeft deze trekker in het verkeer gebracht die bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd is, schade heeft veroorzaakt. Daarmee heeft zij onrechtmatig jegens [X] gehandeld.
4.47. Vervolgens is het de vraag of deze onrechtmatige gedraging van M.A.N. Nutzfahrzeuge – het in het verkeer brengen van een product dat bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd is, schade veroorzaakt – haar kan worden toegerekend. Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (artikel 162 lid 3 BW).
4.48. M.A.N. Nutzfahrzeuge betoogt dat, indien de rechtbank van oordeel is dat M.A.N. Nutzfahrzeuge onrechtmatig heeft gehandeld door een trekker met een niet goed functionerend filter in het verkeer te brengen, haar op grond van schuld of de verkeersopvattingen geen enkel verwijt kan worden gemaakt voor het niet goed functioneren van het filter, aangezien er andere oorzaken (dan een gebrek) zijn aan te wijzen die ertoe hebben geleid dat het filter kapot is gegaan. De rechtbank kan deze redenering niet volgen. Indien de rechtbank één of meer van die gestelde andere oorzaken had aangenomen zou zij immers niet hebben geconcludeerd tot onrechtmatigheid. Bovendien geldt het volgende. Voor de vraag of aan een fabrikant van een onrechtmatige daad een verwijt kan worden gemaakt, en dus of een onrechtmatige daad die fabrikant kan worden toegerekend op grond van schuld, geldt als maatstaf of de fabrikant in het algemeen die maatregelen heeft genomen die van hem, als zorgvuldig fabrikant, kunnen worden gevergd om te voorkomen dat het door hem in het verkeer toegebrachte product schade veroorzaakt (Hoge Raad 22 oktober 1999, NJ 2000/159). Nu M.A.N. Nutzfahrzeuge niets heeft gesteld over maatregelen die niet van haar kunnen worden gevergd of maatregelen die zij heeft genomen om te voorkomen dat het door haar in het verkeer gebrachte product, de trekker, schade veroorzaakt, kan de onrechtmatige gedraging M.A.N. Nutzfahrzeuge worden toegerekend op grond van schuld.
4.49. De rechtbank overweegt ten overvloede dat ook als rechtbank geoordeeld zou hebben dat de onrechtmatige gedraging M.A.N. Nutzfahrzeuge niet zou kunnen worden toegerekend op grond van schuld, de verkeersopvattingen desondanks zouden meebrengen dat de onrechtmatige gedraging voor rekening van M.A.N. Nutzfahrzeuge zou komen.
In een geval waarin de vraag aan de orde was of de tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst aan de schuldenaar – een verkoper van een industrieel vervaardigd product dat de verkoper niet zelf had geproduceerd – kon worden toegerekend, oordeelde de Hoge Raad namelijk dat de verkeersopvattingen meebrengen dat een tekortkoming bestaande in een gebrek van een verkocht product in beginsel voor rekening van de verkoper komt, ook als deze het gebrek kende noch behoorde te kennen. Dit zal slechts anders kunnen zijn in geval van, door de verkoper zo nodig te bewijzen, bijzondere omstandigheden (Hoge Raad 27 april 2001, NJ 2002/213). Analoog hieraan is de rechtbank van oordeel dat de verkeersopvattingen meebrengen dat de onrechtmatige daad van M.A.N. Nutzfahrzeuge (het in het verkeer brengen van de gebrekkige trekker) voor haar rekening komt, zelfs indien zij het gebrek kende noch behoorde te kennen.
4.50. M.A.N. Nutzfahrzeuge voert voorts aan dat er geen causaal verband bestaat tussen het niet functioneren van de filter in de trekker en de brand. De rechtbank gaat hieraan voorbij, gezien hetgeen zij hierover overwogen heeft onder 4.39 van dit vonnis.
4.51. De conclusie is derhalve dat M.A.N. Nutzfahrzeuge toerekenbaar onrechtmatig jegens Delta Lloyd c.s. heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade.
4.52. De rechtbank stelt voorop dat zij voorbij gaat aan het beroep van
M.A.N. Nutzfahrzeuge op de schadebeperkingsplicht van de chauffeur van [X] (artikel 6:101 BW), gezien hetgeen de rechtbank hierover overwogen heeft onder 4.45 van dit vonnis.
4.53. M.A.N. Nutzfahrzeuge heeft ten aanzien van de schadeposten die staan vermeld in het expertiserapport van Klomp – de schade aan de trekker van f 114.250,00, de schade aan de oplegger van f 24.000,00 en de schade aan de lading van f 350,000,00 - aangevoerd dat onduidelijk is hoe Klomp tot de verschillende schadebedragen is gekomen en dat Klomp bovendien als expert is ingeschakeld door Delta Lloyd c.s., waardoor hij niet als onafhankelijk expert beschouwd kan worden. Delta Lloyd c.s. heeft volgens
M.A.N. Nutzfahrzeuge ten onrechte geen nadere stukken overgelegd waaruit blijkt op welke wijze de verschillende schadebedragen zijn vastgesteld.
4.54. De rechtbank volgt dit betoog niet, nu CED Bergweg – de deskundige die door M.A.N. Nutzfahrzeuge zelf is ingeschakeld – zich in haar rapport 7 juni 2001 (zie onder 2.15 van dit vonnis) conformeert aan de schadevaststelling ten aanzien van de trekker van de door Delta Lloyd c.s. ingeschakelde expert Klomp. In het rapport van CED Bergweg staat hierover het volgende vermeld:
“Ten aanzien van de schadevaststelling conformeren wij ons ten aanzien van de schade aan de bovengenoemde trekker aan de schadevaststelling van de eerste expert. De schade werd door hem op basis van totaal verlies begroot op f 114.250,00 exclusief BTW.
Met betrekking tot de schade aan de oplegger vernamen wij dat deze eveneens op basis van het totaal verlies is begroot op f 24.000,- exclusief BTW. De waarde van de verloren gegane lading zou omstreeks f 350.000,- exclusief BTW hebben bedragen.”
M.A.N. Nutzfahrzeuge heeft op de comparitie van partijen weliswaar aangevoerd dat het feit dat CED Bergweg zich aan de schadevaststelling heeft geconformeerd niet betekent dat zij dat ook heeft gedaan, maar het had op haar weg gelegen om nader te onderbouwen waarom het door Klomp vastgestelde schadebedrag voor de trekker niet juist is en van welke schadebedrag dan wel uitgegaan zou moeten worden. Ook voor wat betreft de door Klomp vastgestelde schadebedragen voor de lading van en de oplegger had het op de weg van M.A.N. Nutzfahrzeuge gelegen om nader te onderbouwen waarom deze bedragen niet juist zijn en van welke schadebedragen dan uitgegaan zou moeten worden, zeker nu een schadebedrag van f 24.000,- voor de oplegger op basis van totaalverlies en een schadebedrag van f 350.000,- voor de verloren gegane lading elektromotoren en schakelkasten de rechtbank aannemelijk voorkomt. Nu M.A.N. Nutzfahrzeuge een dergelijke nadere onderbouwing niet heeft gegeven, zal de rechtbank de door Klomp begrote schadebedragen voor de trekker, de oplegger en de lading bij het begroten van de schade als uitgangspunt nemen.
4.55. Delta Lloyd c.s. heeft voor de schade aan de trekker een bedrag van
EUR 51.844,39 gevorderd (voor Delta Lloyd en [X] samen). M.A.N. Nutzfahrzeuge betoogt dat het gevorderde bedrag voor de schade aan de trekker van EUR 51.844,39 niet overeenkomt met bedrag van f 114.250,00 wat in het rapport van CED Bergweg wordt genoemd. Zij betoogt dat de schade aan de trekker omgerekend slechts EUR 51.731,06 bedraagt.
4.56. De rechtbank volgt dit betoog van M.A.N. Nutzfahrzeuge niet. Bij de invoering van de euro is bepaald dat de wisselkoers EUR 1 = f 2,20371 bedraagt. Als het bedrag van
f 114.250,00 wordt omgerekend in euro's komt dat uit op EUR 51.844,39
(114.250,00/2,20371), zoals gevorderd door Delta Lloyd c.s. De rechtbank zal derhalve het gevorderde bedrag toewijzen, met dien verstande dat zij een bedrag van EUR 51.708,26 zal toewijzen aan Delta Lloyd en een bedrag van EUR 136,13 aan [X].
Bergingskosten en kosten van het incidentmanagement
4.57. Delta Lloyd c.s. heeft voor de bergingskosten en de kosten van het incidentmanagement een bedrag van EUR 1.732,20 gevorderd. Dit bedrag zal worden toegewezen.
4.58. Delta Lloyd c.s. heeft voor de schade aan de lading een bedrag van EUR 70.859,55 gevorderd (voor Delta Lloyd en [X] samen). Dit bedrag is weliswaar lager dan het door Klomp begrote schadebedrag voor de lading, maar de rechtbank heeft onder 4.13 van dit vonnis reeds geoordeeld dat Delta Lloyd c.s. hiervoor een aannemelijk uitleg heeft gegeven. De rechtbank zal derhalve voor de schade aan de lading een bedrag van EUR 70.859,55 toewijzen, met dien verstande dat zij een bedrag van EUR 70.405,77 zal toewijzen aan Delta Lloyd en een bedrag van EUR 453,78 aan [X].
4.59. Delta Lloyd c.s. heeft voor de schade aan de oplegger, overeenkomstig het door Klomp begrote schadebedrag, een bedrag van EUR 10.890,73 gevorderd (voor Delta Lloyd en [X] samen). De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, met dien verstande dat zij een bedrag van EUR 10.436,95 zal toewijzen aan Delta Lloyd en een bedrag van EUR 453,78 aan [X].
4.60. De door Delta Lloyd c.s. gevorderde expertisekosten van EUR 10.952,43 zullen worden toegewezen aan Delta Lloyd, nu deze niet zijn betwist door M.A.N. Nutzfahrzeuge.
Buitengerechtelijke kosten
4.61. Delta Lloyd c.s. heeft gesteld een bedrag van EUR 20.718,97 aan buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. M.A.N. Nutzfahrzeuge betoogt dat, mede gelet op het financieel belang, het aantal betrokken partijen aan de kant van het M.A.N.-concern en de juridische complicaties die de onderhavige financieringsconstructie met zich brengt, dit bedrag deze dubbele redelijkheidstoets doorstaat. De rechtbank is met M.A.N. Nutzfahrzeuge van oordeel dat in dit geval niet is gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten aan Delta Lloyd zal toewijzen.
4.62. De rechtbank is met M.A.N. Nutzfahrzeuge van oordeel dat de door Delta Lloyd c.s. gevorderde verklaring voor recht niet voor toewijzing vatbaar is, nu deze vordering onvoldoende onderbouwd is.
4.63. Delta Lloyd c.s. brengt naar voren dat de verschillende uitkeringen, behalve de expertisekosten, in de loop van de maanden april, mei en juni 2001 zijn gedaan. Zij stelt daarom voor de wettelijke rente over de verschillende schadeposten, voor wat betreft de voor Delta Lloyd gevorderde schadeposten, te laten ingaan vanaf 1 juli 2001.
M.A.N. Nutzfahrzeuge betoogt dat 1 juli 2001 niet kan gelden als de dag waarop de wettelijke rente is gaan lopen, omdat Delta Lloyd c.s. geen betalingsbewijzen heeft overgelegd, waaruit blijkt op welke data zij deze uitkeringen zou hebben verricht. De rechtbank gaat voorbij aan dit betoog van M.A.N. Nutzfahrzeuge, gezien hetgeen zij ten aanzien van deze betalingsbewijzen heeft overwogen onder 4.9 (voor de schade aan de trekker), 4.11 (voor de bergingskosten en de kosten van het incidentmanagement),
4.13 (voor de schade aan de lading) en 4.18 (voor de schade aan de oplegger) van dit vonnis. De rechtbank zal derhalve de wettelijke rente over een totaalbedrag van EUR 134.283,18
(EUR 51.708,26 + EUR 1.732,20 + EUR 70.405,77 + EUR 10.436,95) toewijzen vanaf
1 juli 2001.
4.64. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten toewijzen vanaf de datum van de dagvaarding, 6 augustus 2007, nu dit niet is betwist door M.A.N. Nutzfahrzeuge. Ook de gevorderde wettelijke rente over de expertisekosten zal vanaf die datum worden toegewezen, nu gesteld noch gebleken is op welk moment Delta Lloyd de expertisekosten voldaan heeft.
4.65. Ten slotte heeft Delta Lloyd c.s. betoogd dat 24 februari 2001 moet gelden als dag waarop de wettelijke rente over de door [X] betaalde eigen bijdrage is gaan lopen. Uit de door Delta Lloyd c.s. overgelegde schermprinten bij akte na comparitie blijkt echter dat [X] aan Delta Lloyd voor de trekker op 26 april 2001 een eigen risico van EUR 136,13 voor de schade aan de trekker heeft betaald (productie 4 bij akte na comparitie), op 28 mei 2001 een eigen risico van EUR 453,78 voor de schade aan de lading heeft betaald (productie 7 bij akte na comparitie) en op 29 juni 2001 een eigen risico van EUR 453,78 voor de schade aan de oplegger heeft betaald (productie 10 bij akte na comparitie). De wettelijke rente over deze drie bedragen zal derhalve worden toegewezen vanaf de dag van betaling van het eigen risico door [X].
4.66. Delta Lloyd c.s. stelt dat PON toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van de tussen PON en [X] (ten tijde van de brand) bestaande leaseovereenkomst en dat zij op die grond aansprakelijk is voor de schade die daaruit voortvloeit.
4.67. PON brengt een aantal verweren naar voren, waaronder het verweer dat zij niet schadeplichtig is voor de door Delta Lloyd c.s. gestelde schade, omdat in artikel 22.2 van de algemene voorwaarden van de leaseovereenkomst een exoneratieclausule is opgenomen.
4.68. Delta Lloyd c.s. betoogt dat deze exoneratieclausule vernietigbaar is, omdat deze clausule in de onderhavige omstandigheden krachtens artikel 6:233 sub a BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onredelijk bezwarend is, althans krachtens artikel 6:248 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Delta Lloyd c.s. wijst daarbij op de volgende omstandigheden:
1) De onderhavige toerekenbare tekortkoming betreft de kern van de verplichting van PON onder de leaseovereenkomst, namelijk het ter beschikking stellen van een deugdelijke trekker die niet spontaan in brand vliegt bij normaal gebruik;
2) Het gebrek heeft binnen een jaar na de ingebruikname van de trekker geleid tot aanzienlijke schade, wat nog valt binnen de garantieperiode die voor de trekker was afgegeven door het M.A.N.-concern;
3) PON maakt deel uit van het M.A.N.-concern. Mede gelet op de grote omvang van het M.A.N.-concern en het feit dat [X] een klein familiebedrijf is met een tiental personen in dienst, zou het onaanvaardbaar zijn als het M.A.N.-concern via de exoneratieclausule aan aansprakelijkheid zou kunnen ontkomen voor schade die verband houdt met een essentieel gebrek aan de trekker;
4) Er is sprake van een wanverhouding tussen de (voorzienbare) gevolgen van het gebrek – een schade van meer dan honderdduizend euro – en de beperking van iedere aansprakelijkheid;
5) Dit laatste klemt temeer omdat er niet is onderhandeld over het exoneratiebeding;
6) De prestatie die het M.A.N.-concern voor de trekker heeft ontvangen in verhouding tot de schade is (zeer) groot. In totaal heeft [X] aan (de rechtsvoorganger van) PON voor de trekker een bedrag van bijna EUR 70.000,- betaald. Dit betreft een aanbetaling van bijna EUR 10.000,-, betaalde termijnen van bijna EUR 1.000,- per maand tot het moment van de brand en de (na de brand) betaalde afkoopsom van het leasecontract van meer dan EUR 50.000,-.
4.69. PON betwist dat de exoneratieclausule ex artikel 6:233 BWW vernietigbaar is dan wel op grond van artikel 6:248 lid 2 BW buiten toepassing gelaten dient te worden. PON voert aan, dat partijen deze beperking van aansprakelijkheid overeengekomen zijn, [X] nimmer tegen deze bepaling heeft geprotesteerd en er geen sprake is van opzet, bewuste roekeloosheid of zelfs lichte schuld aan de zijde van PON. De chauffeur [Y] heeft volgens haar juist bijgedragen aan de totstandkoming van de brand. PON betoogt dat de door Delta Lloyd c.s. aangevoerde omstandigheden een uitzondering op de hoofdregel niet kunnen rechtvaardigen. Verder betwist zij dat 'het ter beschikking stellen van een deugdelijke trekker die niet spontaan in de brand vliegt bij normaal gebruik' een hoofdverplichting van PON onder de leaseovereenkomst was. PON geeft aan, dat zij de aansprakelijkheid heeft uitgesloten, omdat de producent in de meeste gevallen aangewezen zal kunnen worden als de schadeplichtige partij. Ten slotte bestrijdt PON dat zij onderdeel zou uitmaken van het M.A.N.-concern.
4.70. In artikel 6:233 sub a BW is bepaald dat een beding in de algemene voorwaarden vernietigbaar is als dit beding, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Artikel 6:248 lid 2 BW bepaalt dat een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.71. In zijn conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2002, NJ 2003/112, merkt AG Langemeijer op dat hij, afgezien van de verschillen in sanctie op beide voornoemde bepalingen (vernietiging van het beding respectievelijk het buiten toepassing blijven ervan), slechts twee materiële verschillen ziet tussen beide vormen van toetsing.
In de eerste plaats dat door de wederpartij van een gebruiker van een beding op artikel 233 onder a BW een beroep moet worden gedaan, terwijl een toetsing aan artikel 6:248 lid 2 BW deel uitmaakt van de (zo nodig door de rechter aan te vullen) rechtsgronden. In de tweede plaats dat een rechtsvordering tot vernietiging eerder verjaart dan een rechtsvordering die is gebaseerd op artikel 6:248 lid 2 BW. De rechtbank sluit zich hierbij aan. Dit betekent dat de toetsing van beide bepalingen inhoudelijk nagenoeg op dezelfde wijze kan geschieden. Bij de toetsing van de vraag of een exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden waarop door de partij die het beding buiten toepassing gelaten wil zien, zich heeft beroepen. In het bijzonder zal in aanmerking moeten worden genomen hoe laakbaar het verzuim dat tot aansprakelijkheid zou moeten leiden, is geweest, wat de gevolgen van dit verzuim zijn en in hoeverre de daardoor ontstane schade eventueel door verzekering is gedekt (Hoge Raad 18 juni 2004, NJ 2004/585). Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bij de toetsing aan de hand van artikel 6:233 onder a BW ook de door de Hoge Raad geformuleerde toetsingscriteria voor artikel 6:248 lid 2 BW toepassen.
4.72. De rechtbank overweegt dat de (door Delta Lloyd c.s. gestelde) tekortkoming van PON niet meer dan in lichte mate laakbaar is, nu PON niet de producent van de trekker is, maar slechts met [X] een leaseovereenkomst is aangegaan voor de financiering van de trekker. Voorts is van belang dat de schade als gevolg van het gebrek aan de trekker weliswaar aanzienlijk is – zoals Delta Lloyd c.s. stelt – maar PON en [X] juist met het oog op de afwenteling van het risico van dergelijke schade in artikel 15.2 van de algemene voorwaarden van de leaseovereenkomst zijn overeengekomen dat [X] verplicht was de trekker tegen dergelijke risico's te verzekeren. Naar het oordeel van de rechtbank is er juist vanwege (de uitvoering van) deze verplichting, die tot gevolg heeft dat deze schade niet voor rekening van [X] komt, in tegenstelling tot wat Delta Lloyd c.s. betoogt, geen sprake van een wanverhouding tussen de gevolgen van het gebrek (meer dan honderdduizend euro schade) en de beperking van aansprakelijkheid. De rechtbank concludeert dat het exoneratiebeding dat is neergelegd in artikel 22.2 van de algemene voorwaarden van de leaseovereenkomst niet onredelijk bezwarend is jegens [X]. Evenmin is de exoneratieclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De overige door Delta Lloyd c.s. aangevoerde omstandigheden brengen geen verandering in dit oordeel van de rechtbank. Die omstandigheden wegen naar het oordeel van de rechtbank minder zwaar dan het lichte verwijt dat aan PON kan worden gemaakt en de omstandigheid dat de schade van [X] door verzekering is gedekt.
4.73. Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat PON zich met succes kan beroepen op de exoneratieclausule die in artikel 22.2 van de algemene voorwaarden van de leaseovereenkomst is opgenomen. Nu noch gesteld, noch gebleken is dat de schade door opzet of grove schuld van PON of zijn werknemers zou zijn veroorzaakt – voor welke schade de aansprakelijkheid van PON niet is uitgesloten in de exoneratieclausule – volgt de rechtbank PON in haar verweer dat zij niet schadeplichtig is voor de door Delta Lloyd c.s. gestelde schade. De rechtbank zal om die reden de vorderingen van Delta Lloyd c.s., voor zover deze betrekking hebben op PON, afwijzen.
Vorderingen jegens M.A.N. Truck & Bus
4.74. Delta Lloyd c.s. stelt dat de door M.A.N. Truck & Bus afgegeven garantievoorwaarden – “MAN-VW truck & bus b.v. garandeert dat indien zich binnen de garantietermijn een defekt voordoet als gevolg van een materiaal- en/of fabricagefout, dit defekt kostenloos zal worden hersteld” – met zich meebrengen dat de gehele schade aan de trekker van EUR 51.844,39 door M.A.N. Truck & Bus moet worden vergoed. Delta Lloyd c.s. betoogt dat, nu reparatie of herstel van het defect niet mogelijk was – aangezien het gebrek tot volledige verwoesting van de trekker heeft geleid – een bedrag moet worden vergoed dat gelijk is aan de schade die het gevolg was van het totaal verlies van de trekker.
4.75. M.A.N. Truck & Bus werpt een aantal verweren op. Zij betoogt onder meer dat de garantiebepalingen niet strekken tot de door Delta Lloyd c.s. gestelde schade, nu deze garantiebepalingen alleen de mogelijkheid van vervanging of reparatie van onderdelen en aggregaten bieden. Uit die garantiebepalingen vloeit volgens haar geen recht op schadevergoeding voort.
4.76. Bij de uitleg van de garantiebepalingen komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen daarvan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltexcriterium). Er kan niet met een zuiver taalkundige uitleg worden volstaan, al is de taalkundige betekenis die de woorden normaalgesproken in het maatschappelijk verkeer hebben – gelezen in de context van de overeenkomst als geheel – vaak wel van groot belang (HR 20 februari 2004, NJ 2005/493).
4.77. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van de zinsnede “MAN-VW truck & bus b.v. garandeert dat indien zich binnen de garantietermijn een defekt voordoet als gevolg van een materiaal- en/of fabricagefout, dit defekt kostenloos zal worden hersteld” met zich mee dat partijen uitsluitend de bedoeling hebben gehad om overeen te komen dat een eventueel defect aan de trekker als gevolg van een materiaal- en/of fabricagefout kosteloos door M.A.N. Truck & Bus zou worden hersteld en niet voor ogen hebben gehad dat – als reparatie of herstel van een defect niet mogelijk zou zijn –
M.A.N. Truck & Bus een bedrag zou vergoeden gelijk aan de schade bij verlies van de trekker. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Delta Lloyd c.s. dat het wél de bedoeling van partijen was dat M.A.N. Truck & Bus in dit laatste geval een bedrag zou vergoeden gelijk aan de schade, nu zij deze stelling op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd.
4.78. Gezien het bovenstaande zal de rechtbank de vorderingen van Delta Lloyd c.s., voor zover deze betrekking hebben op M.A.N. Truck & Bus, afwijzen. De overige verweren van M.A.N. Truck & Bus – waaronder het verweer dat Delta Lloyd c.s. ten onrechte
M.A.N. Truck & Bus in plaats van de Nederlandse importeur van de trekker, M.A.N.-V.W. Truck & Bus, heeft gedagvaard – behoeven om die reden geen verdere bespreking.
4.79. Nu de vorderingen jegens PON en M.A.N. Truck & Bus volledig zullen worden afgewezen, zal ook de gevorderde hoofdelijke veroordeling worden afgewezen.
4.80. M.A.N. Nutzfahrzeuge zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Delta Lloyd c.s. worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Delta Lloyd c.s. worden begroot op:
- dagvaarding EUR 70,85
- vast recht 4.732,00
- salaris advocaat 5.000,00 (2,5 punt × tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR 9.802,85
4.81. De rechtbank ziet geen aanleiding om Delta Lloyd c.s. te veroordelen in de proceskosten van PON en M.A.N. Truck & Bus – hoewel deze gedaagden in het gelijk zijn gesteld – omdat M.A.N. Nutzfahrzeuge, PON en M.A.N. Truck & Bus samen één keer vast recht hebben betaald, werden bijgestaan door dezelfde advocaat en grotendeels met elkaar overlappende conclusies van antwoord hebben ingediend.
5.1. veroordeelt M.A.N. Nutzfahrzeuge om aan Delta Lloyd te betalen een bedrag van EUR 165.954,58 (honderdvijfenzestigduizendnegenhonderdvierenvijftig euro en achtenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van
EUR 134.283,18 vanaf 1 juli 2001 tot de dag van volledige betaling en vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van EUR 31.671,40 vanaf 6 augustus 2007 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt M.A.N. Nutzfahrzeuge om aan [X] te betalen een bedrag van EUR 1.043,69 (duizenddrieënveertig euro en negenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van EUR 136,13 vanaf 26 april 2001 tot de dag van volledige betaling, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van EUR 453,78 vanaf 28 mei 2001 tot de dag van volledige betaling en vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van EUR 453,78 vanaf 29 juni 2001 tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt M.A.N. Nutzfahrzeuge in de proceskosten, aan de zijde van Delta Lloyd c.s. tot op heden begroot op EUR 9.802,85,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op
7 april 2010. JvdL