4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Vast staat dat aangeefster en verdachte op hetzelfde moment in de friettent zijn geweest en dat ze met elkaar gesproken hebben, ongeacht wat er precies gezegd is. Tevens verklaart verdachte ter terechtzitting dat hij aangeefster in de friettent op de schouder heeft aangeraakt. Deze verklaring van verdachte, in samenhang met de aangifte maakt dat er wettig bewijs is, aldus de officier van justitie.
De overtuiging dat verdachte het feit begaan heeft, haalt de officier van justitie onder meer uit de ondersteunende verklaring van getuige [getuige]. Hieruit blijkt dat er drie ontmoetingen geweest zijn tussen aangeefster en verdachte. Aangeefster heeft dit ook verklaard, terwijl verdachte spreekt over twee ontmoetingen. Tevens verklaren aangeefster en getuige eensluidend dat verdachte zijn justitiepas getoond heeft en daarbij gezegd heeft: “Jullie kunnen mij toch niks maken”. Ook over het tonen van het justitiepasje wordt door verdachte anders verklaard. Als de getuige en aangeefster hun verhaal op elkaar afgestemd zouden hebben, dan zou de getuige ook verklaard hebben dat hij gezien heeft dat verdachte het kruis van aangeefster aangeraakt heeft. Dat wordt echter door de getuige niet verklaard en dat maakt zijn verklaring authentiek. Voorts haalt de officier van justitie zijn overtuiging uit het feit dat de aangifte consistent is. Dit in tegen stelling tot de verklaring van verdachte.
Verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij alles nog van de avond weet, maar bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij niet zeker weet of hij wel of niet iets strafbaars heeft gedaan.
Tot slot overweegt de officier van justitie dat het betasten van het kruis van aangeefster onder aanranding valt. De dwang door middel van een feitelijkheid ligt besloten in het gegeven dat de handeling onverhoeds werd uitgevoerd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Het wettige bewijs is, gelet op de aangifte en de getuigenverklaring wel aanwezig, maar het dossier bevat vele losse eindjes waardoor de rechtbank, volgens de raadsman, niet tot de overtuiging kan komen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
De raadsman voert voorts aan dat aangeefster weliswaar heeft verklaard dat zij een hand over haar kruis voelde gaan, maar zij heeft dit niet gezien. Zij heeft de conclusie getrokken dat verdachte het gedaan moet hebben. Nu niemand gezien heeft dat verdachte aangeefster bij haar kruis heeft aangeraakt, dient vrijspraak te volgen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever 1], inhoudende -zakelijk weergegeven- als volgt.
P. 21: Op 26 juli 2008 was ik in een eettent te Amersfoort. Er kwam een jongen naar mij toelopen die tegen mij begon te praten. Ik hoorde hem telkens zeggen “Is dat je vriendje? Is dat je vriendje?” Hij wees daarbij naar mijn vriend.
Ik voelde dat hij met zijn hand over mijn kruis wreef. Ik schrok hier echt heel erg van. Vlak daarna voelde ik wederom dat hij met zijn hand over mijn kruis wreef. Ik zei tegen de jongen: “Gaat het niet met je? Kappen nou.” Direct daarna voelde ik dat die jongen nogmaals over mijn kruis wreef .
P. 22: De jongen heeft een donkere huidskleur en een zonnebril in zijn haar.
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], inhoudende -zakelijk weergegeven- als volgt.
P. 30: Aangeefster is mijn vriendin. Op 26 juli 2008 stonden wij in een eettent in Amersfoort. Mijn vriendin stond met die jongen te praten. Buiten vertelde zij dat ze drie keer door die jongen betast was.
P. 31: In de eettent hoorde ik de jongen aan mijn vriendin vragen: “Is dat je vriendje, is dat je vriendje?” Ik vroeg aan mijn vriendin of die gozer haar lastig viel.
P. 32: De jongen heeft een donkere huidskleur en een brilletje op zijn hoofd.