ECLI:NL:RBUTR:2010:BM0309

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601157-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeldiefstal met voorwaardelijke gevangenisstraf en reclasseringseisen

Op 20 januari 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 26 oktober 2009 in Veenendaal diverse levensmiddelen ter waarde van EUR 87,67 heeft gestolen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank achtte de diefstal bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. Tijdens de proeftijd heeft de verdachte zich echter schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, wat leidde tot de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft de verdachte opgedragen om zich te houden aan de voorschriften van de Stichting Reclassering Nederland, inclusief deelname aan een behandeling voor alcoholverslaving. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de ernst van de diefstal en de recidive van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/601157-09; 16/600572-09 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 januari 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1964] te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein
raadsman mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 januari 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een winkeldiefstal heeft gepleegd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [getuige 1], de verklaring van [getuige 2] en het proces-verbaal van bevindingen waarin verslag wordt gedaan van het uitlezen van de camerabeelden die opgenomen zijn in de [bedrijf 1]. Daarnaast gebruikt de officier van justitie voor het bewijs de verklaring van verdachte waarin hij bekent dat hij vlak voor zijn aanhouding in de [bedrijf 1] te Veenendaal is geweest.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de ontkennende verklaring van verdachte. Verdachte is weliswaar in de supermarkt geweest en er hing een tas aan zijn winkelkar, maar volgens verdachte was deze tas, waarin de niet afgerekende goederen zich bevonden, niet van hem, aldus de raadsman.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte door [getuige 1], inhoudende -zakelijk weergegeven- als volgt.
P. 15: Ik ben bedrijfsleider bij de [bedrijf 1] te Veenendaal. Op 26 oktober 2009 heb ik samen met [betrokkene] van de beveiliging op de livecamerabeelden gezien dat een verdacht persoon een winkelwagen bij zich had. De man had een boodschappentas aan het winkelwagentje gehangen. Ik zag dat de man bij de vlees-, vis- en kaasafdeling meerder pakken uit de koeling pakte en in het winkelwagentje deponeerde. Ik zag dat de man naar een ander gangpad liep en de goederen, welke hij in het winkelwagentje had gedeponeerd, in de boodschappentas opborg. Ik zag dat hij als laatste, bovenop de etenswaren een krantje/folder wegstopte. Toen de man bij de kassa kwam zag ik dat hij een flesje drinken afrekende. De etenswaren in de boodschappentas rekende hij niet af. Hij liep met de winkelwagen, waaraan de volgeladen boodschappentas hing richting de uitgang van de winkel.
P. 16: Hierop is de man door de politie aangehouden. Het totaalbedrag van de weggenomen goederen, bestaande uit 4 pakken kaas, 2 pakken kipfilet, 6 pakken runderriblappen en 8 pakken gerookte zalmfilet, bedraagt 87,67 euro.
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2010, inhoudende -zakelijk weergegeven- als volgt.
Op 26 oktober 2009 bevond ik mij in de [bedrijf 1] te Veenendaal. Ik heb daar een flesje drinken afgerekend. Daarna ben ik aangehouden.
4.3.1. Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat de aangifte, zoals hierboven opgenomen onder 4.3, volledig ondersteund wordt door het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] en het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door hoofdagent [verbalisant].
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 26 oktober 2009 te Veenendaal, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen diverse levensmiddelen (in totaal ter waarde van EUR 87,67), waar onder:
- vier pakken kaas en
- twee pakken kipfilet en
- zes pakken runderriblappen en
- acht pakken gerookte zalm,
toebehorende aan [bedrijf 1].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Diefstal.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting -zakelijk weergegeven- bepleit dat wanneer de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het ten laste gelegde feit de gevorderde
ISD-maatregel niet aan de orde zou moeten zijn. Het voorlichtingsrapport met conclusie
d.d. 5 januari 2010, opgemaakt door M.N. van der Wilt, is een aanfluiting, aldus de raadsman. Uit het rapport komt slechts het wanpresteren van Reclassering Nederland naar voren. De vroeghulp, die de reclassering aan verdachte zou moeten bieden, is afgebroken omdat de reclassering niet tijdig bij verdachte op bezoek is geweest en niet omdat verdachte zelf de vroeghulp heeft afgebroken. Voorts blijkt uit het voorlichtingsrapport op geen enkele wijze waarom verdachte nu als uiterste middel de ISD-maatregel opgelegd zou moeten krijgen.
Het uitdrukkelijke doel van de invoering van de ISD-maatregel is om stelselmatige daders aan te pakken die overlast voor burgers veroorzaken in de samenleving. Nu verdachte sinds 2004 steeds minder vaak is veroordeeld en verdachte geen overlast veroorzaakt omdat hij zijn alcoholgebruik zelf kan bekostigen, en dus geen strafbare feiten pleegt om in zijn verslaving te voorzien, dient niet tot oplegging van de ISD-maatregel te worden overgegaan, aldus de raadsman. De raadsman voert aan dat er in plaats van de ISD-maatregel nog andere mogelijkheden zijn om verdachte te behandelen en dat eerst deze mogelijkheden geprobeerd moeten worden.
Tot slot voert de raadsman aan dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf dient te worden afgewezen en dat de voorlopige hechtenis van verdachte met onmiddellijke ingang dient te worden opgeheven.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Winkeldiefstal veroorzaakt niet alleen overlast en forse materiële schade bij de winkelier, maar veroorzaakt ook een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 14 januari 2010, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen eerder is veroordeeld voor onder meer vermogensdelicten;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Stichting Reclassering Nederland
(SRN) d.d. 5 januari 2010, opgemaakt door mevrouw M.N. van der Wilt, reclasseringswerker.
De rechtbank acht onvoldoende termen aanwezig om op dit moment, zoals door de officier van justitie is gevorderd en in het hierboven genoemd voorlichtingsrapport is geadviseerd, over te gaan tot het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders als bedoeld in artikel 38m juncto 38p van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op voormeld voorlichtingsrapport en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank de klemmende noodzakelijkheid dan wel wenselijkheid tot het opleggen van de ISD-maatregel onvoldoende onderbouwd. Ter terechtzitting heeft mevrouw M.N. van der Wilt naar voren gebracht dat het opleggen van deze maatregel geadviseerd is omdat verdachte niet zou willen mee werken aan het opstellen van een plan van aanpak. Zij heeft echter tevens aangegeven slechts 10 minuten met verdachte gesproken te hebben en dat verdere, maar ook eerdere, contacten en begeleiding niet tot stand zijn gekomen, hetgeen niet steeds aan verdachte te wijten is geweest. Nu de rechtbank onvoldoende zicht heeft op de inspanningen die door de reclassering jegens verdachte gedaan zijn, acht de rechtbank het opleggen van een naar zijn aard zeer ingrijpende en langdurige ISD-maatregel in dit stadium te voorbarig. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ruime recidive van verdachte voor vermogensdelicten wel een ruime gevangenisstraf is geboden. Om verdachte ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te plegen, zal tevens een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd. De rechtbank zal hieraan tevens verplicht reclasseringscontact verbinden als bijzondere voorwaarde. Ondanks dat hiertoe niet geadviseerd is door de SRN, is de rechtbank van oordeel dat verdachte verplichte begeleiding behoeft om recidive te voorkomen, ook indien dit inhoudt dat verdachte zal meewerken aan een behandeling voor zijn alcoholverslavingsproblematiek.
7. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van tien weken gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 3 juni 2009 afgewezen zal worden, nu zij toepassing van de ISD-maatregel heeft gevorderd. De raadsman heeft afwijzing bepleit omdat naar zijn mening het strafbare feit dat daaraan ten grondslag ligt niet bewezen kan worden.
De rechtbank stelt evenwel vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g en 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt het meewerken aan een behandeling tegen de alcoholverslaving;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 3 juni 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/600572-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten tien weken gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schukking, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. M.C. Oostendorp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 januari 2010.