parketnummer: 16/712308-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 maart 2010
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres] te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, huis van bewaring De Geniepoort, te Alphen aan de Rijn,
raadsman mr. R.P. Adema, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 maart 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak van verdachte is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Hierna zal verdachte tevens worden aangeduid als [verdachte] en zullen zijn medeverdachten worden aangeduid als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1, primair: heeft geprobeerd [benadeelde 1] en/of [slachtoffer 1] van het leven te beroven
Feit 1, subsidiair: heeft geprobeerd [benadeelde 1] en/of [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
Feit 2: in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3]
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan voor zover deze zich richt tot [benadeelde 1] en baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen: de aangifte van [benadeelde 1], het proces-verbaal van bevindingen van het uitlezen van de camerabeelden, alsmede de waarneming van deze camerabeelden ter zitting. Verdachte heeft [benadeelde 1] met een stoel tegen het hoofd geslagen. Door deze klap tegen het hoofd met een stoel was de kans dat [benadeelde 1] zou komen te overlijden aanmerkelijk te noemen. Verdachte heeft deze kans ook aanvaard, waardoor hij opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde 1].
De officier van justitie acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiften van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [benadeelde 2] en [benadeelde 3], het proces-verbaal van bevindingen van het uitlezen van de camerabeelden, alsmede de waarneming van deze camerabeelden ter zitting. De officier vordert vrijspraak ten aanzien van de ten laste gelegde kopstoot aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde kan komen en concludeert tot vrijspraak.
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat de opzet op de dood van [benadeelde 1] ontbreekt, nu het voorwerp waarmee verdachte hem heeft geslagen van dien aard is, dat de kans dat iemand aan een dergelijke verwonding overlijdt niet aanmerkelijk te noemen is. Het uiteindelijke letsel van [benadeelde 1] is dan ook zeer gering te noemen. Ook wanneer de rechtbank van oordeel is dat er wel een aanmerkelijke kans op de dood aanwezig was, betoogt de verdediging dat verdachte de kans op de dood op het tijdstip van de betreffende handeling niet heeft aanvaard. De daadwerkelijke opzet om de ander van het leven te beroven, ontbrak bij verdachte.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet is gebleken van een bewuste aanvaarding van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat er derhalve geen poging zware mishandeling bewezen kan worden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten, heeft gepleegd, op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 29 november 2009 komen [medeverdachte 1], [verdachte] – de vader van verdachte – en [medeverdachte 2] – de neef van verdachte – de [bedrijf 1] aan de [adres] te Utrecht binnen. Zij sluiten achteraan in de rij bij de kassa. Voor hen staan drie jongens, te weten [benadeelde 1], [benadeelde 3] en [benadeelde 2]. Er wordt over en weer iets gezegd tussen [benadeelde 3] en [medeverdachte 1]. [benadeelde 1], [benadeelde 3] en [benadeelde 2] gaan vervolgens met hun bestelling aan een tafeltje zitten. Wanneer de bestelling klaar is, loopt [medeverdachte 2] met een dienblad in zijn hand weg richting een tafel. [medeverdachte 1] en [verdachte] lopen achter hem aan. Terwijl [medeverdachte 2] het dienblad op een tafel zet loopt [medeverdachte 1] met opgeheven hand wijzend op [benadeelde 3] af, die nog steeds aan tafel zit met [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. Intussen komt [verdachte] op de tafel met de drie jongens afgerend. Hij pakt een stoel, houdt deze boven zijn hoofd en slaat daarmee met kracht [benadeelde 1] tegen de achterzijde van zijn hoofd. [benadeelde 1] ziet deze slag niet aankomen en zakt ten gevolge van deze slag direct in elkaar. Hij valt van zijn stoel op de grond. Direct daarna slaat [verdachte] tweemaal met dezelfde stoel tegen het bovenlichaam van [benadeelde 2]. Nadat [verdachte] de eerste klap met de stoel heeft uitgedeeld, stompt [medeverdachte 1] meerdere malen met zijn vuist in het gezicht van [benadeelde 3]. Op hetzelfde moment dat [benadeelde 2] slaat met de stoel, komt [medeverdachte 2] aangerend die [benadeelde 2] eerst met zijn voet een trap geeft om hem daarna met beide vuisten in zijn gezicht te stompen. Ondertussen geeft [benadeelde 2] nog een trap. Terwijl [medeverdachte 2] zich op [benadeelde 2] richt, loopt [verdachte] op [benadeelde 3] af die op dat moment nog wordt aangevallen door [medeverdachte 1]. [benadeelde 3] is door [medeverdachte 1] naar de grond getrokken. [benadeelde 3] op de grond ligt slaat [medeverdachte 1] hem met zijn vuist en geeft hij hem een trap tegen zijn lichaam. [verdachte] trapt achter elkaar eenmaal tegen de nek en eenmaal tegen het lichaam van [benadeelde 3]. Daarna loopt [verdachte] op [benadeelde 2] af, pakt hem beet en duwt hem met kracht tegen de counter aan en gooit hem vervolgens op de grond. [benadeelde 2] op de grond ligt, wordt hij tegen zijn lichaam getrapt door [medeverdachte 2] en [verdachte]. [medeverdachte 2] loopt hierna weg, terwijl [verdachte] de op de grond liggende [benadeelde 2] nogmaals trapt. Bovenstaande handelingen worden waargenomen door de rechtbank op de ter zitting getoonde camerabeelden.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lopen de [bedrijf 1] binnen terwijl de hiervoor omschreven geweldpleging aan de gang is. Kort nadat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het restaurant hebben betreden, verlaat [medeverdachte 2] de [bedrijf 1]. Enige tijd na het betreden van de [bedrijf 1] valt [slachtoffer 2] op de grond. Aangever [slachtoffer 2] verklaart dat hij met een vuist in zijn gezicht werd gestompt door [medeverdachte 1] waardoor hij op de grond viel . Aangever [slachtoffer 1] verklaart dat [verdachte] hem met een stoel heeft geslagen, waarna hij pijn in zijn gezicht en hoofd voelde. Laatstgenoemde verklaring wordt ondersteund door de aangifte van [slachtoffer 2], die verklaart te hebben gezien dat [verdachte] met een stoel tegen het hoofd van [slachtoffer 1] sloeg. Kort daarna verlaten [medeverdachte 1] en [verdachte] het restaurant. Ongeveer twintig seconden later lopen beide mannen de [bedrijf 1] weer in. [medeverdachte 1] kijkt, lopend richting de counter, zoekend om zich heen. [verdachte] loopt met een stoel in zijn hand ook deze kant op en slaat [slachtoffer 1] tot twee maal toe met deze stoel. Daarna stompt [verdachte] met zijn vuist tegen het hoofd van [slachtoffer 1]. Bovenstaande handelingen worden waargenomen door de rechtbank op de ter zitting getoonde camerabeelden van de geweldpleging.
Na waarneming van de camerabeelden ter zitting verklaart de verdachte dat hij de handelingen, welke worden getoond, heeft verricht. Verdachte begon te vechten omdat hij dacht dat [benadeelde 3], [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn zoon wilden aanvallen. Bij het zien van de camerabeelden bij de rechter-commissaris heeft hij echter gezien dat dit niet het geval was. Verdachte verklaart voorts dat zijn gewelddadige optreden vermoedelijk het gevolg is geweest van overmatig alcoholgebruik, aangezien hij in het dagelijks leven geen gewelddadig persoon is.
Het letsel dat [benadeelde 1] heeft opgelopen als gevolg van de geweldpleging op 29 november 2009 bestaat uit een gescheurde linkeroorschelp over een lengte van twee centimeter waarbij tevens het kraakbeen is gescheurd, een bloeduitstorting achter het linkeroor, een hersenschudding en geheugenstoornissen rondom het voorval. Tevens is [benadeelde 1] een nacht opgenomen in het ziekenhuis met een wekadvies. [benadeelde 1] verklaart ruim een maand na het voorval nog last te hebben van zowel de lichamelijke klachten als psychische klachten die hij heeft opgelopen bij de geweldpleging.
Bewijsoverweging
De rechtbank spreekt de verdachte partieel vrij van de poging doodslag van [slachtoffer 1] vanwege het ontbreken van het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte [slachtoffer 1] met een stoel tegen het hoofd heeft geslagen. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte [slachtoffer 1] met een stoel tegen het bovenlichaam raakt en niet tegen het hoofd. De rechtbank is van oordeel dat het met een stoel tegen iemands bovenlichaam slaan niet is te kwalificeren als een poging doodslag.
De rechtbank acht de poging doodslag van [benadeelde 1] wel bewezen en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft verklaard dat hij [benadeelde 1] met een stoel tegen het hoofd heeft geslagen. Deze verklaring vindt ondersteuning in de eigen waarneming van de rechtbank van de ter zitting getoonde beelden waarop is te zien dat verdachte met kracht [benadeelde 1] met een stoel tegen de achterkant/zijkant van zijn hoofd slaat. Na deze klap blijft [benadeelde 1] gedurende de gehele verdere geweldpleging roerloos op de grond liggen en wordt door verdachte of zijn medeverdachten verder niet geslagen of geschopt. De rechtbank heeft dan ook de overtuiging dat het letsel dat [benadeelde 1] heeft opgelopen is veroorzaakt door de voornoemde klap met de stoel
De rechtbank is -in tegenstelling tot de raadsman- van oordeel dat het met een houten stoel met grote kracht onverhoeds van achteren tegen de achterkant/zijkant van iemands hoofd -ter hoogte van de slaap- te slaan, de kans aanmerkelijk te noemen is dat deze persoon hierdoor zou komen te overlijden. De rechtbank overweegt daartoe dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een zeer kwetsbaar en uiterst vitaal deel is van het menselijk lichaam. Eén harde klap met een stoel tegen het hoofd kan al tot de dood leiden.
Dat verdachte deze klap met grote kracht heeft uitgedeeld blijkt onder meer uit het letsel van [benadeelde 1]; verdachte gebruikte dermate grote kracht dat het oor van [benadeelde 1] is gescheurd en het botje boven dit oor is gebroken. Gelet op de omstandigheid dat verdachte [benadeelde 1] van de achterkant heeft benaderd en de daarmee gepaard gaande onverwachtsheid van de klap -nu ook enige aanleiding hiertoe volledig ontbrak-, heeft [benadeelde 1] de klap niet kunnen opvangen of zich op andere wijze kunnen verweren.
Ten aanzien van de verklaring van verdachte dat zijn handelen het gevolg is van alcoholgebruik overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat verdachte stelt geen opzet te hebben gehad op de dood van [benadeelde 1]. Een verweer dat, gelet op de toestand waarin de verdachte verkeerde na gebruik van alcohol, geen sprake was van opzet, kan slechts slagen als bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. Gelet op het feit dat verdachte volgens zijn eigen verklaring is overgegaan tot het gebruik van geweld omdat hij meende dat hij zijn zoon moest helpen, is daarvan in deze zaak geen sprake.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van bovengenoemde handelingen is het handelen van verdachte zozeer gericht op het toebrengen van fataal letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [benadeelde 1] heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde 1] door met kracht een stoel tegen het hoofd van [benadeelde 1] te slaan.
De rechtbank acht het onder feit 2 tenlastegelegde bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn medeverdachten betrokken is geweest bij de geweldpleging en dat hij geweldshandelingen heeft verricht zoals hierboven beschreven. Deze verklaring vindt steun in de waarneming door de rechtbank van de ter zitting getoonde beelden zoals hierboven weergegeven, evenals de aangiften van de slachtoffers. Verdachte vormde samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een groep die geweldshandelingen heeft gepleegd jegens [benadeelde 1], [benadeelde 3], [benadeelde 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Verdachte heeft de eerste klap uitgedeeld, waarna [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn meegegaan in de geweldpleging door samen met verdachte de andere slachtoffers te belagen.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van de ten laste gelegde kopstoot aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], nu hiervoor geen wettig en overtuigend bewijs is. Zowel uit de aangifte van [slachtoffer 1], als uit de camerabeelden blijkt niet dat verdachte of één van zijn medeverdachten dit slachtoffer een kopstoot heeft gegeven.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij op 29 november 2009 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde 1] met kracht met een stoel tegen het hoofd heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet voltooid;
hij op 29 november 2009 te Utrecht met anderen, in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in de [bedrijf 1] ([adres]), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3], welk geweld bestond uit
- het meermalen stompen in het gezicht van die [slachtoffer 1] en het meermalen met een stoel tegen het hoofd slaan en
- het meermalen stompen in het gezicht van die [slachtoffer 2] en
- het meermalen stompen in het gezicht van die [benadeelde 2] en het meermalen trappen/schoppen tegen het lichaam van die [benadeelde 2] en
- het meermalen stompen in het gezicht van die [benadeelde 3] en het meermalen trappen/schoppen tegen het lichaam van die [benadeelde 3].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1, primair: poging doodslag
Feit 2: het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Voorzover verdachte bedoeld heeft te stellen dat zijn handelen hem niet kan worden toegerekend omdat hij onder invloed was van alcohol, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft in korte tijd een grote hoeveelheid alcohol tot zich genomen en heeft zich aldus vrijwillig in een toestand gebracht als in het verweer bedoeld. Dit verweer wordt daarom verworpen.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Als bijzondere voorwaarde vordert de officier van justitie verplicht reclasseringscontact, ook als dit inhoudt een behandeling bij Centrum Maliebaan en een meldingsgebod.
6.2. Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring mocht komen, verzoekt de verdediging om bij strafoplegging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Bij een voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen de bijzondere voorwaarden -zoals beschreven in het reclasseringsrapport, te weten een meldingsgebod en een behandelverplichting- worden opgelegd, eventueel aangevuld met een werkstraf.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van openlijk geweld, dat heeft plaatsgevonden in de avond van 29 november 2009. Verdachte heeft deel uitgemaakt van een groep die gewelddadige handelingen tegen meerdere personen heeft verricht. Verdachte heeft [benadeelde 1] met een hard massief houten voorwerp tegen zijn hoofd geslagen en daarbij voor lief genomen dat [benadeelde 1] zou komen te overlijden. [benadeelde 1] heeft aanzienlijk letsel opgelopen en wordt regelmatig geconfronteerd met de gevolgen van dit geweld. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat verdachte, in vergelijking met zijn medeverdachten, het grootste aandeel heeft gehad in de geweldpleging en het meest ernstige geweld heeft gebruikt. Daarnaast rekent de rechtbank verdachte toe dat hij de aanstichter is geweest van de geweldpleging; [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn hem vervolgens komen helpen. De rechtbank acht het extra kwalijk dat verdachte en zijn medeverdachten eenzijdig geweld hebben uitgeoefend. De slachtoffers hebben hiertoe geen enkele aanleiding gegeven. De verklaring van verdachte dat hij meende dat zijn zoon werd aangevallen en hem wilde helpen, rechtvaardigt het handelen van verdachte naar het oordeel van rechtbank absoluut niet. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte, na de [bedrijf 1] te hebben verlaten weer is teruggekomen met [medeverdachte 1] en verder is gegaan met het plegen van forse gewelddadige handelingen. Gelet op het bijzonder gewelddadige optreden van verdachte en zijn medeverdachten, mag verdachte van geluk spreken dat het letsel van de slachtoffers relatief beperkt is gebleven. Dit is echter op geen enkele wijze te danken aan het optreden van verdachte en zijn medeverdachten. Openlijke geweldpleging heeft een enorme invloed op de samenleving. Het gevoel van onveiligheid neemt door dit soort incidenten steeds grotere vormen aan. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank in beginsel een gedeeltelijk onvoorwaardelijke detentie in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Gelet op alle omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden is. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat aansluiting gezocht bij hetgeen in soortgelijke zaken doorgaans wordt opgelegd. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding om een deel van deze straf, te weten 4 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Deze voorwaardelijke straf maakt ook een verplichte begeleiding door Centrum Maliebaan mogelijk.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 2686,10.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 750,- ter zake van immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. De rechtbank legt de schadevergoeding hoofdelijk op nu verdachte de schade aan [benadeelde 1] heeft toegebracht en tevens deel heeft uitgemaakt van de groep die de geweldpleging heeft begaan. Hij is daardoor mede verantwoordelijk voor het letsel van [benadeelde 1]. Het overige deel van de gevorderde immateriële schade verklaart de rechtbank niet-ontvankelijk.
Bij de begroting van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de bedragen zoals die gewoonlijk worden toegewezen voor slachtoffers van poging doodslag en openlijk geweld. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank is van oordeel dat een nadere onderbouwing van de geleden materiële schade ontbreekt, waardoor niet valt in te zien dat de kleding van [benadeelde 1] zodanig onbruikbaar was dat deze niet meer draagbaar was, mede gelet op het geconstateerde letsel. De vordering ter zake van materiële schade verklaart de rechtbank derhalve niet-ontvankelijk.
De benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 675,95.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 351,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 78,- ter zake van materiële schade en
€ 273,- ter zake van immateriële schade en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. De rechtbank legt de schadevergoeding hoofdelijk op nu verdachte deel heeft uitgemaakt van de groep die de schade aan [benadeelde 2] heeft toegebracht. Hij is daardoor mede verantwoordelijk voor het letsel en de schade van [benadeelde 2].
Bij de begroting van de materiële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende materiële schadeposten:
- een gescheurde jas, € 60,-;
- pijnstillers, € 18,-.
De rechtbank is van oordeel dat de overige opgevoerde materiële schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd en zal deze niet-ontvankelijk verklaren.
Bij de begroting van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de bedragen zoals die gewoonlijk worden toegewezen voor slachtoffers van openlijk geweld.
De gevorderde immateriële schade is voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 593,87.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 312,30,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 39,30,- ter zake van materiële schade en € 273,- ter zake van immateriële schade en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. De rechtbank legt de schadevergoeding hoofdelijk op nu verdachte deel heeft uitgemaakt van de groep die de schade aan [benadeelde 3] heeft toegebracht. Hij is daardoor mede verantwoordelijk voor het letsel en de schade van [benadeelde 3].
Bij de begroting van de materiële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende materiële schadeposten:
- stomerijkosten voor de jas, € 19,50;
- reiskosten die zijn gemaakt voor het doen van aangifte in Utrecht en het geven van een aanvullende verklaring bij de politie in Utrecht, € 19,80.
De rechtbank is van oordeel dat de overige opgevoerde materiële schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd en zal deze niet-ontvankelijk verklaren.
Bij de begroting van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de bedragen zoals die gewoonlijk worden toegewezen voor slachtoffers van openlijk geweld.
De gevorderde immateriële schade is voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Met betrekking tot bovengenoemde toegekende vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: poging doodslag
feit 2: het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door Centrum Maliebaan, ook als dat inhoudt het volgen van een training ten aanzien van middelengebruik en agressie.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 750,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van
€ 351,-, waarvan € 78,- ter zake van materiële schade en € 273,- ter zake van immateriële schade,-;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 312,30,-, waarvan € 39,30,- ter zake van materiële schade en € 273,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover deze bedragen door één of meer medeverdachten is betaald, verdachte niet gehouden is deze bedragen aan de benadeelde partijen te betalen.;
Schademaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
* [benadeelde 1], € 750,-, vijftien dagen hechtenis;
* [benadeelde 2] € 351,-, zeven dagen hechtenis;
* [benadeelde 3] € 312,30,-, zes dagen hechtenis;
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover deze bedragen door één of meer medeverdachten is betaald, verdachte niet gehouden is deze bedragen aan de Staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schukking, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.T. Dezentje, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 maart 2010.