parketnummer: 16/601274-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 maart 2010
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats],
raadsman mr. R.P. Adema, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 maart 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak van verdachte is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken van medeverdachten
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Hierna zal verdachte tevens worden aangeduid als [verdachte] en zullen zijn medeverdachten worden aangeduid als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1, primair: heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Feit 1, subsidiair: heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 2: in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [slachtoffer 1].
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde.
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan alleen voor zover het betreft [slachtoffer 1]. Zij baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen: de aangifte van [slachtoffer 1], het proces-verbaal van bevindingen van het uitlezen van de camerabeelden, alsmede de eigen waarneming van de rechtbank van deze camerabeelden ter zitting.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat tevens wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiften van [benadeelde 1], [slachtoffer 2], [benadeelde 2] en [benadeelde 3], het proces-verbaal van bevindingen van het uitlezen van de camerabeelden, alsmede de eigen waarneming van de rechtbank van deze camerabeelden ter zitting. De officier vordert vrijspraak ten aanzien van het ten laste gelegde onderdeel ‘kopstoot aan [slachtoffer 1]’.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde kan komen en concludeert tot vrijspraak.
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat de opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ontbreekt, nu het voorwerp waarmee verdachte hen heeft geslagen van dien aard is, dat de kans dat iemand aan een dergelijke verwonding overlijdt niet aanmerkelijk is. Het letsel dat bij [slachtoffer 1] en bij [slachtoffer 2] is vastgesteld is dan ook zeer gering. Wanneer de rechtbank van oordeel zou zijn dat er wel een aanmerkelijke kans op de dood was, dan betoogt de verdediging dat verdachte de kans op de dood op het tijdstip van de betreffende handeling niet heeft aanvaard. De daadwerkelijke opzet om de ander van het leven te beroven ontbrak bij verdachte.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet is gebleken van een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat derhalve geen poging zware mishandeling bewezen kan worden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten en overweegt daartoe dat noch [slachtoffer 1] noch [slachtoffer 2] in zijn aangifte heeft verklaard dat verdachte degene was die één van hen met een stoel heeft geslagen of een stoel in hun richting heeft gegooid. Ook in de overige verklaringen is voor een dergelijk handelen van verdachte geen steun te vinden. Tenslotte heeft ook de rechtbank zelf op de ter zitting getoonde camerabeelden van het incident niet waargenomen dat verdachte [slachtoffer 1] dan wel [slachtoffer 2] met een stoel tegen het gezicht of hoofd heeft geslagen of dat hij een stoel in hun richting heeft gegooid.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 29 november 2009 te Utrecht openlijk in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd. Zij grondt haar overtuiging op de volgende feiten en omstandigheden.
Op 29 november 2009 komen [verdachte], [medeverdachte 1] – de vader van verdachte – en [medeverdachte 2] – de neef van verdachte – de [bedrijf 1] aan de [adres] te Utrecht binnen. Zij sluiten achteraan in de rij bij de kassa. Voor hen staan drie jongens, te weten [benadeelde 1], [benadeelde 3] en [benadeelde 2]. Er wordt over en weer iets gezegd tussen [benadeelde 3] en [verdachte]. [benadeelde 1], [benadeelde 3] en [benadeelde 2] gaan vervolgens met hun bestelling aan een tafeltje zitten. Wanneer de bestelling klaar is, loopt [medeverdachte 2] met een dienblad in zijn hand weg richting een tafel. [verdachte] en [medeverdachte 1] lopen achter hem aan. Terwijl [medeverdachte 2] het dienblad op een tafel zet loopt [verdachte] met opgeheven hand wijzend op [benadeelde 3] af, die nog steeds aan tafel zit met [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. Intussen komt [medeverdachte 1] op de tafel met de drie jongens afgerend. Hij pakt een stoel, houdt deze boven zijn hoofd en slaat daarmee met kracht [benadeelde 1] tegen de achterzijde van zijn hoofd. [benadeelde 1] ziet deze slag niet aankomen en zakt ten gevolge van deze slag direct in elkaar. Hij valt van zijn stoel op de grond. Direct daarna slaat [medeverdachte 1] tweemaal met dezelfde stoel tegen het bovenlichaam van [benadeelde 2]. Nadat [medeverdachte 1] de eerste klap met de stoel heeft uitgedeeld, stompt [verdachte] meerdere malen met zijn vuist in het gezicht van [benadeelde 3]. Op hetzelfde moment dat [medeverdachte 1] [benadeelde 2] slaat met de stoel, komt [medeverdachte 2] aangerend die [benadeelde 2] eerst met zijn voet een trap geeft om hem daarna met beide vuisten in zijn gezicht te stompen. Ondertussen geeft [medeverdachte 1] [benadeelde 2] nog een trap. Terwijl [medeverdachte 2] zich op [benadeelde 2] richt, loopt [medeverdachte 1] op [benadeelde 3] af die op dat moment nog wordt aangevallen door [verdachte]. [benadeelde 3] is door [verdachte] naar de grond getrokken. Terwijl [benadeelde 3] op de grond ligt slaat [verdachte] hem met zijn vuist en geeft hij hem een trap tegen zijn lichaam. [medeverdachte 1] trapt achter elkaar eenmaal tegen de nek en eenmaal tegen het lichaam van [benadeelde 3]. Daarna loopt [medeverdachte 1] op [benadeelde 2] af, pakt hem beet en duwt hem met kracht tegen de counter aan en gooit hem vervolgens op de grond. Terwijl [benadeelde 2] op de grond ligt, wordt hij tegen zijn lichaam getrapt door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] loopt hierna weg, terwijl [medeverdachte 1] de op de grond liggende [benadeelde 2] nogmaals trapt. Bovenstaande handelingen worden waargenomen door de rechtbank op de ter zitting getoonde camerabeelden.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lopen de [bedrijf 1] binnen terwijl de hiervoor omschreven geweldpleging aan de gang is. Kort nadat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het restaurant hebben betreden, verlaat [medeverdachte 2] de [bedrijf 1]. Enige tijd na het betreden van de [bedrijf 1] valt [slachtoffer 2] op de grond. Aangever [slachtoffer 2] verklaart dat hij met een vuist in zijn gezicht werd gestompt door [verdachte] waardoor hij op de grond viel. Aangever [slachtoffer 1] verklaart dat [medeverdachte 1] hem met een stoel heeft geslagen, waarna hij pijn in zijn gezicht en hoofd voelde. Laatstgenoemde verklaring wordt ondersteund door de aangifte van [slachtoffer 2], die verklaart te hebben gezien dat [medeverdachte 1] met een stoel tegen het hoofd van [slachtoffer 1] sloeg. Kort daarna verlaten [verdachte] en [medeverdachte 1] het restaurant. Ongeveer twintig seconden later lopen beide mannen de [bedrijf 1] weer in. [verdachte] kijkt, lopend richting de counter, zoekend om zich heen. [medeverdachte 1] loopt met een stoel in zijn hand ook deze kant op en slaat [slachtoffer 1] tot twee maal toe met deze stoel. Daarna stompt [medeverdachte 1] met zijn vuist tegen het hoofd van [slachtoffer 1]. Bovenstaande handelingen worden waargenomen door de rechtbank op de ter zitting getoonde camerabeelden van de geweldpleging.
Na waarneming van de camerabeelden ter zitting verklaart de verdachte dat hij de handelingen, welke worden getoond, heeft verricht. Verdachte verklaart dat hij, nadat hij in de richting van [benadeelde 3] was gelopen, in zijn ooghoek zag dat zijn vader aan het vechten was en daarop [benadeelde 3] met zijn vuist tegen het hoofd sloeg. Verdachte verklaart voorts dat zijn handelen vermoedelijk het gevolg is geweest van overmatig alcoholgebruik.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht het onder feit 2 tenlastegelegde bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken is geweest bij de geweldpleging die heeft plaatsgevonden in de [bedrijf 1] aan de [adres] te [woonplaats] op 29 november 2009 en dat hij geweldshandelingen heeft verricht zoals hierboven beschreven. Deze verklaring vindt steun in de waarneming door de rechtbank van de ter zitting getoonde beelden zoals hierboven weergegeven, evenals in de aangiften van de slachtoffers. Verdachte vormde samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een groep die geweldshandelingen heeft gepleegd jegens [benadeelde 1], [benadeelde 3], [benadeelde 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Hoewel het niet verdachte was die de eerste klap uitdeelde, heeft hij zich niet gedistantieerd van het geweld dat [medeverdachte 1] pleegde, maar is hij juist meegegaan in de geweldpleging door andere slachtoffers te belagen en heeft hij, evenals medeverdachte [medeverdachte 2], gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, een wezenlijke bijdrage aan de vechtpartij geleverd.
De rechtbank spreekt de verdachte partieel vrij, namelijk van het geven van een kopstoot aan [slachtoffer 1] – het eerste ten laste gelegde gedachtestreepje – vanwege het ontbreken van overtuigend bewijs. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] noch uit de camerabeelden blijkt dat verdachte of één van zijn medeverdachten een kopstoot aan [slachtoffer 1] heeft gegeven. Aan de enkele verklaring van een medewerker van [bedrijf 1] dat hij gezien heeft dat er een kopstoot is gegeven, komt gelet op het voorgaande onvoldoende overtuigingskracht toe.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 29 november 2009 te Utrecht met anderen, in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in de [bedrijf 1] ([adres]), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] en [slachtoffer 2] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] welk geweld bestond uit
- het stompen in het gezicht van die [slachtoffer 2]
-het meermalen stompen in het gezicht van die [benadeelde 2] en het meermalen trappen/schoppen tegen het lichaam van die [benadeelde 2]
- het meermalen stompen in het gezicht van die [benadeelde 3] en het
meermalen trappen/schoppen tegen het lichaam van die [benadeelde 3]
- het met een stoel slaan tegen het hoofd van die [benadeelde 1].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 2: het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Als bijzondere voorwaarde vordert de officier van justitie verplicht reclasseringscontact, ook als dit inhoudt een behandeling bij Centrum Maliebaan en een meldingsgebod.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een moeilijke jeugd gehad. Het alcoholgebruik heeft de bewuste avond drempelverlagend gewerkt. Verdachte heeft veel spijt van het door hem gepleegde geweld. De verdediging verzoekt de rechtbank om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, ook als dit inhoudt een behandeling bij Centrum Maliebaan. Een werkstraf behoort eventueel ook tot de mogelijkheden.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van openlijk geweld, dat heeft plaatsgevonden in de avond van 29 november 2009. Verdachte heeft deel uitgemaakt van een groep die gewelddadige handelingen tegen meerdere personen heeft verricht. De rechtbank acht het extra kwalijk dat verdachte en zijn medeverdachten eenzijdig geweld hebben uitgeoefend. De slachtoffers hebben hiertoe geen enkele aanleiding gegeven. De verklaring van verdachte dat hij zich door de blikken van de slachtoffers bedreigd voelde, is geen omstandigheid die het rechtvaardigt dergelijk grof geweld uit te oefenen. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte, na de [bedrijf 1] te hebben verlaten, weer is teruggekomen met [medeverdachte 1] en vervolgens verder is gegaan met het plegen van fors gewelddadige handelingen. Gelet op het bijzonder gewelddadige optreden van verdachte en zijn medeverdachten, mag verdachte van geluk spreken dat het letsel van de slachtoffers relatief beperkt is gebleven. Dit is echter op geen enkele wijze te danken aan het optreden van verdachte en zijn medeverdachten. Openlijke geweldpleging heeft een enorme invloed op de samenleving. Het gevoel van onveiligheid neemt door dit soort incidenten steeds grotere vormen aan. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank in beginsel een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Gelet op alle omstandigheden is een gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen passend en geboden. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Wel ziet de rechtbank aanleiding om een deel van deze straf, te weten 50 dagen, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Deze voorwaardelijke straf maakt ook een verplichte begeleiding door Centrum Maliebaan mogelijk.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, dient te verrichten.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 2.686,10.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 750,- ter zake van immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. De rechtbank legt de schadevergoeding hoofdelijk op nu verdachte deel heeft uitgemaakt van de groep die de schade aan [benadeelde 1] heeft toegebracht. Hij is daardoor mede verantwoordelijk voor het letsel van [benadeelde 1]. Het overige deel van de gevorderde immateriële schade verklaart de rechtbank niet-ontvankelijk.
Bij de begroting van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de bedragen zoals die gewoonlijk worden toegewezen voor slachtoffers van openlijk geweld.
De gevorderde immateriële schade is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank is van oordeel dat een nadere onderbouwing van de geleden materiële schade ontbreekt, waardoor niet valt in te zien dat de kleding van [benadeelde 1] zodanig onbruikbaar was dat deze niet meer draagbaar was, mede gelet op het geconstateerde letsel. De vordering ter zake van materiële schade verklaart de rechtbank derhalve niet-ontvankelijk.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 675,95.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 351,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 78,- ter zake van materiële schade en
€ 273,- ter zake van immateriële schade en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. De rechtbank legt de schadevergoeding hoofdelijk op nu verdachte deel heeft uitgemaakt van de groep die de schade aan [benadeelde 2] heeft toegebracht. Hij is daardoor mede verantwoordelijk voor het letsel en de schade van [benadeelde 2].
Bij de begroting van de materiële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende materiële schadeposten:
- een gescheurde jas, € 60,-;
- pijnstillers, € 18,-.
De rechtbank is van oordeel dat de overige opgevoerde materiële schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd en zal deze niet-ontvankelijk verklaren.
Bij de begroting van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de bedragen zoals die gewoonlijk worden toegewezen voor slachtoffers van openlijk geweld.
De gevorderde immateriële schade is voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 593,87.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 312,30,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 39,30,- ter zake van materiële schade en € 273,- ter zake van immateriële schade en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. De rechtbank legt de schadevergoeding hoofdelijk op nu verdachte deel heeft uitgemaakt van de groep die de schade aan [benadeelde 3] heeft toegebracht. Hij is daardoor mede verantwoordelijk voor het letsel en de schade van [benadeelde 3].
Bij de begroting van de materiële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende materiële schadeposten:
- stomerijkosten voor de jas, € 19,50;
- reiskosten die zijn gemaakt voor het doen van aangifte in Utrecht en het geven van een aanvullende verklaring bij de politie in Utrecht, € 19,80.
De rechtbank is van oordeel dat de overige opgevoerde materiële schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd en zal deze niet-ontvankelijk verklaren.
Bij de begroting van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de bedragen zoals die gewoonlijk worden toegewezen voor slachtoffers van openlijk geweld.
De gevorderde immateriële schade is voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 2: het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen waarvan 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door Centrum Maliebaan, ook als dat inhoudt het volgen van een training ten aanzien van middelengebruik en agressie.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 750,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van
€ 351,-, waarvan € 78,- ter zake van materiële schade en € 273,- ter zake van immateriële schade,-;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 312,30,-, waarvan € 39,30,- ter zake van materiële schade en € 273,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover deze bedragen door één of meer medeverdachten is betaald, verdachte niet gehouden is deze bedragen aan de benadeelde partijen te betalen.
Schademaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
* [benadeelde 1], € 750,-, vijftien dagen hechtenis;
* [benadeelde 2] € 351,-, zeven dagen hechtenis;
* [benadeelde 3] € 312,30,-, zes dagen hechtenis;
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover deze bedragen door één of meer medeverdachten is betaald, verdachte niet gehouden is deze bedragen aan de Staat te betalen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop het vonnis onherroepelijk is geworden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schukking, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.T. Dezentje, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 maart 2010.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.