Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 268738 / HA ZA 09-1343
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.J. van Ewijk,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.M. Strengers.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 december 2009;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte bewijs;
- het proces-verbaal van comparitie van 11 februari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiser] en [gedaagde] waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij zijn op 26 november 2008 gescheiden. De echtscheidingsbeschikking is op 6 februari 2009 in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente De Bilt ingeschreven.
2.2. [eiser] woont in de voormalige echtelijke woning in [woonplaats]. [gedaagde] is hertrouwd en woont samen met haar nieuwe partner en de kinderen uit het huwelijk met [eiser] in de Verenigde Staten.
3.1. [eiser] vordert na eisvermindering – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat:
A. [gedaagde] wordt veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning en alle voor de levering noodzakelijke handelingen te verrichten, waaronder het verlenen van een machtiging aan de door de koper aan te wijzen notaris om al het nodige te doen teneinde de levering te doen plaatsvinden en daarbij tevens te bepalen dat de opbrengst van de verkoop van de woning wordt gebruikt om de hypothecaire geldlening af te lossen en voorts te bepalen dat, voor zover [gedaagde] in gebreke blijft om aan de onder B. verzochte verplichtingen te voldoen, het vonnis op de voet van artikel 3:300 BW in de plaats kan worden gesteld van alle overeenkomsten en akten en alle voor de levering vereiste uitvoeringshandelingen waaraan [gedaagde] (door haar ondertekening) haar medewerking dient te geven teneinde de woning te verkopen en te leveren;
B. de boedel als volgt wordt verdeeld:
I. de opbrengst bij verkoop van de echtelijke woning bij helfte zal worden verdeeld;
II. de onderhandse geldlening van de ouders van [eiser] aan hem wordt toebedeeld, waarbij [eiser] en [gedaagde] gelijkelijk in de schuld delen;
III. de spaarrekening van Spaarbeleg (Aegon) aan hem wordt toebedeeld, waarbij [eiser] en [gedaagde] gerechtigd zijn tot de helft van de waarde daarvan;
IV. de pensioenen van partijen zullen worden verevend,
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot het niet ontvankelijk verklaren van [eiser] althans tot afwijzing van zijn vorderingen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.3. [gedaagde] vordert samengevat:
primair te bepalen dat:
I. de vordering tot verdeling van de woning voor een periode van drie jaar gerekend vanaf de dag van de dagtekening van het vonnis, althans voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, zal worden uitgesloten;
II. partijen met elkaar dienen over te gaan tot verdeling van de ontbonden gemeenschap waarin zij met elkaar waren gehuwd, met uitzondering van de voormalige echtelijke woning, zodanig dat ieder der partijen zal kunnen beschikken over de helft van de waarde ervan,
subsidiair te bepalen dat partijen met elkaar dienen over te gaan tot verdeling van de ontbonden gemeenschap waarin zij met elkaar waren gehuwd, zodanig dat ieder der partijen zal kunnen beschikken over de helft van de waarde ervan,
met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding in conventie en in reconventie.
3.4. [eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van [gedaagde]s primaire vordering onder I. althans haar niet ontvankelijk te verklaren en tot compensatie van de kosten zowel in conventie als in reconventie. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in conventie en in reconventie
Voormalige echtelijke woning
4.1. Tijdens de comparitie hebben partijen hun geschil geregeld, voor zover dit betrekking heeft op de verdeling van de voormalige echtelijke woning. De regeling is vastgelegd in het proces-verbaal van comparitie. De rechtbank zal dit punt onbesproken laten.
4.2. Verder is tijdens de comparitie gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat de beleggingsverzekering bij Aegon Spaarkas N.V. (hierna: Aegon) met overeenkomstnummer 1980016199 aan [eiser] dient te worden toebedeeld, waarbij hij wegens overbedeling gehouden is de helft van de waarde van de spaarrekening aan [gedaagde] te vergoeden. Gelet hierop zal de rechtbank deze rekening aan [eiser] toebedelen.
4.3. Tussen partijen is evenmin in geschil dat als peildatum voor de waarde van de beleggingsverzekering de datum van de verdeling heeft te gelden, zodat het door [eiser] in het geding gebrachte jaaroverzicht over 2008 van 1 februari 2009 ontoereikend is deze waarde vast te stellen. Volgens [eiser] zal het meest recente overzicht “binnen enkele weken” door Aegon worden verstrekt. De rechtbank zal partijen daarom in de gelegenheid stellen zich op de in het dictum te vermelden wijze bij akte uit te laten over de omvang van het spaartegoed, waarbij zij ervan uitgaat dat [eiser] voornoemd overzicht tijdig aan [gedaagde] zal doen toekomen.
4.4. Uit de stellingen van partijen volgt dat zij beiden van mening zijn dat alle pensioenen overeenkomstig de Wet Verevening Pensioenen zullen worden verevend. De rechtbank zal in haar eindvonnis dan ook dienovereenkomstig beslissen.
4.5. [eiser] stelt dat zijn ouders vanaf 1999 verschillende bedragen aan hem en [gedaagde] hebben geleend. De resterende schuld bedraagt EUR 80.359,- en is volgens hem als volgt opgebouwd:
- de lening van 26 mei 1999 van f 35.000,- voor de aanbetaling van de woning in Atlanta;
- de leningen van 22 oktober 2003 van $ 14.000,- (EUR 11.987,-) en EUR 1.000,- voor levensonderhoud;
- de lening van 10 augustus 2006 van EUR 5.000,- voor levensonderhoud;
- de lening van 6 februari 2007 van EUR 27.000,- voor de aflossing van schulden en de verkoop van de woning in Atlanta;
- de leningen van 1 juni 2007 van in totaal EUR 20.000,- voor het aflossen van schulden en de verkoop van de woning in Atlanta en de terugtocht naar Nederland.
Ter onderbouwing van zijn stellingen verwijst [eiser] naar de schriftelijke verklaring van zijn ouders van 10 januari 2010, waarin voornoemde leningen zijn vermeld en waarin verder staat:
“Hierbij verklaren wij dat onderstaande leningen aan [eiser] en [gedaagde] zijn verstrekt. (…) Wij hebben deze bedragen geleend aan onze zoon [eiser] en [geda[gedaagde] om ze te helpen in hun moeilijke financiele situatie. (…)
Per 1 januari 2010 staat er nog een bedrag open van € 80.359,00.”
Het bestaan van de lening van f 35.000,- (EUR 15.882,30) wordt volgens [eiser] ook bevestigd door de handgeschreven schuldbekentenis van 26 juli 1999 die door hem en [gedaagde] is ondertekend. Hierin is onder meer vermeld:
“Ondergetekenden: [eiser] (…) en [gedaagde] (…) verklaren hierbij te hebben geleend een bedrag groot fl 35.000,- (…) van [vader eiser] (…), in algemene gemeenschap van goederen getrouwd met [moeder eiser] (…) tegen een rente van 5% groot fl 1750,- per jaar, jaarlijks op de vervaldatum te voldoen.”
4.6. Met betrekking tot het resterende bedrag van EUR 64.987,- verwijst [eiser] naar de door hem op 1 maart 2007 ondertekende schuldbekentenis. Hierin is onder meer vermeld:
“Ondergetekenden: [eiser] (…) en [gedaagde] (…) verklaren hierbij te hebben geleend een bedrag groot € 64.987,- (…) van [vader eiser] (…), in algemene gemeenschap van goederen gehuwd met [moeder eiser] ingaande 1 maart 2007 tegen een rente van 4% per jaar, € 2599.48 per 31 dec. jaarlijks te voldoen.”
Hoewel alleen hij deze schuldbekentenis heeft ondertekend, betreft het een lening van beide partijen, aldus [eiser].
4.7. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [eiser] verder toegelicht dat hij in de Verenigde Staten, waar het gezin destijds woonde, tweemaal zijn baan in de makelaardij is verloren. Zijn ouders zijn in verband met het daarmee gepaard gaande inkomensverlies meermalen bijgesprongen. Over de totale lening van EUR 80.359,- betaalt hij sinds april 2007 rente, aldus [eiser], waarbij hij verwijst naar door hem in het geding gebrachte bankafschriften van zijn ouders; jaarlijks betaalt hij EUR 3.600,- rente. Tot deze datum betaalde hij alleen over de lening van f 35.000,- rente door middel van verrekening met de halfjaarlijkse giften van zijn ouders. Verder heeft [eiser] toegelicht dat hij vanwege zijn financiële situatie niet in staat was elke maand rente aan zijn ouders te betalen.
4.8. [gedaagde] betwist dat er sprake is van een schuld aan [eiser]s ouders. Tijdens de comparitie heeft zij toegelicht dat de door [eiser]s ouders betaalde bedragen te maken hebben met een voorschot op een erfenis, hetgeen haar broer en ouders kunnen verklaren. Op dit voorschot is volgens haar rente aan de ouders van [eiser] terug betaald.
4.9. Ter gelegenheid van de comparitie is namens [gedaagde] ook toegelicht dat sprake is van giften door [eiser]s ouders. In dit licht is aangevoerd dat er maar één ook door haar ondertekende schuldbekentenis is (zie r.o. ?4.5). Daarna is echter de door [eiser] in het geding gebrachte Gift letter van 22 juli 1999 ten behoeve van HomeBanc Mortgage Corporation (hierna: HomeBanc) opgemaakt, aldus de raadsvrouwe van [gedaagde]. In de Gift letter is door de vader van [eiser] onder meer vermeld:
“[vader eiser] (…) do hereby certify that I have given/will a gift of $ 16,000 to my son, to be applied towards the purchase of a property (…).
I further certify that there is no repayment expected or implied in this gift (…).”
De Gift letter heeft betrekking op de lening van f 35.000,-, zodat volgens [eiser] moet worden aangenomen dat sprake is van een gift en niet, zoals [eiser] betoogt, van een lening.
4.10. In reactie hierop heeft [eiser] gesteld dat hij en [gedaagde] eigenlijk gelogen hebben tegen HomeBanc. Volgens hem is een koper van een woning in de Verenigde Staten verplicht 10 à 15% eigen geld in te brengen om voor een hypotheek in aanmerking te komen. Als haar was meegedeeld dat het bedrag van $ 16.000,- een lening van zijn ouders was, dan zou de bank zich op het standpunt hebben gesteld dat geen eigen geld was ingebracht, aldus [eiser]. De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus dat hij bedoelt te zeggen dat HomeBanc geen hypotheek zou hebben verstrekt als zij had geweten dat voornoemd bedrag van zijn ouders was geleend.
4.11. Met betrekking tot het resterende bedrag van EUR 64.987,- (bestaande uit diverse leningen, zie r.o. ?4.5) voert [gedaagde] als verweer aan dat alleen [eiser] een schuldbekentenis heeft getekend. Namens [gedaagde] is tijdens de zitting aangevoerd dat ook het bedrag van EUR 64.987,- is geschonken. Uit het feit dat er tijdens het huwelijk noch is afgelost noch rente is betaald alsmede uit het feit dat de door [eiser] gestelde leningen niet zijn terug te vinden in fiscale overzichten, blijkt dat sprake is van giften van zijn ouders. In dit licht stelt [gedaagde] dat de motivatie voor deze schenking gelegen kan zijn in de natuurlijke verbintenis van de ouders tot het onderhoud van hun kinderen en kleinkinderen.
Als er al sprake zou zijn van een of meer leningen, dan zijn deze volgens [gedaagde] in tranches kwijtgescholden tot het vrijgestelde bedrag.
4.12. Met betrekking tot de door [eiser] gestelde lening van EUR 15.882,30 overweegt de rechtbank dat het bestaan van deze lening steun vindt in de schriftelijke verklaring van zijn ouders en de door hem en [gedaagde] ondertekende onderhandse schuldbekentenis (zie r.o. ?4.5). [gedaagde] heeft deze lening betwist door verwijzing naar de Gift letter (zie r.o. ?4.9). Ter zitting heeft [eiser] evenwel toegelicht dat partijen met deze Gift letter hebben geprobeerd HomeBanc op het verkeerde been te zetten door voor te doen komen alsof de lening feitelijk een gift betrof om in aanmerking te komen voor een hypotheek (zie r.o. ?4.10). De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] deze lezing van [eiser] niet heeft weersproken, zodat deze voor juist moet worden gehouden.
Verder stelt de rechtbank vast dat [gedaagde] erkent dat [eiser] rente aan zijn ouders betaalt. Het betalen van rente valt echter niet te rijmen met [gedaagde]s standpunt dat sprake is van een gift.
4.13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verweer van [gedaagde] als onvoldoende onderbouwd moet worden verworpen. Dit brengt mee dat het ervoor moet worden gehouden dat [eiser] en [gedaagde] een bedrag van EUR 15.882,30 van [eiser]s ouders hebben geleend.
4.14. Met betrekking tot het resterende bedrag van EUR 64.987,- stelt de rechtbank vast dat het bestaan van deze lening eveneens wordt ondersteund door de schriftelijke verklaring van de ouders van [eiser].
4.15. Uit de door [eiser] in het geding gebrachte bankafschriften blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de rente die hij heeft betaald, anders dan [gedaagde] betoogt (zie r.o. ?4.11), mede betrekking heeft op het bedrag van EUR 64.987,-. Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit [eiser]s stellingen vloeit voort dat de te betalen rente over de lening van EUR 15.882,30 afgerond EUR 66,18 per maand bedraagt (f 1.750,- gedeeld door 12; zie r.o. ?4.5). De te betalen rente over de lening van EUR 64.987,- bedraagt EUR 216,62 per maand (EUR 2.599,48 gedeeld door 12; zie r.o. ?4.6). De totale rente op maandbasis bedraagt dus EUR 282,80.
Uit de door [eiser] in het geding gebrachte bankafschriften blijkt dat hij ten minste dit bedrag aan rente heeft betaald. Bij wijze van voorbeeld verwijst de rechtbank naar het afschrift van 6 september 2007, waaruit blijkt dat [eiser] op 31 augustus 2007 een bedrag van EUR 300,- aan rente heeft betaald. Op het afschrift van 27 september 2007 is vermeld dat hij op 24 september 2007 een bedrag van EUR 500,- aan rente heeft betaald. Verder blijkt uit het afschrift van 31 juli 2008 dat [eiser] op deze datum een bedrag van EUR 300,- aan rente aan zijn ouders heeft betaald.
Het moet er dan ook voor worden gehouden dat [eiser] niet alleen rente heeft betaald over het bedrag van EUR 15.882,30, maar ook over het bedrag van EUR 64.987,-. Deze rentebetaling is niet te rijmen met het verweer van [gedaagde] dat laatstgenoemde bedrag is geschonken (vgl. r.o. ?4.12).
4.16. Gelet op de door [eiser] met bescheiden onderbouwde rentebetalingen en de schriftelijke verklaring van zijn ouders had het op de weg van [gedaagde] gelegen haar verweer nader te onderbouwen dat het bedrag van EUR 64.987,- door [eiser]s ouders is geschonken. Omdat zij dit heeft nagelaten, zal haar verweer worden verworpen.
4.17. Het voorgaande brengt met zich dat rechtens vast staat dat de ouders van [eiser] een bedrag van EUR 80.359,- aan [eiser] en [gedaagde] hebben geleend. Er is sprake van een gemeenschapsschuld.
4.18. [eiser] stelt dat deze schuld aan hem moet worden toebedeeld. Omdat [gedaagde] hiertegen op zichzelf geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank deze schuld – mede gelet op het feit dat het een schuld aan zijn ouders betreft – aan [eiser] toebedelen. [gedaagde] is gehouden de helft van de schuld (zijnde een bedrag van EUR 40.179,50) aan hem te betalen.
4.19. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in het eindvonnis worden gecompenseerd.
in conventie en in reconventie
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 28 april 2010 voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder r.o. ?4.3,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2010.?