ECLI:NL:RBUTR:2010:BL9693

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710488-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Corruptie door ambtenaar bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 31 maart 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een ambtenaar van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB), die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige vormen van corruptie. De verdachte, werkzaam bij het CJIB, heeft openstaande bekeuringen voor vrienden en familieleden laten verdwijnen door valse bezwaarschriften op te stellen en intrekkingsverzoeken te verzenden. Gedurende de periode van 1 juli 2009 tot en met 22 december 2009 heeft hij in totaal 44 valse bezwaarschriften opgesteld, waarbij hij gebruik maakte van valse handtekeningen en gegevens van anderen. De verdachte heeft verklaard dat hij deze bezwaarschriften heeft ingediend en dat hij hiervoor geld heeft ontvangen van betrokkenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op meerdere manieren heeft geprobeerd om het CJIB en de Staat der Nederlanden te misleiden, wat heeft geleid tot het vernietigen van openstaande bekeuringen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan oplichting, valsheid in geschrift, en het aannemen van een gift als ambtenaar. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 180 uur. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het blanco strafblad van de verdachte en de ernst van de feiten. De rechtbank benadrukt dat corruptie binnen een overheidsorgaan een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt en dat van ambtenaren volledige integriteit en onkreukbaarheid wordt verwacht. De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen de rechtsorde geschaad, maar ook het imago van het openbaar ministerie aangetast. De rechtbank heeft besloten om de voorwaardelijke straf op te leggen om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710488-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 maart 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats],
raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 maart 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- feit 1: het Centraal Justitieel Incasso Bureau en/of de Staat der Nederlanden heeft opgelicht;
- feit 2: bezwaarschriften en/of intrekkingsverzoeken heeft vervalst;
- feit 3 primair: als ambtenaar steekpenningen heeft aangenomen, om in strijd met zijn plicht stukken te laten verdwijnen en/of valse intrekkingsverzoeken te laten opmaken;
- feit 3 subsidiair: als ambtenaar steekpenningen heeft aangenomen, terwijl deze hem werden aangeboden als gevolg van hetgeen door hem in strijd met zijn plicht is gedaan, te weten stukken laten verdwijnen en/of valse intrekkingsverzoeken laten opmaken;
- feit 4: geprobeerd heeft om een ambtenaar van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie om te kopen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 subsidiair en 4 heeft begaan. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte van feit 3 primair dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 baseert de officier van justitie zich daarbij op de aangifte, de vervalste bezwaarschriften, de aangetroffen bestanden op de computer van verdachte en de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair baseert de officier van justitie zich daarbij eveneens op de aangifte, de aangetroffen bestanden op de computer van verdachte en de verklaring van verdachte alsmede op de verklaring van de getuige [getuige 1] dat hij € 50,- heeft betaald aan verdachte voor het vernietigen van een bekeuring. De officier van justitie heeft geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van deze getuige, nu hij zichzelf met deze verklaring ook belast.
Ten aanzien van feit 4 baseert de officier van justitie zich op de verklaring van getuige [getuige 2] en het mailverkeer tussen verdachte en [getuige 2]. De verklaring van verdachte dat het slechts een geintje was, is niet geloofwaardig, gelet op het feit dat verdachte reeds bezig was om bekeuringen te laten verdwijnen. Alles aldus de officier van justitie.
4.2. Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 3. Er zijn meerdere getuigen die verklaren dat zij geen geld hebben betaald voor het vernietigen van hun bekeuringen. De enige getuige die wel verklaart dat hij geld heeft betaald, is [getuige 1]. De officier van justitie heeft gesteld dat er geen reden is om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van deze getuige, nu hij zichzelf hiermee ook belast. De verdediging voert aan dat het de vraag is of [getuige 1] zich wel heeft gerealiseerd dat hij zichzelf daarmee ook belast. Verdachte verklaart dat hij [getuige 1] € 50,- heeft geleend. [getuige 1] heeft hem –aldus verdachte- dat geldbedrag terugbetaald. Deze verklaring is –zo stelt de verdediging- niet ongeloofwaardig en wordt niet weersproken door andere bewijsmiddelen. Het mailverkeer tussen [getuige 3] en verdachte -betreffende het kratje bier- kan niet serieus worden beschouwd. Uit de vele e-mails blijkt dat zij regelmatig geintjes met elkaar maakten. In die sfeer dient de rechtbank dan ook het mailtje over het kratje bier te beschouwen. Alles aldus de raadsman.
Ten aanzien van feit 4 is de verdediging van mening dat verdachte vrijgesproken dient te worden. Verdachte heeft nooit de intentie gehad om [getuige 2] om te kopen. Het was meer als geintje bedoeld, hetgeen verdachte ook direct heeft gezegd.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en 2
[aangever 1] heeft namens de benadeelde, te weten de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna te noemen de CVOM) te Utrecht, aangifte gedaan van onder andere oplichting en valsheid en geschrifte. Bij de CVOM werkt [verdachte] (hierna te noemen verdachte) als administratief medewerker. Hij is aangesteld als ambtenaar.
Naar aanleiding van een melding van collega’s van verdachte dat verdachte zich mogelijk schuldig zou maken aan schending van de integriteit, is door het CVOM een intern onderzoek naar verdachte ingesteld. Hierop is de zakelijke account van de computer van verdachte veiliggesteld.
Uit dit interne onderzoek is naar voren gekomen dat verdachte namens belanghebbenden bezwaarschriften valselijk heeft opgemaakt en brieven naar het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna te noemen het CJIB) heeft gestuurd met daarin het verzoek om aanpassing van beslissingen. Voorts blijkt dat hij verzuimstukken -zoals foto’s van verkeersovertredingen, processen-verbaal etc.- heeft onderschept en deze zo lang onder zich heeft gehouden, waardoor bepaalde termijnen werden overschreden en beschikkingen niet meer te innen waren.
Verdachte heeft verklaard dat hij bezwaarschriften heeft opgemaakt voor vrienden en bekenden. Verdachte heeft deze bezwaarschriften voorzien van een valse handtekening, te weten de handtekening voor wie verdachte deze bezwaarschriften heeft ingediend. Hij heeft deze bezwaarschriften vervolgens verstuurd naar het CJIB.
Uit onderzoek van de politie blijkt dat verdachte in vierenveertig zaken een vals bezwaarschrift heeft opgesteld. Deze bezwaarschriften zijn alle opgemaakt in de periode van 1 juli 2009 tot en met 22 december 2009. De bezwaarschriften zijn aan het dossier toegevoegd.
Verdachte heeft tevens verklaard dat hij intrekkingsverzoeken naar het CJIB heeft gestuurd. In deze brieven werd het verzoek gedaan om aanpassing van de beslissing, te weten van een ‘B’ (bekrachtiging) naar een ‘V’ (vernietiging).
Uit onderzoek van de politie blijkt dat brieven van het CVOM naar het CJIB zijn gestuurd met daarin het verzoek om aanpassing van een beslissing. Deze brieven zijn niet ondertekend. In elf zaken is de naam [betrokkene 1] onder deze brieven getypt. In één zaak is de naam [betrokkene 2] er onder getypt. Deze brieven zijn aan het dossier toegevoegd.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat zij deze brieven nog nooit heeft gezien en dat zij haar naam niet onder deze brieven heeft getypt. [betrokkene 2] heeft verklaard dat zij de brief gericht aan het CJIB met daarin de mededeling ‘foute beslissing ingevoerd’ niet heeft opgemaakt en dat zij deze brief niet heeft gezien.
[getuige 4] heeft verklaard dat zij samen met collega’s in de kast van verdachte heeft gekeken. In deze kast vond zij verzuimstukken die eigenlijk in de verzuimkast behoorden te liggen. Er was geen enkele aanleiding voor verdachte om deze dossiers in zijn eigen kast te hebben liggen.
Verzuimstukken zijn stukken die aanvullend door een beoordelaar worden opgevraagd. Verzuimstukken zijn onder andere aanvullende processen-verbaal of foto’s van snelheidsovertredingen. Voor het opvragen van een verzuim staat een termijn van vier weken. Binnen die termijn moet het verzuim binnen zijn. Indien dit niet binnen deze termijn gebeurt, wordt de beschikking door de beoordelaar vernietigd. Op 17 december 2009 heeft [getuige 5] samen met haar collega [getuige 4] in de kast van verdachte gekeken. Hier vonden zij verzuimstukken die niet in de kast van verdachte hoorden.
Op de zakelijke account van verdachte is mailverkeer tussen verdachte en [getuige 3] aangetroffen. Op 19 maart 2009 is een mail naar [getuige 3] gestuurd met de tekst: ‘hier de nieuwe brief ouwe nederlandse taal zeikerd…nee de foto stond niet in bestand dus wordt opgevraagd bij politie…maar die foto houd ik dus achter…en de politie heeft 4 weken om te reageren dus zijn ze te laat als ik de foto achterhoud…heb je hem door dat is de truc’.
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij verzuimstukken, te weten foto’s van verkeersovertredingen en processen-verbaal, zo lang onder zich heeft gehouden dat bepaalde termijnen werden overschreden en beschikkingen niet meer te innen waren.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig. Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte verzuimstukken in zijn persoonlijke kast had liggen. Deze stukken hoorden hier niet. Daarnaast blijkt uit eerder een hierboven weergegeven mailbericht van verdachte dat hij aan een vriend uitlegt hoe het achterhouden van verzuimstukken in zijn werk gaat.
Door deze mail in combinatie met het feit dat op 17 december 2009 bij verdachte verzuimstukken in zijn persoonlijke kast zijn aangetroffen, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte verzuimstukken zo lang onder zich heeft gehouden dat bepaalde termijnen werden overschreden en beschikkingen niet meer te innen waren.
Gelet op alle bovengenoemde feiten en omstandigheden is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het CJIB en de Staat der Nederlanden heeft bewogen tot het vernietigen van openstaande bekeuringen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte door bezwaarschriften valselijk op te maken en te ondertekenen en om intrekkingsverzoeken naar het CJIB te sturen.
Ten aanzien van feit 3
Uit de zakelijke account van verdachte is af te leiden dat op 1 december 2009 een mailbericht is verzonden naar [betrokkene 3]. In dit mailbericht wordt verwezen naar een document genaamd ‘prijsopgave bekeuringen groep.doc’. In dit mailbericht stond de tekst: ‘Alleen die bekeuringen die je me zondag gaf, zijn nog niet verwerkt in dit lijstje. Die maak ik weer in de volgende lijst als ik dit bedrag eerst gehad heb’ . In het bijgevoegde document ‘prijsopgave bekeuringen groep.doc’ worden diverse namen en bedragen genoemd. De namen komen overeen met personen voor wie verdachte bekeuringen heeft laten verwijderen. De bedragen achter deze namen komen overeen met de bedragen van de bekeuringen die deze personen dienden te betalen. Op het lijstje van verdachte zijn deze bedragen door twee gedeeld.
Verdachte heeft verklaard dat hij bovengenoemde mail heeft verstuurd en dat hij deze lijst heeft opgesteld.
Op de zakelijke account van verdachte is mailverkeer tussen verdachte en [getuige 3] aangetroffen. Er is een mail naar [getuige 3] gestuurd met de tekst: ‘En zeg tegen je zus dat ze wat voor me moet verzinnen omdat ik boete van 70 euro heb weggewerkt. Doe het niet gratis natuurlijk’. Verdachte heeft verklaard dat hij bovengenoemde e-mail heeft gestuurd.
[getuige 1] heeft verklaard dat verdachte voor hem een bekeuring van € 225,- heeft laten verdwijnen. Verdachte heeft tegen [getuige 1] gezegd dat het wel leuk zou zijn als verdachte er € 50,- voor zou krijgen. [getuige 1] heeft vervolgens € 50,- aan verdachte gegeven, aldus [getuige 1].
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft ontkend dat hij geld heeft ontvangen voor het laten verdwijnen van bekeuringen. Hij zou het document ‘prijsopgave bekeuringen’ fictief hebben opgesteld. Het geld dat hij aan [getuige 1] heeft betaald, zou een oude lening betreffen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig. Uit het mailverkeer van verdachte en het bestand ‘opgave bekeuringen groep.doc’ blijkt dat verdachte de intentie had om geld te ontvangen voor het verwijderen van bekeuringen. Daarnaast heeft [getuige 1] verklaard dat hij € 50,- aan verdachte heeft betaald. De rechtbank acht de verklaring van [getuige 1] geloofwaardig, nu hij zichzelf hiermee ook belast. De combinatie van het bovengenoemde maakt dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte
€ 50,- (en niet het gehele tenlastegelegde bedrag van € 1.136,-) heeft ontvangen naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht heeft gedaan, te weten het opmaken en verzenden van valse intrekkingsverzoeken.
Kwalificatie
De rechtbank zal verdachte vrij spreken van het onder 3 primair tenlastegelegde, nu het bewezenverklaarde niet valt te kwalificeren als het bepaalde in artikel 363 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft geen geld aangenomen, wetende dat dit geld hem werd aangeboden teneinde hem te bewegen om iets in strijd met zijn plicht te doen.
De rechtbank acht het subsidiaire tenlastegelegde wel bewezen. Verdachte heeft geld aangenomen naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht heeft gedaan, te weten het doen verdwijnen van bewijsstukken en het opmaken en verzenden van valse intrekkingsverzoeken.
Ten aanzien van feit 4
Op de zakelijke account van verdachte is mailverkeer vanaf de werkplek van verdachte naar [getuige 2] aangetroffen. In één van deze mails -gedateerd 27 oktober 2009- staat de tekst: ‘hahah zijn 2 zaken van een vriend van mij. Als jij regeld dat bij die zaken de beslissing gewijzigd wordt naar vernietigd geef ik je 50euro’. Verdachte heeft verklaard dat hij bovengenoemde mail aan [getuige 2] heeft gestuurd.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij als ambtenaar werkzaam is bij de CVOM te Utrecht. Hij kreeg een mail van verdachte waarin stond dat hij van verdachte € 50,- zou krijgen indien hij twee bekeuringen zou laten verdwijnen.
Bewijsoverwegingen
Verdachte ontkent dat hij geprobeerd heeft [getuige 2] om te kopen. Hij zou slechts een geintje maken. De rechtbank acht bovengenoemde verklaring van verdachte ongeloofwaardig, gelet op hetgeen verdachte reeds mee bezig was, te weten het laten verdwijnen van bekeuringen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 1 juli 2009 tot en met 22 december 2009 te Utrecht, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen telkens door listige kunstgrepen, het Centraal
Justitieel Incasso Bureau en de Staat der Nederlanden telkens heeft bewogen tot het teniet doen van een inschuld, hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk listiglijk en in strijd met de waarheid
tegen betaling
- bezwaarschriften opgemaakt en
- die bezwaarschriften aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau doen toekomen en
- hierna ontbrekende stukken zoals bijvoorbeeld foto’s van verkeersovertredingen en processen-verbaal van andere instanties bedoeld om als nadere bewijsstukken te dienen van de betreffende overtreding onderschept en deze zo lang onder zich gehouden, waardoor bepaalde termijnen werden overschreden en beschikkingen niet meer te innen waren en
- vervolgens door middel van een zogenaamd intrekkingsverzoek aan het
Centraal Justitieel Incasso Bureau laten weten dat de beschikking (waar dat
bezwaarschrift betrekking op had) moest worden vernietigd,
waardoor het Centraal Justitieel Incasso Bureau en de Staat der Nederlanden telkens werden bewogen tot het vernietigen van openstaande bekeuringen en beschikkingen, in elk geval tot het teniet doen van een inschuld;
2.
in de periode van 1 juli 2009 tot en met 22 december 2009 te Utrecht, telkens bezwaarschriften en zogenaamde intrekkingsverzoeken, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, telkens valselijk
- die bezwaarschriften voorzien van een afzender als ware die bezwaarschriften afkomstig van die afzender en
- die bezwaarschriften ondertekend als ware deze ondertekening echt en onvervalst en
- die bezwaarschriften voorzien van een handtekening als ware deze handtekening echt en onvervalst en
- die bezwaarschriften voorzien van een datum als ware deze datering echt en onvervalst en
- die zogenaamde intrekkingsverzoeken voorzien van de afzender [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als ware die intrekkingsverzoeken afkomstig van die [betrokkene 1] en [betrokkene 2],
zulks telkens terwijl dat in strijd met de waarheid was en zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
subsidiair
in de periode van 1 juli 2009 tot en met 22 december 2009 te Utrecht, als ambtenaar een gift, te weten 50 euro, heeft aangenomen, wetende dat deze hem, verdachte, aangeboden werd ten gevolge van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige of vroegere bediening was gedaan of nagelaten, te weten het doen verdwijnen van bewijsstukken en het opmaken en verzenden van valse intrekkingsverzoeken;
4.
op 27 oktober 2009 te Utrecht, een ambtenaar, te weten [getuige 2] (werkzaam bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie) een belofte heeft gedaan, met het oogmerk om hem, deze ambtenaar, te bewegen in zijn bediening en in strijd met zijn plicht, iets te doen, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [getuige 2] (per e-mail) verzocht twee beschikkingen/bekeuringen te laten vernietigen waarvoor voornoemde [getuige 2] 50 euro, althans een hoeveelheid geld, zou krijgen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
- feit 1: oplichting, meermalen gepleegd;
- feit 2: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
- feit 3 subsidiair: als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan;
- feit 4: aan een ambtenaar een gift of een belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast dient verdachte een werkstraf te verrichten voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie geëiste straf te hoog is. De rechtbank dient bij de strafoplegging meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De recidivekans is niet als hoog aan te merken en verdachte heeft op dit moment een baan in het bedrijf van zijn vader. De verdediging verzoekt de rechtbank om bij strafoplegging enkel een werkstraf op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van corruptie. Hij heeft als ambtenaar openstaande bekeuringen voor vrienden en familieleden doen verdwijnen. Hij heeft hierbij stukken laten verdwijnen en valse bezwaarschriften opgemaakt. Tevens heeft hij valse intrekkingsverzoeken opgemaakt en verzonden. Deze intrekkingsverzoeken maakte hij op in naam van een leidinggevende. Hiermee heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Verdachte wilde zich voor deze handelingen laten betalen en hij heeft hier ook daadwerkelijk (ten minste) éénmaal geld voor gehad. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanbieden van steekpenningen aan een ambtenaar. Hiermee heeft verdachte een andere ambtenaar geprobeerd om te kopen.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie en het in hem gestelde vertrouwen heeft geschonden. Een ambtenaar van het openbaar ministerie neemt -gelet op zijn taak en functie- een bijzondere plaats in de samenleving in. Om die reden wordt van hem volledige integriteit en onkreukbaarheid verwacht. Alleen al verdenking van een misdrijf, gepleegd door een ambtenaar van het openbaar ministerie, levert een ernstige inbreuk op de rechtsorde op. Verdachte heeft daarnaast door zijn handelwijze ernstige schade toegebracht aan het imago van het openbaar ministerie in het algemeen en zijn directe collega’s in het bijzonder.
Corruptie binnen een overheidsorgaan is een ernstig feit. Corruptie tast de geloofwaardigheid van het overheidsapparaat aan en zorgt voor onrustgevoelens in de samenleving. Dergelijke zware feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal echter aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. In het reclasseringsrapport wordt geconcludeerd dat de recidivekans ingeschat wordt als laag. Geadviseerd wordt aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf op te leggen. Hierbij worden geen bijzondere voorwaarden geadviseerd.
De rechtbank is ervan overtuigd dat verdachte het laakbare van zijn handelen onderkent en dat hij geschrokken is van hetgeen hem sinds zijn ontslag bij het CVOM en zijn aanhouding is overkomen. De tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, heeft grote indruk op hem gemaakt.
Verdachte heeft zich binnen een zeer korte periode nadat zijn voorlopige hechtenis geschorst was, moeten verantwoorden op zitting. Hier gaat -aldus de rechtbank- een sterk preventieve werking van uit.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Gelet op alle omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank zal deze straf geheel voorwaardelijk opleggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast dient verdachte een werkstraf voor de duur van 180 uren te verrichten, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht. De rechtbank bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van 2 uur werkstraf per dag die is doorgebracht in voorlopige hechtenis.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 177, 225, 326 en 363 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
- feit 1: oplichting;
- feit 2: valsheid in geschrift;
- feit 3 subsidiair: als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan;
- feit 4: aan een ambtenaar een gift of een belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf voor de duur van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur werkstraf per dag die is doorgebracht in voorlopige hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop het vonnis onherroepelijk is geworden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. M.S. Koppert-van Beek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.B. Spaargaren, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 maart 2010.