ECLI:NL:RBUTR:2010:BL8821

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/500353-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en valsheid in geschriften gepleegd in vereniging met aanzienlijke schade aan pensioenverzekeraar

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 8 maart 2010 uitspraak gedaan in een zaak tegen meerdere verdachten die zijn veroordeeld voor diefstal en valsheid in geschriften, gepleegd in vereniging. De verdachten hebben door middel van frauduleuze handelingen bij een pensioenverzekeraar een bedrag van € 558.204,27 ontvreemd. Dit bedrag is overgemaakt naar rekeningen van kennissen en familieleden van de verdachten, waarbij een aanzienlijk deel, € 171.400,-, niet is teruggevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten, onder leiding van een werknemer van de pensioenverzekeraar, fictieve verzekerden hebben ingevoerd en valse documenten hebben gebruikt om waardeoverdrachten aan te vragen. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft een schadevergoeding van € 172.547,45 toegewezen aan de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachten in de gepleegde fraude. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachten en hun verdediging verworpen, en heeft geconcludeerd dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de verdachten, wat hen medeplegers maakt van de strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/500353-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 maart 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats] (Suriname)
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsman mr. A.T. Tilburg, advocaat te Spijkenisse.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 februari 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak van verdachte is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Hierna zullen verdachte en zijn medeverdachten worden aangeduid als [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte]:
- Feit 1 primair: samen met anderen een bedrag van € 558.204,27 van [bedrijf 1] heeft gestolen;
subsidiair: samen met anderen een bedrag van € 558.204,27 van [bedrijf 1] heeft verduisterd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
De officier van justitie baseert zich daarbij op het feit dat de fraude bij [bedrijf 1] gepleegd is door [medeverdachte 1]. Alle aanvragen voor de waardeoverdrachten zijn gecontroleerd onder de gebruikersnaam van [medeverdachte 1] en de bankrekeningnummers zijn door hem gewijzigd. [medeverdachte 1] heeft hierbij gebruikt gemaakt van zijn positie binnen [bedrijf 1] ten opzichte van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna te noemen respectievelijk [betrokkene 1] en [betrokkene 2]).
Tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is diverse malen e-mailcontact geweest waarbij [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] valselijk opgemaakte pensioenoverdrachten heeft gestuurd. De fictief ingevoerde verzekerden zijn allen kennissen of familieleden van [medeverdachte 1], danwel van [verdachte] en [medeverdachte 2]. Deze kennissen of familieleden zijn allen benaderd door [verdachte] om hun rekeningnummer beschikbaar te stellen. Zodra het geld was overgemaakt werd dit doorgestort naar de rekeningen van [verdachte] en [medeverdachte 2] of contant door hen opgenomen. Gelet op het voornoemde is uitgesloten dat iemand anders dan [medeverdachte 1] de fraude heeft gepleegd.
De verklaring van [verdachte] dat hij door ene [betrokkene 3] is benaderd in een kroeg in Spijkenisse, acht de officier van justitie niet geloofwaardig. Deze verklaring is niet verifieerbaar of controleerbaar.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De verdediging wijst daarbij op het feit dat de verklaring van [verdachte] niet ongeloofwaardig is. Hij heeft steeds consistent verklaard dat hij handelde in opdracht van ‘[betrokkene 3]’. Niet uit te sluiten is dat de verklaring van [verdachte] de waarheid is, aangezien er geen direct bewijs is. De fraude is gepleegd door iemand binnen [bedrijf 1]. [verdachte] heeft daar niets mee te maken en dient derhalve vrijgesproken te worden.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de feitelijke handelingen van [verdachte] en zijn medeverdachten -indien bewezen- niet te kwalificeren zijn als diefstal -zoals primair tenlastegelegd- of als verduistering -zoals subsidiair tenlastegelegd. Van diefstal is geen sprake omdat [verdachte] en/of zijn medeverdachten geen geld hebben weggenomen en van verduistering is geen sprake omdat [verdachte] en/of zijn medeverdachten het geld nimmer rechtmatig onder zich hebben gehad.
Meer subsidiair is er tussen [verdachte] en zijn medeverdachten geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. [verdachte] is hooguit medeplichtig geweest bij het feit.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Feiten en omstandigheden
[medeverdachte 1] heeft vanaf februari/maart 2007 voor het pensioenbedrijf [bedrijf 1] gewerkt. Hij heeft bij [bedrijf 1] gewerkt als administratief medewerker bij de afdeling Waardeoverdrachten. [betrokkene 1] is enkele maanden na [medeverdachte 1] bij [bedrijf 1] gaan werken. [medeverdachte 1] moest haar op weg helpen bij haar werkzaamheden bij [bedrijf 1]. Hij maakte bij [bedrijf 1] gebruik van de gebruikersnaam ‘[x]’.
Op 15 november 2007 komt bij [bedrijf 1] een melding binnen van de fraudeafdeling van de [bedrijf 2] inhoudende dat er vermoedelijk gefraudeerd is. Iemand wilde geld opnemen van een bankrekening waarop normaal gesproken niet zoveel geld stond. Op deze bankrekening is een fors bedrag gestort dat afkomstig is van [bedrijf 1]. Door [bedrijf 1] wordt naar deze fraude een intern onderzoek verricht en daarbij wordt ontdekt dat er zes keer gefraudeerd is en dat hiertoe vijf pogingen gedaan zijn. In totaal is een bedrag van € 558.204,27 ten onrechte overgemaakt aan fictieve pensioenverzekerden.
Uit bijlagen bij de aangifte blijkt dat de volgende fraudes -dan wel pogingen daartoe- hebben plaatsgevonden:
Fraudes
- een bedrag van € 94.919,61 uitgekeerd aan [betrokkene 4] te [plaats] (rekeningnummer [rekeningnummer]); waardeoverdracht ingevoerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 30-10-2007, gefiatteerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 30-10-2007;
- een bedrag van € 94.472,89 uitgekeerd aan [medeverdachte 2] te Spijkenisse (rekeningnummer [rekeningnummer]); waardeoverdracht ingevoerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 10-10-2007, gefiatteerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 10-10-2007;
- een bedrag van € 94.705,17 uitgekeerd aan [betrokkene 5] te [plaats] (rekeningnummer [rekeningnummer]); waardeoverdracht ingevoerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 29-10-2007, gefiatteerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 30-10-2007;
- een bedrag van € 95.089.44 uitgekeerd aan [betrokkene 6] te [plaats] (rekeningnummer [rekeningnummer]); waardeoverdracht ingevoerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 29-10-2007, gefiatteerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 30-10-2007;
- een bedrag van € 84.470,51 uitgekeerd aan [betrokkene 7] te [plaats] (rekeningnummer [rekeningnummer]); waardeoverdracht ingevoerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 23-10-2007, gefiatteerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 23-10-2007;
- een bedrag van € 94.546,65 uitgekeerd aan [betrokkene 8] te [plaats] (rekeningnummer [rekeningnummer]); waardeoverdracht ingevoerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 23-10-2007, gefiatteerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 23-10-2007;
Pogingen daartoe
- poging tot betaling van pensioengelden aan [betrokkene 9] te [plaats] (bankrekeningnummer [rekeningnummer]); waardeoverdracht ingevoerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 30-10-2007, gefiatteerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 30-10-2007; bedrag niet uitbetaald;
- poging tot betaling van pensioengelden aan [betrokkene 10] te [plaats] (bankrekeningnummer [rekeningnummer]); waardeoverdracht ingevoerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 12-11-2007, gefiatteerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 12-11-2007; bedrag niet uitbetaald;
- poging tot betaling van pensioengelden aan [betrokkene 11] te [plaats] (bankrekeningnummer [rekeningnummer]); waardeoverdracht ingevoerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 09-11-2007, gefiatteerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 09-11-2007; bedrag niet uitbetaald;
- poging tot betaling van pensioengelden aan [betrokkene 12] te [plaats] (bankrekeningnummer [rekeningnummer]); waardeoverdracht ingevoerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 12-11-2007, gefiatteerd door gebruikersnaam ‘[x]’ op 12-11-2007; bedrag niet uitbetaald.
Uit het onderzoek van [bedrijf 1] blijkt dat de frauduleuze handelingen zijn gepleegd door gebruik te maken van de gebruikersnamen ‘[x]’, ‘[x]’ en ‘[x]’. Bij deze gebruikersnamen behoren als gezegd respectievelijk de gebruikers [medeverdachte 1], [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
Door de gebruikersnaam ‘[x]’ is tien keer een nieuwe deelnemer -een persoon die deelneemt in de collectieve pensioenregeling van [bedrijf 1]- ingevoerd in het systeem. Voor vier van deze deelnemers heeft ‘[x]’ tevens gegevens met betrekking tot het arbeidsverleden en salarisgegevens ingevoerd. Bij de overige deelnemers zijn de gegevens met betrekking tot het arbeidsverleden weer weggehaald zodat niet te zien is wie deze gegevens heeft ingevoerd.
De aanvragen uitgaande waardeoverdrachten zijn vervalst met behulp van bestaande brieven van pensioenverzekeraars en (digitaal) plakkenknipwerk. Deze vervalste verzoeken tot uitgaande waardeoverdrachten zijn aan de postkamer van [bedrijf 1] aangeboden. De postkamer heeft deze vervalste documenten ingescand en doorgestuurd naar de afdeling Waardeoverdrachten.
Bij tien van de elf fictief opgevoerde deelnemers zijn vervalste aanvraagformulieren voor uitgaande waardeoverdrachten aangetroffen. Het betreffen de volgende vervalste aanvragen waardeoverdrachten:
1. de aanvraag waardeoverdracht van polis [kenmerk] en polisnummer [polisnummer] op naam van [betrokkene 4], geboren [1950];
2. de aanvraagwaardeoverdracht kenmerk [kenmerk] op naam van [medeverdachte 2], geboren [1950];
3. de aanvraag waardeoverdracht opgebouwde pensioenaanspraken met kenmerk
BPL/4522603434000 op naam van [betrokkene 5], geboren [1950];
4. de aanvraag waardeoverdracht met kenmerk [kenmerk] en kenmerk [kenmerk] op naam van [betrokkene 6], geboren [1950];
5. de aanvraag waardeoverdracht met kenmerk [kenmerk] en [kenmerk] op naam van [betrokkene 9], geboren 12 september;
6. de aanvraag waardeoverdracht van polis [kenmerk] en polisnummer [polisnummer] op naam van [betrokkene 7], geboren [1953];
7. de aanvraag waardeoverdracht met kenmerk [kenmerk] en kenmerk [kenmerk] op naam van [betrokkene 10], geboren [1950];
8. de aanvraag waardeoverdracht met kenmerk [kenmerk] en [kenmerk] op naam
van [betrokkene 11], geboren [1950];
9. de aanvraag waardeoverdracht met kenmerk [kenmerk] en [kenmerk] op naam
van [betrokkene 12], geboren [1950];
10. de aanvraag waardeoverdracht van polis [kenmerk] en polisnummer [polisnummer] op naam van [betrokkene 8], geboren [1950].
Bij acht van de bovengenoemde aanvragen waardeoverdrachten zijn de akkoordverklaringen geregistreerd en gecontroleerd door de combinatie van de gebruikersnamen ‘[x]’/’[x]’.
Bij alle tien de fictieve waardeoverdrachten zijn in de vervalste brieven bij de akkoordverklaringen afwijkende -particuliere- rekeningnummers opgegeven. Deze afwijkende rekeningnummers zijn geregistreerd en vervolgens gecontroleerd door de combinatie van de gebruikersnamen ‘[x]’/’[x]’. Van de tien fictieve waardeoverdrachten zijn zes overdrachtwaarden uitbetaald op deze particuliere rekeningnummers. De overige waardeoverdrachten zijn geblokkeerd. [bedrijf 1] heeft in de papierbak naast het bureau van [medeverdachte 1] enkele brieven aangetroffen behorende bij de frauduleuze waardeoverdrachten.
Door [verbalisant] is een digitaal onderzoek verricht bij diverse computers. Op 1 november 2007 is door [verbalisant] een ‘image’ gemaakt van de computers waarop [medeverdachte 1], [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gewerkt hebben. Op de computers waarop [medeverdachte 1] gewerkt heeft, zijn webmails gevonden met daarin gegevens over de diverse identiteiten met een gefingeerd arbeidsverleden. Het gaat hierbij om namen, rekeningnummers en/of sofi-nummers. Deze e-mails zijn verstuurd tussen de mailadressen [e-mailadres] en [e-mailadres]. Op de dagen dat deze gegevens verstuurd worden, wordt er in de meeste gevallen nog dezelfde dag een identiteit met een gefingeerd arbeidsverleden aangemaakt in het systeem van [bedrijf 1]. Tevens blijkt dat er tussen bovengenoemde e-mailadressen bestanden zijn verzonden die overeenkomen met de gescande documenten behorende bij de relevante uitgaande waardeoverdrachten.
[medeverdachte 2] heeft de rechercheurs van [verbalisant] verklaard dat haar e-mailadres [e-mailadres] is en dat zij een paar keer mailcontact heeft gehad met [medeverdachte 1]. Hij maakte gebruik van de e-mailadressen [e-mailadres] en [e-mailadres]. [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat zijn e-mailadres [e-mailadres] is.
De ex-man van [medeverdachte 2], te weten [verdachte], heeft [medeverdachte 2] gevraagd of zij namen en bankrekeningnummers van personen per mail zou kunnen doorgeven aan [medeverdachte 1]. Zij heeft die gegevens doorgezonden naar [medeverdachte 1].
[verdachte] heeft daarnaast aan [medeverdachte 2] verteld dat hij een vriend in het buitenland had met veel geld dat deze naar Nederland wilde brengen Indien [medeverdachte 2] daartoe haar bankrekeningnummer beschikbaar zou stellen, zou zij € 5.000,- ontvangen. Meerdere keren is er een groot bedrag op de rekening van [medeverdachte 2] gestort. Eerst nam [medeverdachte 2] de gestorte bedragen op en later werden deze bedragen door [verdachte] opgenomen. [medeverdachte 2] heeft ook haar bankpas aan [verdachte] gegeven. Hij kent haar pincode, aldus [medeverdachte 2] in haar verklaring bij [verbalisant].
[betrokkene 1] heeft de rechercheurs van [verbalisant] verklaard dat zij door [medeverdachte 1] bij [bedrijf 1] werd begeleid. [medeverdachte 1] heeft een paar keer aan [betrokkene 1] gevraagd om een bankrekeningnummer te wijzigen. [betrokkene 1] moest deze wijziging dan fiatteren. Het is ook wel eens voorgekomen dat [medeverdachte 1] aan haar vroeg of zij een akkoordverklaring kon afhandelen. Zij heeft alle akkoordverklaringen samen met [medeverdachte 1] gedaan. Wanneer [medeverdachte 1] aan [betrokkene 1] vroeg om dingen te doen, dan deed zij dit. Zij heeft niet gecontroleerd of dit allemaal klopte.
[betrokkene 1] is daarnaast gehoord bij de rechter-commissaris. Zij verklaart hier overeenkomstig haar verklaring bij [verbalisant] met de aanvulling dat zij ook wel eens van [medeverdachte 1] gele memobriefjes heeft gekregen met daarop een rekeningnummer dat zij moest wijzigen. Zij deed dan wat haar werd opgedragen.
[betrokkene 2] heeft de rechercheurs van [verbalisant] verklaard dat zij niet weet hoe haar gebruikersnaam betrokken kon zijn bij een fraude. Zij weet daar niets van af. Later heeft zij verklaard dat zij haar wachtwoord op een A4-tje had opgeschreven. Dit A4-tje lag op haar bureau in het onderste postvakje. Iemand zou dit A4-tje gezien kunnen hebben en zou zo achter haar wachtwoord bij [bedrijf 1] zijn gekomen.
Door [verbalisant] is tevens onderzoek gedaan naar de werkplekken van [medeverdachte 1], [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. In de bureaula van [betrokkene 1] werden gele memoblaadjes aangetroffen met daarop geschreven de tekst ’[rekeningnummer]’ en ’[rekeningnummer]’. Deze nummers komen respectievelijk overeen met de deelnemersnummers van [betrokkene 6] en [betrokkene 4]. In de bureaula van [medeverdachte 1] werd een vel papier aangetroffen met daarop onder meer de tekst ‘[kenmerk]’ en [kenmerk] obis’. Deze nummers komen respectievelijk overeen met de deelnemersnummers van [betrokkene 10] en [betrokkene 9].
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij aan diverse kennissen en familieleden rekeningnummers heeft gevraagd. Deze personen hebben hun bankrekeningnummers aan hem doorgegeven. Hij heeft het rekeningnummer gevraagd van [medeverdachte 2] -de zus van zijn ex-vrouw [medeverdachte 2]-, [betrokkene 8], zijn neven [betrokkene 4] en [betrokkene 7], [betrokkene 5] en [betrokkene 6]. Hij heeft tegen deze kennissen en familieleden gezegd dat wanneer zij het geld op hun rekening zouden krijgen, zij dit geld weer moesten doorstorten naar de gezamenlijke rekening van [verdachte] en [medeverdachte 2]. Deze kennissen en familieleden hebben vervolgens meerdere keren geld doorgestort naar zijn rekening. [verdachte] heeft een gedeelte van dit geld contant opgenomen. Het overige deel van het geld kon hij niet opnemen omdat zijn rekening toen geblokkeerd werd. [verdachte] heeft verklaard dat hij ook wel [verdachte] wordt genoemd.
[betrokkene 4] en [betrokkene 7] bevestigen dat zij door hun oom zijn benaderd om hun bankrekening beschikbaar te stellen. Zij hebben beiden een bedrag van rond de
€ 90.000,00 op hun rekening ontvangen en dit bedrag hebben zij doorgestort naar het bankrekeningnummer van hun oom. [betrokkene 7] verklaart dat zijn oom ook wel [verdachte] wordt genoemd.
[betrokkene 6] heeft verklaard dat [verdachte] vroeg of hij haar bankrekening mocht gebruiken om geld te storten. Op de bankrekening van [betrokkene 6] stond op een gegeven moment een bedrag van ongeveer € 90.000,-. Dit geld was afkomstig van een pensioenfonds. Zij heeft het geld doorgestort naar [verdachte]. Zij heeft daarvan
€ 5.000,- achtergehouden volgens afspraak.
[betrokkene 5] heeft verklaard dat hij door [verdachte] is benaderd. De broer van [verdachte] zou geld krijgen van een pensioenfonds en dit geld moest op een rekening worden gestort. [verdachte] heeft [betrokkene 5] gevraagd of hij hiervoor zijn bankrekening beschikbaar wilde stellen. [betrokkene 5] zou hiervoor € 5.000,- ontvangen. [betrokkene 5] heeft zijn bankrekeningnummer gegeven en hij heeft het geld ontvangen. Hij heeft van dit bedrag ongeveer € 87.000,- of € 88.000,- doorgestort naar [verdachte]. [betrokkene 5] heeft zelf € 5.000,- achtergehouden.
[betrokkene 5] is tevens bij de rechter-commissaris gehoord. De getuige verklaart daar overeenkomstig zijn verklaring bij de politie, met het verschil dat hij niet van [verdachte] heeft gehoord dat het om pensioengeld ging. Dit heeft hij mogelijk achteraf van de bank gehoord.
Er is door de politie een onderzoek ingesteld naar de diverse geldstromen nadat het geld van [bedrijf 1] naar de verschillende fictieve verzekerden was overgemaakt. Uit de verkregen bankafschriften kan worden opgemaakt dat de ontvangen gelden direct werden opgenomen, dan wel werden doorgestort naar de rekeningen van [verdachte] en [medeverdachte 1]. Een drietal opnamen van contant geld, in totaal € 2.500,-, ten laste van de rekening van [betrokkene 8], werd gedaan op 15 november 2007 bij een betaalautomaat in het casino in Rotterdam. Uit de bezoekersregistratie van het [bedrijf 3] blijkt dat [verdachte] niet geregistreerd stond als bezoeker van het [bedrijf 3]. [medeverdachte 1] stond echter wel geregistreerd als bezoeker bij het [bedrijf 3] en was ten tijde van de voormelde pintransacties aanwezig in het casino te Rotterdam.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij eenmaal geld heeft gepind voor [verdachte] in het casino te Rotterdam. Verdachte heeft daartoe het pasje en de pincode van [verdachte] gekregen.
Bewijsoverwegingen
Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte 1] bij [bedrijf 1] fictieve pensioenverzekerden heeft aangemaakt, vervalste waardeoverdrachten heeft aangeleverd en bankrekeningnummers in het systeem heeft aangepast. De verklaring van [verdachte] dat hij de -diezelfde- bankrekeningnummers heeft opgevraagd bij familieleden zodat ene [betrokkene 3] -een kale Nederlandse man die hij kent uit een kroeg in Spijkenisse en waar hij verder niets van af weet- geld naar Nederland kon overmaken, waarna hij het geld heeft opgenomen en aan die [betrokkene 3] heeft gegeven, wordt niet gestaafd door iets verifieerbaars en controleerbaars. Daarbij komt dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat [betrokkene 3] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] niet kent. De verklaring van verdachte over [betrokkene 3] is dan ook onverenigbaar met de omstandigheid dat de rekeningen zijn gebruikt voor pensioengelden die door zijn bij [bedrijf 1] werkzame broer betaalbaar zijn gesteld, met behulp van door zijn ex-vrouw valselijk opgemaakte documenten Het scenario dat verdachte aldus schetst is niet alleen niet aannemelijk geworden; het is ook zó volstrekt ongeloofwaardig, dat het voor onmogelijk moet worden gehouden.
Ook is van belang dat getuige [betrokkene 5] bij de politie heeft verklaard dat hij van verdachte had gehoord dat diens broer geld zou krijgen van een pensioenfonds. [betrokkene 5] heeft weliswaar bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet van te voren wist dat het om pensioengeld ging, maar de rechtbank acht dit ongeloofwaardig en acht de eerste verklaring van [betrokkene 5] de juiste. Bij de politie heeft [betrokkene 5] namelijk twee afzonderlijke elementen genoemd welke betrokken zijn bij deze fraude, te weten ‘de broer van [verdachte]’ en ‘pensioengeld’. Uit het verhoor bij de politie blijkt verder niet dat eerder over deze twee elementen gesproken is, zodat de rechtbank de verklaring van [betrokkene 5] als authentiek aanmerkt.
Kwalificatie van de bewezenverklaarde handelingen
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de feitelijke handelingen van verdachte -indien bewezen- niet te kwalificeren zijn als het onder het primair tenlastegelegde diefstal, of het subsidiair tenlastegelegde verduistering. Van diefstal is geen sprake omdat verdachte geen geld heeft weggenomen en van verduistering is geen sprake omdat hij het geld nimmer rechtmatig onder zich heeft gehad.
De rechtbank verwerpt het verweer, acht het primair tenlastegelegde bewezen, te weten de diefstal in vereniging, en overweegt daartoe als volgt.
Door het handelen van [verdachte] en de medeverdachten is een grote hoeveelheid geld uit de feitelijke macht van [bedrijf 1], via hun kennissen en familieleden, in de feitelijke macht van [verdachte] en zijn medeverdachten terecht gekomen. [medeverdachte 1] heeft -naast andere noodzakelijke handelingen- door daadwerkelijk de desbetreffende bankrekeningnummers te wijzigen en deze rekeningnummers te laten accorderen door [betrokkene 1] of [betrokkene 2], de laatste feitelijke handeling verricht waardoor werd bewerkstelligd dat die gelden, zonder dat daartoe nog enig nader actief handelen van [bedrijf 1] vereist was, in de macht van de kennissen en familieleden van de verdachten terecht kwamen. Deze kennissen en familieleden hebben vervolgens het geld overgemaakt naar de bankrekening van [verdachte] en [medeverdachte 2]. Dit daadwerkelijk feitelijk uit de macht van de één in de feitelijke macht van zichzelf brengen, is de essentie van het bestanddeel ‘wegnemen’ zoals omschreven in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft gesteld dat tussen [verdachte] geen sprake was van medeplegen. Voor medeplegen is vereist dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Die samenwerking is aanwezig indien de medeplegers willens en wetens samenwerken tot het plegen van een strafbaar feit.
[verdachte] heeft kennissen en familieleden ingeschakeld om hun bankrekeningnummers beschikbaar te stellen. De gegevens van deze personen werden door [verdachte] via [medeverdachte 2] doorgegeven aan zijn broer [medeverdachte 1]. Het geld van [bedrijf 1] werd vervolgens op de rekeningen van deze kennissen en familieleden overgemaakt. Deze bedragen werden doorgestort naar de rekening van onder andere [verdachte], die vervolgens een deel van het geld contant opnam. Daarnaast heeft [verdachte] de pas en pincode van [betrokkene 8] beschikbaar gesteld voor [medeverdachte 1] zodat deze geld kon pinnen bij het [bedrijf 3].
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op bovengenoemde handelingen, tussen [verdachte] en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] sprake is van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat gesproken kan worden van medeplegen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 20 november 2007 te Zeist en Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geldbedragen van in totaal 558.204,27 Euro, toebehorende aan [bedrijf 1];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
- primair: diefstal door twee of meer verenigde personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
[verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan [verdachte] op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte]. Op het huis van [verdachte] is inmiddels beslag gelegd en hij werkt inmiddels via een uitzendbureau. Daarnaast draagt hij ook zorg voor de opvoeding van zijn kinderen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte].
[verdachte] heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan de diefstal van een bedrag van € 558.204,27 toebehorende aan [bedrijf 1]. [medeverdachte 1] heeft fictieve verzekerden -te weten familie en kennissen van zichzelf en/of [verdachte] en [medeverdachte 2]- in het systeem ingevoerd, vervalste verzoeken tot overdracht van pensioengelden gemaakt en ingevoerd en vervolgens deze pensioengelden laten overboeken naar de rekeningnummers van deze fictieve verzekerden. Zodra het geld op deze rekeningen stond werd het geld overgeboekt naar de rekeningen van [medeverdachte 2] en [verdachte]. Van dit geld werd
€ 164.500,- contant opgenomen en € 6.900,- overgemaakt naar het rekeningnummer van [medeverdachte 1].
De rechtbank neemt het verdachten kwalijk dat een fors bedrag, te weten € 171.400,- niet is teruggegeven aan [bedrijf 1]. Waar dit geld is gebleven, is nog steeds onduidelijk. Daarnaast rekent de rechtbank het [medeverdachte 1] zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie en het in hem gestelde vertrouwen door [bedrijf 1] en zijn directe collega’s, waarvan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in het bijzonder. De rechtbank rekent het de verdachten aan dat zij in totaal een bedrag van ruim een half miljoen euro hebben gestolen.
Verdachten hebben zowel bij de politie als ter terechtzitting ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan voornoemde diefstal en valsheid in geschrifte. Zij hebben derhalve geen inzicht gegeven in de grootte van hun eigen rol bij deze diefstal of de rol van anderen of wat er met het nog ontbrekende geldbedrag van € 171.400,- is gebeurd. Gelet hierop zal de rechtbank verdachten allen veroordelen tot dezelfde straf.
In aanvulling op het voorgaande neemt de rechtbank het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij -tegen de overvloed aan bewijsmateriaal- (nog steeds) suggereert dat niet hij, maar ene [betrokkene 3] voor de grootschalige fraude verantwoordelijk is, terwijl dit scenario volstrekt ongeloofwaardig is.
Wat betreft de persoon van [verdachte] heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het strafblad waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank zal tot een lagere straf komen dan de officier van justitie heeft geëist, omdat zij -in grotere mate dan de officier van justitie- rekening houdt met het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Gelet op alle omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Wel ziet de rechtbank aanleiding om een deel van deze straf, te weten 6 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd [verdachte] ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 733.266,89 voor feit 1.
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, waarbij de ten onrechte uitgekeerde pensioengelden worden gematigd tot een bedrag van
€ 433.231,15, met daarover de wettelijke rente vanaf het moment van overboeking.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de vordering van de benadeeld partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Verder blijkt uit het formulier niet welk natuurlijk persoon mr. M.J. De Best gemachtigd heeft.
Subsidiair stelt de verdediging dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze niet eenvoudig van aard is.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De vordering is ingediend door mr. De Best. Zowel uit de vordering als uit de verklaringen van mr. De Best ter zitting volgt dat zij tot het indienen van deze vordering bepaaldelijk is gevolmachtigd.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 172.547,45 ter zake van materiële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
De benadeelde partij heeft ten onrechte een bedrag van € 558.204,27 aan pensioengelden uitgekeerd aan de verdachten, dan wel aan familieleden of kennissen van verdachten. Zoals reeds hierboven is overwogen, hebben verdachten dit bedrag van de benadeelde partij ontvreemd. Een groot gedeelte van dit bedrag, te weten € 386.973,12, is door de banken bevroren. Dit bedrag komt [bedrijf 1] toe en moet door de bank(en) dan ook aan [bedrijf 1] worden terugbetaald. Dit bedrag kan onder die omstandigheid niet worden beschouwd als geleden schade. Een bedrag van € 171.400,- is niet aan de benadeelde partij teruggegeven. Dit bedrag is òf contant opgenomen òf overgemaakt op de rekening van verdachte. De schade van [bedrijf 1] bestaat derhalve uit € 171.400,-. Dit bedrag is eenvoudig vast te stellen en voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De rechtbank zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 22 oktober 2007.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de kosten voor rechtsbijstand in de strafrechtelijke procedure, te weten een bedrag van € 1.147,45 eveneens eenvoudig zijn vast te stellen en derhalve voor toewijzing vatbaar zijn.
In totaal is derhalve een bedrag van € 171.400,- + € 1.147,45 = € 172.547,45 voor toewijzing vatbaar.
De benadeelde partij vordert -naast de ten onrechte uitgekeerde pensioengelden en de kosten voor rechtsbijstand- een schadevergoeding voor de volgende posten:
- Kosten van [verbalisant] Bedrijfsrecherche, inclusief wettelijke rente, en;
- Proceskosten civiele procedure.
Ten aanzien van deze kosten acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
- primair: diefstal door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 172.547,45 ter zake van materiële schade;
- vermeerdert een bedrag van € 171.400,- met de wettelijke rente gerekend vanaf 22 oktober 2007;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 172.547,45 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 365 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, mr. M.P. Gerrits-Janssens en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.B. Spaargaren, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 maart 2010.