ECLI:NL:RBUTR:2010:BL7634

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711321-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor straatroven en bedreiging met geweld tegen ouderen

Op 16 maart 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die verantwoordelijk werd gehouden voor acht straatroven en een bedreiging met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De feiten vonden plaats tussen april en juni 2009, waarbij de verdachte voornamelijk oudere vrouwen beroofde van hun halskettingen door deze met geweld van hun nek te trekken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij opzet had om de aangever te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan de andere tenlastegelegde feiten, waarbij hij geweld gebruikte om zijn slachtoffers te beroven. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte een berekenende werkwijze had en kwetsbare slachtoffers had uitgekozen. De impact van de daden op de slachtoffers was aanzienlijk, wat de rechtbank zwaar meeweegt in de strafoplegging. De benadeelde partijen hebben schadevergoedingen gevorderd, die door de rechtbank deels zijn toegewezen. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen uitgesproken. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 57, 285, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711321-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 maart 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1979] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in P.I. Utrecht – Huis van Bewaring locatie Nieuwegein te Nieuwegein
raadsman mr. J.P.M. Denissen, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 2 maart 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 3 maart 2009 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door meerdere malen met een schaar stekende bewegingen te maken. Subsidiair is dit feit tenlastegelegd als bedreiging van deze [slachtoffer 1];
feit 2: op 16 april 2009 te Utrecht al dan niet samen met (een) ander(en) de 86-jarige [benadeelde 1] op straat heeft beroofd van haar halskettingen;
feit 3: op 24 april 2009 te Utrecht de 79-jarige [benadeelde 2] op straat heeft beroofd van haar halsketting;
feit 4: op 4 mei 2009 te Utrecht de 75-jarige [benadeelde 3] op straat heeft beroofd van haar halketting;
feit 5: op 19 mei 2009 te Utrecht de 82-jarige [benadeelde 4] op straat heeft beroofd van haar halsketting;
feit 6: op 29 mei 2009 te Utrecht [benadeelde 5] in een tram heeft beroofd van haar halsketting;
feit 7: op 1 juni 2009 te Utrecht al dan niet samen met (een) ander(en) de 65-jarige [benadeelde 6] op straat heeft beroofd van haar halsketting danwel geprobeerd heeft dat te doen;
feit 8: op 8 juni 2009 te Utrecht de 75-jarige, op een roltrap staande, [benadeelde 7] heeft beroofd van haar halsketting;
feit 9: op 13 juni 2009 te Utrecht de 84-jarige [benadeelde 8] op straat heeft beroofd van haar halsketting.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht poging doodslag, zoals onder 1 primair tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte, de bekennende verklaring van verdachte bij de politie, het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] en het feit dat er een scheur bleek te zitten in de jas van aangever.
De officier van justitie acht - kort gezegd - de onder 2 tot en met 9 tenlastegelegde diefstallen met geweld wettig en overtuigend bewezen, mede gelet op de modus operandi. In alle zaken gaat het om kwetsbare, met name op grond van hun leeftijd, slachtoffers, van wie de ketting van hun hals gerukt wordt en waarbij in een paar gevallen aanvullend geweld is toegepast. Met betrekking tot feit 7 acht hij de voltooide diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot de feiten 2, 7 en 8 acht hij niet bewezen dat verdachte deze feiten samen met een ander of anderen heeft gepleegd.
De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangiften en de verklaringen van verdachte, afgelegd bij de politie en ter terechtzitting. Er zijn voorts camerabeelden. (Mede)verdachte [medeverdachte] heeft verdachte op een aantal beelden herkend. Met betrekking tot feit 7 heeft [medeverdachte] bovendien een voor verdachte belastende verklaring afgelegd. Uit de stukken blijkt bovendien dat verdachte een aantal gestolen sieraden kort na de diefstal heeft ingeleverd bij Goods4you en een juwelier.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft inleidend gesteld dat de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen niet mogen worden gebruikt voor het bewijs, nu verdachte bij de politie niet is gehoord met behulp van een tolk. Dit levert een schending op van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Verdachte is met de politie gaan meepraten, omdat hij wilde meewerken aan het onderzoek
De raadsman heeft voorts gesteld dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde feit, omdat hij ter terechtzitting heeft ontkend dat hij zwaaiende of stekende bewegingen met de schaar in de richting van [slachtoffer 1] heeft gemaakt. In dit verband heeft de raadsman erop gewezen dat [slachtoffer 1] in zijn aangifte heeft aangegeven dat hij pas bij thuiskomst constateerde dat er een scheur in zijn jas zat en dat hij er enkel daarom vanuit gegaan is dat verdachte deze scheur veroorzaakt heeft.
De onder 1 subsidiair tenlastegelegde bedreiging kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, aldus de raadsman.
De onder 2, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde feiten kunnen eveneens wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft verdachte ter terechtzitting ontkend. Met betrekking tot feit 9 heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij niet meer weet of hij dit feit gepleegd heeft. Verdachte is weliswaar te zien op camerabeelden van een tram, maar deze beelden hebben niet direct betrekking op het tenlastegelegde feit. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van de onder 3, 4 en 9 tenlastegelegde feiten, nu er naast de aangifte onvoldoende ondersteunend bewijs is. Het enkele feit dat de modus operandi van alle tenlastgelegde diefstallen met geweld grote overeenkomsten vertoond is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de feiten 3, 4 en 9 te komen, aldus de raadsman.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Aangever [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 3 maart 2009 een jongen met de bijnaam [bijnaam] aansprak, omdat deze jongen hem nog € 20,00 verschuldigd was. Als zij ter hoogte van het politiebureau op de Marco Pololaan staan, duwt [bijnaam] hem een aantal malen en haalt hij een schaar uit zijn jaszak. [bijnaam] maakt, met de schaar in zijn hand, een aantal stekende bewegingen in zijn richting.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een schaar in zijn jaszak had.
[verbalisant] heeft gerelateerd dat hij op 3 maart 2009 het politiebureau op de Marco Pololaan wilde uitrijden, toen hij drie jongens zag staan. Hij zag dat één van deze jongens, die later opgaf [verdachte] te zijn, slaande bewegingen maakte in de richting van de andere twee jongens. Hij ziet later dat [verdachte] een schaar in zijn hand heeft en daarmee vijfmaal een stekende beweging maakte naar de twee personen. De schaar kwam op korte afstand van het hoofd en de borst van de twee personen.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande de onder 1 subsidiair tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag dan wel zware mishandeling, omdat op basis van de stukken onvoldoende duidelijk is geworden of de opzet van verdachte daarop was gericht. Uit de stukken blijkt immers niet dat aangever de stekende bewegingen heeft moeten ontwijken en bijvoorbeeld achteruit gestapt is. In zijn aangifte geeft [slachtoffer 1] bovendien aan dat hij zich bedreigd heeft gevoeld door de handelingen van verdachte. Hij heeft kennelijk niet de indruk gehad dat verdachte hem iets aan wilde doen, anders dan dat verdachte hem bang wilde maken.
Algemene overweging met betrekking tot de onder 2 tot en met 9 tenlastegelegde feiten:
Anders dan de raadsman heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen die verdachte zonder hulp van een tolk bij de politie heeft afgelegd, mogen worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verdachte is ter terechtzitting gehoord met behulp van een tolk. Zijn verklaring ter terechtzitting komt er grotendeels op neer dat verdachte zich de tenlastegelegde feiten niet of niet meer precies herinnert. Hij heeft derhalve niet ontkend dat hij de feiten heeft gepleegd. Hij heeft evenmin zijn eerder afgelegde, bekennende, verklaringen herroepen. Daarbij heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij in 2009 berovingen heeft gepleegd en dat de tenlastegelegde feiten ‘wel bij hem passen’. Verdachte is bovendien door de rechter-commissaris gehoord bij de behandeling van de vordering inbewaringstelling. Tijdens dit verhoor heeft hij een bekennende verklaring afgelegd. Dit verhoor heeft overigens, net als de verhoren bij de politie, zonder tussenkomst van een tolk plaatsgevonden. Kennelijk heeft de rechter-commissaris, evenals de verbalisanten, geoordeeld dat verdachte de Nederlandse taal voldoende machtig is om zonder tolk verhoord te kunnen worden. .
Uit een aantal verklaringen van de politie blijkt bovendien dat verdachte daderwetenschap had, zodat het niet aannemelijk is dat verdachte woorden in de mond gelegd zijn door de politie. Het verweer van de raadsman, dat de bij de politie afgelegde verklaringen van bewijs moeten worden uitgesloten, wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van feit 2:
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 2 maart 2010;
- de aangifte van [benadeelde 1].
[benadeelde 1] heeft in haar aangifte verklaard dat zij twee jongens ziet wegrennen, nadat de kettingen van haar nek zijn getrokken. Er is geen ondersteuning voor deze verklaring dat verdachte dit feit samen met een ander zou hebben gepleegd. Nu verdachte bij de politie uitdrukkelijk verklaard heeft dat hij het feit alleen gepleegd heeft, zal de rechtbank verdachte vrijspreken voor zover de tenlastelegging ziet op het - kort gezegd - in vereniging plegen van dit feit.
Ten aanzien van feit 3:
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend bewezen is gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie;
- de aangifte van [benadeelde 4][benadeelde 2].
Ten aanzien van feit 4:
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend bewezen is gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie;
- de aangifte van [benadeelde 3].
Ten aanzien van feit 5:
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris;
- de aangifte van [benadeelde 4].
Ten aanzien van feit 6:
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris;
- de aangifte van [benadeelde 5].
Ten aanzien van feit 7:
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 2 maart 2010;
- de aangifte van [benadeelde 6];
- de aangifte van [slachtoffer 2].
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank de primair tenlastegelgde diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen. Op het moment dat verdachte de ketting van de nek van [slachtoffer 2] heeft getrokken, had hij de feitelijke heerschappij over deze ketting. Het feit dat verdachte de ketting tijdens een daarop volgende worsteling met [benadeelde 6] kennelijk heeft verloren maakt het voorgaande niet anders.
Ten tijde van het plegen van het feit was verdachte weliswaar samen met [medeverdachte], maar op basis van de stukken is onvoldoende aannemelijk dat deze [medeverdachte] ook een relevante bijdrage heeft geleverd aan het plegen van het feit. Diverse getuigen hebben zelfs verklaard dat [medeverdachte] geprobeerd zou hebben om verdachte te weerhouden van het uitoefenen van geweld. Gelet hierop acht de rechtbank niet bewezen dat er sprake is van -kort gezegd- een diefstal in vereniging.
Ten aanzien van feit 8:
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 2 maart 2010
- de aangifte van [benadeelde 7]
De officier van justitie heeft in zijn requisitoir aangegeven dat hij niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte dit feit in vereniging heeft gepleegd. Aangezien het in vereniging plegen niet aan verdachte ten laste is gelegd, kan dit aspect verder onbesproken blijven.
Ten aanzien van feit 9:
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend bewezen is gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie;
- de aangifte van [benadeelde 3][benadeelde 8].
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Subsidiair
hij op 3 maart 2009 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door toen aldaar meermalen op dreigende wijze met een schaar stekende bewegingen te maken in de richting van het hoofd en de borst van die [slachtoffer 1];
2.
(parketnummer 711321-09)
hij op 16 april 2009 te Utrecht, op de openbare weg, te weten de Van Vollenhovenlaan, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen halskettingen
(voorzien van een gouden hangertje en/of een trouwring), toebehorende aan [benadeelde 1] (geboren op [1922]), welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, onverhoeds met kracht die kettingen van de nek van die
[benadeelde 1] heeft getrokken;
3.
hij op 24 april 2009 te Utrecht op de openbare weg, te weten de Livingstonelaan, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een halsketting (een gouden ketting), toebehorende aan [benadeelde 2] (geboren op [1929]), welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [benadeelde 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [benadeelde 2] met de tot vuist gebalde handen in het gezicht heeft geslagen waardoor die [benadeelde 2] ten val kwam en vervolgens onverhoeds met kracht die ketting van de nek van die [benadeelde 2] heeft getrokken;
4.
hij op 04 mei 2009 te Utrecht op de openbare weg, te weten de Van Spanjelaan, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een halsketting (goudkleurig plastic), toebehorende aan [benadeelde 3] (geboren op [1933]), welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [benadeelde 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [benadeelde 3] met de tot vuist gebalde hand tegen het hoofd heeft geslagen
en vervolgens onverhoeds met kracht die ketting van de nek van die [benadeelde 3] heeft getrokken;
5.
hij op 19 mei 2009 te Utrecht op de openbare weg, te weten de Catharijnesingel, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een halsketting (een
goudkleurige gedraaide schakelketting), toebehorende aan [benadeelde 4] (geboren op [1926]), welke diefstal werd vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, onverhoeds met kracht die ketting van de nek van die [benadeelde 4] heeft getrokken;
6.
hij op 29 mei 2009 te Utrecht in een tram welke zich op dat moment bevond op de Beneluxlaan met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een halsketting (een gouden ketting met diverse kralen en bedeltjes), toebehorende aan [benadeelde 5], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [benadeelde 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, onverhoeds met kracht die ketting van de nek van die [benadeelde 5] heeft getrokken;
7.
Primair
hij op 1 juni 2009 te Utrecht op de openbare weg, te weten de Oudegracht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een halsketting (een gouden ketting met daarop een ingegraveerde afbeelding), toebehorende aan [slachtoffer 2] (geboren op [1939]), welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 2] en [benadeelde 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, onverhoeds met kracht die ketting van de nek van die [slachtoffer 2] heeft gerukt/getrokken en meermalen (met kracht) met een mes in de linkerpols van die [benadeelde 6] heeft gestoken;
8.
hij op 8 juni 2009 te Utrecht (Achter Clarenburg), met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een halsketting (een gouden ketting), toebehorende aan [benadeelde 7] (geboren op [1933]), welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [benadeelde 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, terwijl die [benadeelde 7] op de roltrap stond, die [benadeelde 7] van achteren heeft genaderd en vervolgens onverhoeds met kracht die ketting van de nek van die [benadeelde 7] heeft
getrokken waardoor die [benadeelde 7] ten val kwam;
9.
hij op 13 juni 2009 te Utrecht op de openbare weg, te weten de Koningin Wilhelminalaan, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een halsketting (een gouden schakelketting), toebehorende aan [benadeelde 3][benadeelde 8] (geboren op [1925]), welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [benadeelde 8], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, onverhoeds met kracht die ketting van de nek van die [benadeelde 8] heeft getrokken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van de feiten 2, 3, 4, 5, 6, 8 en 9:
Telkens diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Ten aanzien van feit 7 primair:
Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft aangegeven dat hij voornemens was een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar te vorderen, maar nu vijf ad-informandum gevoegde straatroven niet kunnen worden meegenomen, acht hij een gevangenisstraf van 7 jaar passend en geboden.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen alsmede een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen teneinde een behandeling van verdachte in het kader van een bijzondere voorwaarde mogelijk te maken.
De raadsman heeft immers gesteld dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair, 3, 4 en 9 tenlastegelegde feiten. De raadsman heeft voorts aangegeven dat de omtrent zijn cliënt uitgebrachte rapportages voor een dergelijke afdoening van de zaak pleiten. Een behandeling van zijn cliënt is niet alleen in zijn belang, maar ook in het belang van de maatschappij, aldus de raadsman.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft in een korte periode (ongeveer twee maanden) acht straatroven gepleegd, waarbij hij kwetsbare, vooral oudere, vrouwen heeft beroofd van hun halskettingen door deze van hun nek te rukken. Wanneer de beroving niet direct lukte of op verzet stuitte, heeft verdachte ook fors aanvullend geweld gebruikt jegens de slachtoffers. In één geval heeft verdachte zelfs de partner van zijn slachtoffer met een mes gestoken.
Uit de stukken komt naar voren dat verdachte zeer berekenend te werk is gegaan. Hij heeft met name oudere vrouwen als slachtoffer uitgekozen. In een geval was er sprake van een slachtoffer van 27 jaar, maar deze vrouw had een kinderwagen bij zich, waardoor ook zij zich in een kwetsbare positie bevond. Hieruit blijkt dat verdachte slachtoffers koos die hem weinig tot geen weerstand konden bieden. Deze zeer laffe wijze van handelen rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verdachte heeft sommige slachtoffers ook enige tijd gevolgd om een gunstig moment uit te kiezen om hen te beroven. De buit bestond steeds uit halskettingen, die verdachte heeft ingewisseld voor geld om er kleding of levensmiddelen voor te kopen. Verdachte heeft er geen enkele rekening mee gehouden dat deze sieraden voor zijn slachtoffers, naast de materiële waarde, veelal een grote emotionele waarde vertegenwoordigen en daardoor onvervangbaar zijn.
Door het plegen van deze feiten heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn slachtoffers. Uit de door hen ingediende voegingsformulieren benadeelde partij blijkt de impact van het handelen van verdachte op hun leven. Sommige slachtoffers zijn nog steeds bang en durven de straat niet meer op.
Bovendien brengen dergelijke feiten maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid met zich mee.
Ter terechtzitting heeft verdachte niet de indruk gewekt te beseffen welke impact het plegen van dergelijk feiten heeft op de slachtoffers.
Voorts heeft verdachte een hem bekende bedreigd met een schaar.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 juni 2009, waaruit blijkt dat verdachte op 1 december 2008 is veroordeeld door de politierechter te Utrecht tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte voor zijn komst naar Nederland een aanzienlijke gevangenisstraf heeft uitgezeten in Frankrijk voor een geweldsdelict.
De rechtbank heeft kennis genomen van het voorlichtingsrapport van de reclassering van 10 september 2009.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het psychologische rapport d.d. 2 september 2009 van drs J. Heerschop en het aanvullende rapport d.d. 28 december 2009 alsmede het psychiatrische rapport d.d. 18 januari 2010 van drs H.A. Gerritsen.
De deskundigen komen tot een andersluidend oordeel met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De psychiater is van oordeel dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is te beschouwen voor de overvallen met geweld, omdat hij deze planmatig heeft uitgevoerd, terwijl hij wist dat het plegen van deze feiten strafbaar is. Nu deze visie van de psychiater overeenkomt met de visie van de rechtbank, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, neemt de rechtbank de daaruit volgende conclusie van de psychiater met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte over en maakt deze tot de hare.
Beide deskundigen adviseren de rechtbank om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact. De ernst van de feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank evenwel enkel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Gelet op de vrijspraak van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag en op de straffen die de rechtbank gebruikelijk voor dit soort feiten oplegt, zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf matigen.
5.4 Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met het volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feit 1: een winkeldiefstal bij de Albert Heijn op 27 april 2009.
Hetgeen voor het overige ad informandum is aangeboden is buiten beschouwing gebleven, omdat verdachte ter terechtzitting deze feiten heeft ontkend dan wel heeft aangegeven dat hij zich deze feiten niet meer herinnert
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 370,00 voor feit 1, te weten een bedrag van € 300,00 voor immateriële schade en een bedrag van € 70,00 voor de materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot het bedrag van € 300,00 voor de immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag dan ook toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [benadeelde 4][benadeelde 2] vordert, naar de rechtbank begrijpt, een schadevergoeding van € 150,00 voor feit 3 terzake van materiële schade. Zij vordert voorts een nog onbekend bedrag terzake van niet vergoede therapiebehandelingen en immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot het bedrag van € 150,00 voor de materiële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat deze onvoldoende duidelijk is onderbouwd en (daardoor) niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [benadeelde 5] vordert een schadevergoeding van € 995,00 voor feit 6 terzake van materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot het bedrag van € 995,00 voor de materiële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt, ter onderbouwing van de vordering is immers aan aankoopbon van 21 maart 2009 bijgevoegd, terwijl het feit is gepleegd op 29 mei 2009 en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De benadeelde partij [benadeelde 7] vordert een schadevergoeding van € 1.205,00 voor feit 8, te weten een bedrag van € 400,00 voor immateriële schade en een bedrag van
€ 805,00 voor de materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot het bedrag van € 1.205,00 voor de materiële en immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De benadeelde partij [benadeelde 8] vordert een schadevergoeding van € 300,00 voor feit 9 terzake van materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot het bedrag van € 300,00 voor de materiële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7 Het beslag
7.1 De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 57, 285, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht:
feiten 2, 3, 4, 5, 6, 8 en 9: Telkens diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
feit 7 primair: Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd
met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een rood aardappelschilmesje van het merk Solingen, een transparant hobbymes van het merk Stanley en een stukje afgescheurde kleding van verdachte;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 300,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4][benadeelde 2] van € 150,00 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 5] van € 995,00 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 7] van
€ 1.205,00 (€ 400,00 terzake immateriële schade en € 805,00 ter zake van materiële schade);
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 8] van € 300,00 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [slachtoffer 1], € 300,00, 6 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [benadeelde 4][benadeelde 2], € 150,00, 3 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [benadeelde 5], € 995,00, 19 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [benadeelde 7], € 1.205,00, 22 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [benadeelde 8], € 300,00, 6 dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter, mr. A. Wassing en mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Koster-Nieuwenhuis, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 maart 2010.