ECLI:NL:RBUTR:2010:BL7090

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
207656 / HA ZA 06-244
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rechtmatigheid van beslag op aandelen met intrekking van hoger beroep

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Utrecht, hebben partijen tijdens de behandeling van het hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank betreffende de rechtmatigheid van beslag op aandelen overeenstemming bereikt dat de beschikking geen gezag van gewijsde heeft. Het hoger beroep werd ingetrokken, en partijen kwamen overeen dat de rechtbank zou beslissen over de rechtmatigheid van het beslag. Eiser kreeg de gelegenheid om bij akte te reageren op nieuwe stellingen van gedaagde.

De procedure kende een aantal eerdere stappen, waaronder een tussenvonnis van 29 augustus 2007 waarin de rechtbank had beslist dat het oordeel van het hof in een eerder hoger beroep moest worden afgewacht. De rechtbank verwees de zaak naar de rol voor het nemen van een akte door eiser, die daarbij het door het hof te wijzen arrest diende over te leggen. De partijen constateerden dat het hof in dit stadium over onvoldoende gegevens beschikte om een verantwoorde beslissing te nemen, en dat een wezenlijk belang in het geschil was komen te vervallen door het faillissement van de vennootschap.

Partijen besloten dat de rechtmatigheid van het gelegde executoriaal beslag door de rechter beoordeeld zou worden. Het hoger beroep werd ingetrokken, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Eiser deed afstand van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, en aan de uitspraak in eerste aanleg werd geen gezag van gewijsde toegekend. De rechtbank heeft in haar vonnis van 10 maart 2010 bepaald dat eiser bij akte mag reageren op de stellingen van gedaagde, en de zaak werd naar de rol verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 207656 / HA ZA 06-244
Vonnis van 10 maart 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H. Kroon,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J. van de Riet.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 augustus 2007;
- de akte uitlating voortprocederen van [eiser] van 8 juli 2009;
- de akte uitlating tussenvonnis van [eiser] van 9 september 2009;
- de antwoordakte tevens overlegging producties van [gedaagde] van 21 oktober 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In haar tussenvonnis van 29 augustus 2007 heeft de rechtbank beslist dat het oordeel van het hof in het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank van
6 april 2005 in de procedure met rekestnummer 190179 / HA RK 05-38 moest worden afgewacht alvorens verder te beslissen. De rechtbank heeft de zaak vervolgens naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [eiser], die daarbij zo mogelijk het door het hof nog te wijzen arrest diende over te leggen, eventueel voorzien van een korte toelichting. Tevens heeft de rechtbank toen beslist dat [gedaagde] vervolgens de gelegenheid zou krijgen om op die akte te reageren.
2.2. Bij akte van 8 juli 2009 heeft [eiser] een proces-verbaal van het hof Amsterdam van 11 juni 2009 overgelegd waarin het volgende is vermeld:
Na diverse schorsingen voor beraad en overleg tussen partijen verklaren partijen als volgt:
1. Wij constateren, daarbij mede beïnvloed door hetgeen het hof ons voorhoudt, dat het hof in dit stadium van het geding over onvoldoende gegevens beschikt om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen omtrent het geschil dat partijen verdeeld houdt. Voorts constateren wij dat een wezenlijk belang in het onderhavige geding in hoger beroep is komen te vervallen nu de vennootschap [naam] B.V. failliet is verklaard en dit faillissement binnenkort zal worden opgeheven wegens gebrek aan baten.
2. Het is de bedoeling van beide partijen dat de rechtmatigheid van het gelegde executoriaal beslag door de rechter, aan de hand van alle relevante gegevens, wordt beoordeeld.
3. Tegen deze achtergrond besluiten partijen dat het hoger beroep wordt ingetrokken, des dat iedere partij de eigen kosten draagt, waarbij [eiser] afstand doet van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg en dat aan de uitspraak in eerste aanleg geen gezag van gewijsde toekomt.
2.3. [eiser] heeft tevens overgelegd de beschikking van hetzelfde hof van
30 juni 2009, waarin [gedaagde] in verband met de intrekking van het beroepschrift niet-ontvankelijk in het hoger beroep is verklaard.
2.4. Onder verwijzing naar de pleitaantekeningen ten behoeve van de zitting bij het hof van 11 juni 2009 betoogt [gedaagde] dat het door hem gelegde beslag op de aandelen van [eiser] in [naam] B.V. rechtmatig was. In verband daarmee voert [gedaagde] samengevat het volgende aan. Partijen zijn in de schuldbekentenis overeengekomen dat geen ingebrekestelling nodig is en dat [eiser] door het ontstaan van enige betalingsachterstand zonder meer in verzuim verkeert. De gevolgtrekking die partijen hieraan hebben verbonden is dat de hoofdsom, of het restant hiervan met rente en kosten, dadelijk opeisbaar is. Artikel 6:86 Burgerlijk Wetboek (BW) vereist voor zuivering van verzuim een behoorlijk aanbod tot nakoming, hetgeen (onder meer) betekent dat nakoming van de oorspronkelijke verbintenissen moeten worden aangeboden. [eiser] betaalde structureel te laat en maakte veelvuldig - meestal te lage - afwijkende bedragen over. De rechtbank heeft dit uitdrukkelijk vastgesteld ([gedaagde] doelt hier op de beschikking van de rechtbank van 6 april 2005). [gedaagde] wilde dat [eiser] zich aan de overeenkomst hield en heeft menigmaal geprotesteerd tegen de te late en onjuiste betalingen. Ook heeft [gedaagde] hiervoor de heer [X] enkele malen ingeschakeld. Onjuist is dan ook de overweging van de rechtbank (in de beschikking van 6 april 2005) dat [gedaagde] nooit tegen de handelwijze van [eiser] heeft geprotesteerd.
De raadsman van [gedaagde] schreef op 2 december 2004 aan [eiser]:
Gezien het feit dat geruime tijd geen betaling heeft plaatsgevonden, stelt cliënt u in gebreke, en verzoekt u binnen twee dagen na heden tot betaling van de resterende som ad € 110.294,- over te gaan.
Op 20 december 2004, toen de termijnachterstand EUR 5.570,90 bedroeg, schreef de raadsman van [gedaagde] middels een aangetekende brief aan [eiser]:
Omdat blijkens bankgegevens van cliënt u in gebreke bent gebleven met het betalen van de verschuldigde maandtermijn eist cliënt de hoofdsom of het restant daarvan op middels deze brief.
[gedaagde] was hiertoe uit hoofde van de overeenkomst gerechtigd en die brief behoefde geen termijn voor nakoming te bevatten. De betaling van [eiser] op
24 december 2004 van EUR 5.000,-- vond plaats na 2 en 20 december 2004 en was tardief. Ten tijde van het opeisen, waartoe [gedaagde] gerechtigd was, verkeerde [eiser] niet alleen in verzuim maar was hij evenmin meer gerechtigd om zonder meer een zuiveringsactie te ondernemen. De hoofdsom was toen immers al tot tweemaal toe opgeëist. [eiser] had het verzuim op dat moment alleen nog kunnen zuiveren door het doen van een correct aanbod ex artikel 6:86 BW, hetgeen had moeten neerkomen op een aanbod waarin hij de hoofdsom met rente en kosten ineens zou voldoen. [eiser] heeft dat nagelaten en daarmee het verzuim niet gezuiverd. De rechtbank heeft dit in haar beschikking van 6 april 2005 niet onderkend. [gedaagde] concludeert dat hij op 3 januari 2005 gerechtigd was tot het leggen van beslag op de aandelen.
2.5. Deze stellingen zijn door [gedaagde] voor het eerst bij akte van 21 oktober 2009 ingenomen en [eiser] heeft daarop nog niet kunnen reageren. In zijn akte van
9 september 2009 voert [eiser] aan dat, nu het hof geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven over de beschikking van de rechtbank van 6 april 2005, ingevolge de overwegingen 4.5 en 4.6 van het tussenvonnis van de rechtbank van 14 februari 2007 thans vaststaat dat het oordeel van de rechtbank in de beschikking van 6 april 2005 niet kan worden herzien. De rechtbank volgt [eiser] hierin niet. Uit het proces-verbaal van het hof van 11 juni 2009 blijkt immers dat partijen het erover eens zijn dat aan de beschikking van de rechtbank van 6 april 2005 geen gezag van gewijsde toekomt en dat het de bedoeling van partijen is dat de rechtmatigheid van het gelegde executoriale beslag in de onderhavige procedure door de rechtbank wordt beoordeeld. Gelet op dit standpunt van partijen en met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor zal [eiser] bij akte op de in 2.4 weergegeven stellingen van [gedaagde] mogen reageren. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
2.6. Om organisatorische redenen, ingegeven door de pensionering van
mr. G.A.M.E. van der Burg-van der Geest, is dit vonnis door een andere rechter gewezen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 7 april 2010 voor het nemen van een akte door [eiser] over de in 2.4 weergegeven stellingen van [gedaagde],
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2010.
JB/SvdH