parketnummer: 16/995359-08 [P]
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 3 maart 2010
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. J.H. Fellinger, advocaat te Amsterdam.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 februari 2010 waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: opzettelijk heeft gehandeld in beschermde vogels dan wel beschermde vogels in zijn bezit heeft gehad
Feit 2: valsheid in geschrift heeft gepleegd bij de handel dan wel het in bezit hebben van deze beschermde vogels
3 De voorvragen: de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
3.1 Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair aangevoerd dat in het voorbereidend onderzoek onherstelbare vormverzuimen hebben plaatsgehad, waardoor de verdachte in zijn gerechtvaardigde belangen is geschaad en zijn recht op een eerlijk proces in de zin van de artikel 6 van het EVRM is geschonden. De raadsman stelt dat uit de getuigenverklaring van verbalisant [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris d.d. 14 september 2009 blijkt dat sprake is geweest van stelselmatige observatie van verdachte vanaf september/oktober 2007, terwijl daarvoor geen bevel is afgegeven. Voorts zijn door de officier van justitie printgegevens opgevraagd, video-opnamen gemaakt en is vanaf 1 november 2006 tot 1 februari 2007 getapt, terwijl de machtigingen daarvoor in het dossier ontbreken. De raadsman concludeert dat dit tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie dient te leiden.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat geen sprake is geweest van een doelbewuste schending of grove veronachtzaming van de belangen van verdachte. De officier van justitie stelt dat er geen rechtsregels zijn geschonden. Er heeft geen stelselmatige observatie plaatsgehad, er is niet getapt gedurende de door de raadsman gestelde periode en er is slechts sprake geweest van het opvragen van historische gegevens.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de vraag of sprake is geweest van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden dat sprake is geweest van stelselmatige observatie van verdachte in de zin van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering. De observaties die hebben plaatsgevonden op 29 november 2006, 12 december 2006 en op 13 december 2006 hebben niet in het voorbereidend onderzoek van deze verdachte plaatsgevonden. Reeds om die reden kan bij de toepassing van deze bevoegdheid geen vormverzuim hebben plaatsgevonden waaraan op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering enig gevolg zou moeten worden verbonden.
De rechtbank heeft voorts geen aanwijzingen dat over de periode 1 november 2006 tot 1 februari 2007 telecommunicatie is afgeluisterd door de officier van justitie waaraan verdachte heeft deelgenomen. De verdediging heeft gewezen op het proces-verbaal van vernietiging van geheimhoudergesprekken dat ter terechtzitting van 27 maart 2009 is overgelegd. De stelling dat gedurende 1 november 2006 tot 1 februari 2007 telecommunicatie is afgeluisterd, berust op een onjuiste lezing van dat proces-verbaal. De rechtbank is niet gebleken dat gedurende die periode telefoongesprekken zijn afgeluisterd.
Met betrekking tot het opvragen van historische gegevens constateert de rechtbank dat dit dwangmiddel daadwerkelijk is ingezet en dat bezien dient te worden of ten tijde van het inzetten van dit dwangmiddel een redelijk vermoeden van schuld bestond zoals op grond van het bepaalde in artikel 126n Wetboek van Strafvordering is vereist. De rechtbank leidt uit de dossierstukken af dat het opvragen van historische gegevens door de officier van justitie heeft plaatsgehad op 22 november 2006. Kort daarvoor, op 25 oktober 2006, is door verbalisant [verbalisant 2] vastgesteld dat verdachte de tenaamgestelde was van de auto van een persoon die aanwezig is geweest op de vogelmarkt in Barneveld. Verbalisant [verbalisant 2] heeft daar gezien dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] vanaf één marktkraam vogels heeft verkocht, waaronder vogels van een beschermde diersoort. Verbalisant [verbalisant 2] heeft daar ook gezien dat een koppel vinken van de marktkraam van medeverdachte [medeverdachte] zeer onrustig gedrag vertoonden en dat beide vogels ook een beschadigde staart hadden. Op 1 november 2006 en op 15 november 2006 is waargenomen dat verdachte op de markt vogels aanbiedt. Door verbalisanten wordt waargenomen dat verdachte meerdere malen een voorwerp onder de kraam pakt terwijl verdachte schichtig om zich heen kijkt en meerdere personen om hem heen gaan staan en het zicht beletten. De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze feiten en omstandigheden ten aanzien van verdachte een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond en dat het daarom geoorloofd was om historische printgegevens op te vragen.
De rechtbank is van oordeel dat voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie op basis van de door de raadsman gestelde vormverzuimen geen sprake kan zijn, nu niet gebleken is dat de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Het beroep wordt dan ook verworpen.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie baseert haar oordeel op hetgeen bij de doorzoeking op 10 december 2007 in verdachtes woning is aangetroffen. De grote hoeveelheid aangetroffen beschermde inheemse en uitheemse vogels en (gemanipuleerde) ringen, de aangetroffen dode vogels waarvan de ringpoot en de pootring ontbrak, de gebruikte huisvesting voor de vogels, de onderzoeksbevindingen van de verbalisanten met betrekking tot het gedrag van de vogels van verdachte op de vogelmarkt en de door verdachte afgelegde verklaring bij de politie dat hij af en toe ongeringde vogels heeft gekocht en verkocht, bewijzen dat verdachte heeft gehandeld in deze vogels, aldus de officier van justitie.
4.2 Het standpunt van de raadsman
De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat de door hem onder 3.1 genoemde vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv ertoe dienen te leiden dat sprake is geweest van onrechtmatige bewijsvergaring in het vooronderzoek als gevolg waarvan het verzamelde bewijsmateriaal niet voor het bewijs mag worden gebruikt. De verdediging concludeert dat de aan verdachte onder feit 1 en 2 verweten gedragingen om die reden niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De raadsman voert voorts aan dat slechts 11 van de onder verdachte in beslaggenomen vogels ongeringd of niet correct geringd waren en dat slechts bij 5 van deze 11 vogels sprake was van een gemanipuleerde ring. Omdat bij 2 van deze 5 vogels sprake was van een ringbinnendiameter van 2,5 mm –de standaardmaat voor sijzen– en de beschadigingen niet fotografisch zijn vastgelegd, is ten aanzien van die vogelringen geen bewijs voorhanden van manipulatie van de ringen, aldus de raadsman. De raadsman voert tenslotte aan dat ten aanzien van de 3 vogels met een dubieuze ring die overblijven de opzet van verdachte op het tenlastegelegde ontbreekt.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de door de raadsman gestelde vormverzuimen overweegt de rechtbank, dat zij reeds onder 3.3 heeft uitgelegd waarom zij van oordeel is dat er geen sprake is geweest van vormverzuimen.
Met betrekking tot feit 1 en 2 overweegt de rechtbank het volgende. Op 10 december 2007 treffen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bij een doorzoeking in de woning van verdachte in Amsterdam twee putters, drie kruisingen van sijs, vier sijzen, een kruising van een frater en een kruising van een putter. Daarnaast worden er drie dode putters aangetroffen en vijf dode sijzen. Deze vogels zijn van een beschermde inheemse diersoort, waarvan het verboden is om deze te verhandelen, te vervoeren, te verhuren, te ruilen en/of in het bezit te hebben.
Wanneer een houder kan aantonen dat de vogels zijn gefokt, geldt ten aanzien van die vogels een vrijstelling. De vogels moeten zijn voorzien van een individueel gemerkte, ononderbroken ring of manchet zonder enige naad of las, waarmee op geen enkele wijze is geknoeid en waarvan het formaat zodanig is dat hij, nadat hij in de eerste levensdagen van de vogel is aangebracht, niet kan worden verwijderd wanneer de poot van de vogel zijn definitieve omvang heeft bereikt. De minimale aanduiding op de ring bestaat uit de letters NL, de aanduiding van de binnendiameter tot op een tiende van een millimeter, de laatste twee cijfers van het jaartal waarin de ring mag worden aangebracht en per ringmaat een uniek nummer. De verbalisanten constateren dat drie van de aangetroffen putters, de kruising van putter en vijf sijzen ongeringd zijn, dat een van de putters en drie van de kruisingen van sijs een pootring droeg zonder breuklijn, diameteraanduiding of NL-code, dat één van de putters en vier van de sijzen voorzien was van een niet-ronde pootring met krassporen op of in de pootring en dat de kruising van frater een pootring droeg die niet was voorzien van een NL-code.
Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte op 10 december 2007 te Amsterdam bovengenoemde vogels aanwezig heeft gehad en dat hij vervalste geschriften, in casu pootringen, voorhanden heeft gehad. De valsheid bestond hierin dat de pootringen van een deel van bovengenoemde vogels niet voor die vogels bestemd waren en/of door oprekken van formaat waren veranderd.
De vragen die de rechtbank nog dient te beantwoorden zijn of verdachte handel heeft gedreven met deze vogels en of verdachte de vervalste geschriften, te weten de vogelringen opzettelijk voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van de vraag of verdachte heeft gehandeld in bovengenoemde vogels overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de verklaring van verdachte bij de politie dat hij begin november 2007 op de vogelmarkt in Barneveld nog 6 putters en 8 sijzen heeft gekocht en dat hij meestal ook doorverkoopt wat hij koopt op een vogelmarkt , acht de rechtbank bewezen dat verdachte bovengenoemde vogels ten verkoop voorhanden of in voorraad heeft gehad.
Ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van opzet bij verdachte ten aanzien van het voorhanden hebben van valse of vervalste pootringen overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij weet dat vogels geringd moeten zijn. In een afgeluisterd telefoongesprek op 13 november 2007 tussen verdachte en een onbekende man verklaart verdachte dat hij geringde en ongeringde vogels heeft en dat hij de ongeringde vogels aan de onbekende man wil verkopen. Hieruit volgt dat verdachte op de hoogte is van de regelgeving en desondanks bewust ongeringde vogels ten verkoop voorhanden heeft. Gelet ook op de hoeveelheid van de aangetroffen vogels zonder ring of met een valse of vervalste ring die op 10 december 2007 bij verdachte zijn aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat het hier niet gaat om het geval waarbij er per abuis een valse of vervalste ring is doorgeglipt, maar om een bewuste keus van verdachte om in strijd met de regelgeving vogels zonder ring of met een valse of vervalste ring in zijn voorraad op te nemen dan wel ten verkoop voorhanden te hebben.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 december 2007 te Amsterdam, opzettelijk, dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort te weten:
5 putters en
9 sijzen en
3 kruisingen van sijs en
1 kruising van frater en
1 kruising van putter
ten verkoop voorhanden of in voorraad heeft gehad;
op 10 december 2007 te Amsterdam, (telkens) opzettelijk voorhanden heeft gehad vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en),
te weten (een) vals(e) of vervalst(e) gesloten pootring(en) (aangebracht om de
po(o)t(en) van (een) beschermde inheemse vogel(s)),
(elk) zijnde die gesloten pootring(en) (een) geschrift(en) dat/die bestemd
was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die/dat
geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die
geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst,
bestaande die valsheid hierin dat (telkens) opzettelijk valselijk en/of in
strijd met de waarheid die pootring(en)
- niet bestemd was/waren voor die vogel(s) en/of
- door oprekken van formaat was/waren veranderd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen telkens meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet;
Feit 2: Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Met betrekking tot de in de bewezenverklaring opgenomen kruisingen van vogels (sijs, frater, putter) overweegt de rechtbank het volgende. Uit de door verbalisant [verbalisant 1] afgelegde verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris volgt dat vogels in het wild niet met elkaar kruisen en dat het niet anders kan dan dat kruisingen van vogels altijd vogels zijn die in gevangenschap gekweekt zijn. Op grond van artikel 4 lid 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten geldt het verbod van artikel 13 Flora- en faunawetgeving niet voorzover de houder kan aantonen dat de dieren zijn gefokt. De rechtbank is van oordeel dat door verdachte met de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] voldoende is aangetoond dat de dieren zijn gefokt. De officier van justitie heeft weliswaar gesteld dat ook in dat geval de vogels geringd moeten zijn, maar dit neemt de werking van artikel 4 lid 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten niet weg. Dat het niet ringen van gefokte vogels een overtreding van artikel 6 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten oplevert, is hier niet aan de orde. Overtreding van dat artikel is niet ten laste gelegd.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het ten verkoop voorhanden of in voorraad hebben van de drie kruisingen van sijs, een kruising van frater en een kruising van putter geen strafbaar feit oplevert zoals hier tenlaste is gelegd en dat ten aanzien van dat deel van de bewezenverklaring ontslag van rechtsvervolging dient te volgen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 1.200,-- subsidiair 22 dagen hechtenis, alsmede een werkstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uur subsidiair 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat strafvermindering dient te volgen op grond van de door hem onder 3.1 gestelde vormverzuimen. Het afluisteren van verdachtes telefoongesprekken en de doorzoeking van zijn woning hebben verdachtes privacy geschonden en verdachte ondervindt daar nog altijd hinder van. De raadsman voert voorts aan dat gelet op het feit dat verdachte zijn baan is kwijtgeraakt en het gegeven dat het proces in zijn zaak lang heeft geduurd, bij een eventuele strafoplegging een voorwaardelijke straf passend zou zijn.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De straffen die aan verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft beschermde inheemse vogels voorhanden gehad. Een aantal vogels, van welke verdachte wist dat ze illegaal waren gevangen, werd van gemanipuleerde, niet voor deze vogels bestemde pootringen voorzien, zodat deze vervolgens als handelswaar konden dienen. Dit uitsluitend met het doel zichzelf financieel te bevoordelen. Van verdachte, die over zichzelf heeft gezegd een vogelliefhebber te zijn, mocht anders worden verwacht. Het ongecontroleerde bezit van - en de handel in beschermde inheemse diersoorten brengt immers de natuurlijke populaties grote schade toe en draagt bovendien bij aan een vermindering van de overlevingskansen van die soorten in het wild.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 14 januari 2010 eerder is veroordeeld voor overtreding van artikel 13 van de Flora- en faunawet.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent de strafbaarheid van de feiten, komt zij tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij weegt zij eveneens mee dat het proces in deze zaak lang heeft geduurd en dat de bewezenverklaarde feiten al in 2007 zijn gepleegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 100 uren noodzakelijk is. Een gedeelte van deze straf, te weten 40 uren, zal zij voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank komt voorts tot de conclusie dat een geldboete van € 1.000,-- subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis een passende sanctie is. Hierbij houdt de rechtbank rekening met de draagkracht van verdachte en stelt hem in de gelegenheid de geldboete in termijnen te betalen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24a, 24c, 57, 91 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2, 6 van de Wet economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8.1 De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de voorwerpen bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten, zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
8.2 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
-verklaart dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voorzover het betreft het ten verkoop voorhanden of in voorraad hebben van drie kruisingen van sijs, een kruising van frater en een kruising van putter;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet
Feit 2: Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk gedeelte van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 1.000,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;
- bepaalt dat deze geldboete mag worden betaald in 4 maandelijkse termijnen van elk € 250,=;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: 1, 2, 3, 4, 5 en 7;
- gelast de teruggave aan verdachte van het voorwerp die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd 6;.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 maart 2010.