ECLI:NL:RBUTR:2010:BL6597

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-997009-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oerwoud: voorhanden hebben van beschermde vogels en valsheid in geschrift

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 3 maart 2010, stond de verdachte terecht voor het voorhanden hebben van beschermde vogels en valsheid in geschrift. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 februari 2010, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, ondanks de door de verdediging aangevoerde vormverzuimen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 10 december 2007 in Utrecht acht kruisingen van putters, een putter kleurmutant en zeven putters in zijn bezit had, wat in strijd was met de Flora- en faunawet. Tevens had de verdachte vervalste pootringen voorhanden, wat leidde tot de conclusie dat hij opzettelijk handelde in beschermde diersoorten.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen de vogels voorhanden had, maar ook dat hij opzettelijk valse geschriften had gebruikt door de pootringen te manipuleren. De verdachte werd schuldig bevonden aan de feiten, maar de rechtbank sprak hem vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de lange duur van de procedure. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en een geldboete van € 1.500,--, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer werden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/997009-07 [P]
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 3 maart 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1958] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 februari 2010 waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: opzettelijk heeft gehandeld in beschermde vogels dan wel beschermde vogels in zijn bezit heeft gehad
Feit 2: valsheid in geschrift heeft gepleegd bij de handel dan wel het in bezit hebben van deze beschermde vogels
Feit 3: een wapen voorhanden heeft gehad
3 De voorvragen: de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De rechtbank zal in haar uitspraak uitsluitend ingaan op de verweren voor zover zij voorzien zijn van een ondubbelzinnige conclusie.
3.1 Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair aangevoerd dat in het voorbereidend onderzoek onherstelbare vormverzuimen hebben plaatsgehad, waardoor de verdachte in zijn gerechtvaardigde belangen is geschaad en zijn recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM is geschonden. De raadsman baseert zijn standpunt op de verklaring van getuige [verbalisant 1] afgelegd bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank d.d. 14 september 2009. De raadsman stelt dat het onmogelijk is dat getuige [verbalisant 1] zijn waarnemingen van de inhoud van de volière van verdachte heeft gezien vanuit de positie die hij bij de rechter-commissaris opgeeft. Voorts stelt de raadsman dat volgens [verbalisant 1] sprake is geweest van stelselmatige observatie vanaf september/oktober 2007, terwijl daarvoor geen bevel is afgegeven. Bovendien kan [verbalisant 1] niet aangeven wanneer er ten aanzien van verdachte een redelijk vermoeden van schuld ontstond en hij als verdachte werd aangemerkt. Dat door [verbalisant 1] niet onmiddellijk proces-verbaal is opgemaakt van zijn bevindingen, dat de opgemaakte processen-verbaal in de wij-vorm zijn opgemaakt in plaats van naar ieders eigen wetenschap en dat de bevindingen van de verbalisanten ten aanzien van de aangetroffen vogels niet fotografisch zijn vastgelegd, maakt dat de bevindingen van de verbalisanten thans moeilijk te controleren zijn. De raadsman concludeert dat dit tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie dient te leiden.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat geen sprake is geweest van een doelbewuste schending of grove veronachtzaming van de belangen van verdachte. De officier van justitie stelt dat er geen rechtsregels zijn geschonden. Er heeft geen stelselmatige observatie plaatsgehad, er is niet getapt gedurende de door de raadsman gestelde periode en er is slechts sprake geweest van het opvragen van historische gegevens.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot vraag of sprake is geweest van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank houdt het voor mogelijk dat getuige [verbalisant 1] zich in zijn verklaring afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris heeft vergist met betrekking tot de door hem gestelde positie van waaruit hij de inhoud van de volière van verdachte heeft waargenomen. Voor zover al sprake zou zijn van een schending van enige rechtsregel, acht de rechtbank van belang dat het slechts gaat om het bekijken van een volière in een tuin. Onder die omstandigheden kan niet worden gesproken van een ernstige inbreuk op de privacy van verdachte noch op een beginsel van behoorlijke procesorde. De rechtbank overweegt voorts dat zij geen aanwijzingen heeft dat sprake is geweest van stelselmatige observatie van verdachte in de zin van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering. De observaties die hebben plaatsgevonden op 29 november 2006, 12 december 2006 en op 13 december 2006 hebben niet in het voorbereidend onderzoek van deze verdachte plaatsgevonden. Reeds om die reden kan bij de toepassing van deze bevoegdheid geen vormverzuim hebben plaatsgevonden waaraan op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering enig gevolg zou moeten worden verbonden.
Wel is de rechtbank van mening dat ten aanzien van onderzoeksbevindingen van (onder meer) verbalisant [verbalisant 1] niet ten spoedigste proces-verbaal is opgemaakt, zoals voorgeschreven in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzuim levert in de gegeven omstandigheden geen ernstige schending van de beginselen van behoorlijke procesorde op. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat met het alsnog opmaken van de processen-verbaal het verzuim is hersteld en het niet ten spoedigste opmaken van het proces-verbaal in de gegeven omstandigheden geen belemmering heeft gevormd voor de toetsing van de betrouwbaarheid van de bevindingen. Dat de processen-verbaal in de meervoudsvorm zijn opgemaakt en dat de onderzoeksbevindingen niet fotografisch zijn vastgelegd, doet aan deze mogelijkheid van toetsing niet zonder meer af.
Van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie op basis van de door de raadsman gestelde vormverzuimen dient volgens de rechtbank dan ook geen sprake te zijn, nu niet gebleken is dat de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie baseert haar oordeel op hetgeen bij de doorzoeking op 10 december 2007 in verdachtes woning is aangetroffen. De grote hoeveelheid aangetroffen beschermde inheemse en uitheemse vogels en (gemanipuleerde) ringen, het aanwezige gereedschap, de gebruikte huisvestings- en transportmiddelen, de aangetroffen administratie en de door verdachte afgelegde verklaring bij de politie bewijzen dat verdachte heeft gehandeld in deze vogels. Het aantreffen van de ploertendoder en het proces-verbaal van de politie met betrekking tot dit wapen bewijst bovendien dat verdachte een verboden wapen in zijn bezit heeft gehad, alles aldus de officier van justitie.
4.2 Het standpunt van de raadsman
De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat de door hem onder 3.1 genoemde vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv ertoe dienen te leiden dat sprake is geweest van onrechtmatige bewijsvergaring in het vooronderzoek als gevolg waarvan het verzamelde bewijsmateriaal niet voor het bewijs mag worden gebruikt. De verdediging concludeert dat de aan verdachte onder feit 1 en 2 verweten gedragingen om die reden niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Ten aanzien van feit 3 concludeert de raadsman dat het dossier voldoende bevat voor een bewezenverklaring.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de door de raadsman gestelde vormverzuimen overweegt de rechtbank, naast hetgeen zij hiervoor onder 3.3. heeft overwogen, als volgt. De rechtbank zal de waarneming van [verbalisant 1] in augustus 2006 in de tuin van verdachte niet gebruiken voor het bewijs. Om die reden behoeft het verweer dat er een ‘onrechtmatige inkijk’ heeft plaatsgevonden geen verdere bespreking
Met betrekking tot het verzuim van het niet ten spoedigste opmaken van de processen-verbaal, neemt de rechtbank in aanmerking dat met het alsnog opmaken van deze processen-verbaal dit verzuim is hersteld en het niet ten spoedigste opmaken van de processen-verbaal in de gegeven omstandigheden geen belemmering heeft gevormd voor de toetsing van de betrouwbaarheid van de bevindingen. Niet gebleken is dat verdachte op enigerlei wijze geschaad zou zijn in zijn verdedigingsbelang. Het verzuim is daarmee niet van dien aard dat het aanleiding geeft tot toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Van de overige door de raadsman gestelde vormverzuimen heeft de rechtbank reeds onder 3.3 overwogen dat deze in de visie van de rechtbank geen vormverzuimen opleveren.
Met betrekking tot feit 1 en 2 overweegt de rechtbank het volgende. Op 10 december 2007 treffen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bij een doorzoeking in het kader van een onderzoek naar verboden handel in vogels in de woning van verdachte in Utrecht acht kruisingen van putters, een putter kleurmutant en zeven putters aan. Putters en de kruisingen daarvan zijn een beschermde inheemse diersoort, waarvan het verboden is om deze te verhandelen, te vervoeren, te verhuren, te ruilen en/of in het bezit te hebben. Wanneer een houder kan aantonen dat de vogels zijn gefokt, geldt ten aanzien van die vogels een vrijstelling. De vogels moeten zijn voorzien van een individueel gemerkte, ononderbroken ring of manchet zonder enige naad of las, waarmee op geen enkele wijze is geknoeid en waarvan het formaat zodanig is dat hij, nadat hij in de eerste levensdagen van de vogel is aangebracht, niet kan worden verwijderd wanneer de poot van de vogel zijn definitieve omvang heeft bereikt. De minimale aanduiding op de ring bestaat uit de letters NL, de aanduiding van de binnendiameter tot op een tiende van een millimeter, de laatste twee cijfers van het jaartal waarin de ring mag worden aangebracht en per ringmaat een uniek nummer.
De verbalisanten constateren dat vier van de aangetroffen kruisingen van putters ongeringd zijn, dat drie van de kruisingen van putters een aluminiumkleurige ring om zijn poot heeft die niet aan de gestelde eisen voldoet en dat één van de kruisingen van putters een aluminiumkleurige ring om zijn poot heeft die niet gesloten is. Zij constateren voorts dat de putter kleurmutant een op zichzelf correcte gesloten pootring draagt, maar dat deze ring een deuk bevat, dat de randen van de ring vermoedelijk zijn opgerekt en dat de combinatie van vogel en ring vermoedelijk niet voldeed aan de gestelde voorwaarden. Tenslotte stellen zij bij de putters vast dat een van de putters ongeringd is en dat de ringen van de andere zes putters niet zuiver rond zijn, dat deze waarneembare sporen van een tang bevatten, aan de buitenzijde lichte beschadigingen dan wel aan de binnenzijde krassporen vertonen, dat de combinatie van de vogel met de ring vermoedelijk niet voldoet aan de gestelde eisen en/of dat de ring ruim om de poot van de vogel zat en de ring een binnendiameter van 2,67 millimeter voerde terwijl voor de putter een ring met binnendiameter van maximaal 2,5 millimeter is voorgeschreven.
Voorts treffen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] 25 stuks beschermde edelzangers die alle ongeringd zijn. Ten aanzien van deze vogels geldt eveneens een handels- en bezitverbod, waarvan de eigenaar/bezitter kan worden vrijgesteld wanneer hij kan aantonen dat de vogels uit nakweek afkomstig zijn door middel van de aangebrachte gesloten pootring, dan wel dat de vogels van import afkomstig zijn door middel van een kopie van het invoerdocument of een nota met daarop het nummer van het invoerdocument. Verdachte heeft ten overstaan van de verbalisanten verklaard dat hij de vogels had gekocht van kwekers of handelaars en dat hij geen rekeningen daarvan kon tonen. Ook werd een mozambiquesijs aangetroffen met een zwarte gesloten pootring van 2007 met het opschrift NB07 0PEA nl2, 5 08, zijnde een ring met het kweeknummer dat is afgegeven aan medeverdachte [medeverdachte], van wie de verbalisanten bekend was dat deze in 2007 niet had gekweekt. Om die reden stellen de verbalisanten vast dat deze ring valselijk om een van de poten van de betreffende mozambiquesijs is aangebracht.
Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte op 10 december 2007 te Utrecht bovengenoemde vogels aanwezig heeft gehad en dat hij vervalste geschriften, in casu pootringen, voorhanden heeft gehad. De valsheid bestond hierin dat de pootringen van een deel van bovengenoemde vogels niet voor die vogels bestemd waren en/of door oprekken van formaat waren veranderd en/of waren voorzien van een ringnummer dat niet voor verdachtes vogels waren afgegeven.
De vragen die de rechtbank nog dient te beantwoorden zijn of verdachte handel heeft gedreven met deze vogels en of verdachte de vervalste geschriften, te weten de vogelringen opzettelijk voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van de vraag of verdachte heeft gehandeld in bovengenoemde vogels overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de hoeveelheid van de aangetroffen vogels en gelet op de inhoud van (onder meer) een afgeluisterd telefoongesprek op 27 november 2007 tussen verdachte en zijn gesprekspartner, die van verdachte te horen krijgt dat als de verkoop aan de Spanjaard niet doorgaat NN in aanmerking komt, acht de rechtbank bewezen dat verdachte bovengenoemde vogels ten verkoop voorhanden of in voorraad heeft gehad.
Ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van opzet bij verdachte ten aanzien van het voorhanden hebben van valse of vervalste pootringen overweegt de rechtbank als volgt.
Uit een afgeluisterd telefoongesprek blijkt dat verdachte op 27 november 2007 tegenover zijn gesprekspartner verklaart dat hij “het ringetje eraf gehaald heeft met een tang en een ander daarop heeft gedaan”. Op 29 november 2007 heeft verdachte een telefoongesprek gevoerd over edelzangers, waarbij hij tegen een ander zegt: “doe de edelzangers mannetjes niet ringen.” In een gesprek op 4 december 2007 zegt hij tegen iemand die informeert naar de edelzangers dat deze ongeringd zijn. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte niet alleen heel goed op de hoogte was welke van zijn vogels geringd en ongeringd waren, maar ook dat hij zelf ringen van de vogels verwijderde (en andere ringen terugplaatste) dan wel anderen de opdracht gaf de vogels niet te ringen. Daar komt nog bij dat in de woning van verdachte gereedschap is aangetroffen waarmee ringen kunnen worden opgerekt of dichtgeknepen en dat als conclusie uit het naar dit gereedschap verrichte onderzoek naar voren komt dat het aannemelijk is dat met een van de priemen (priem A) de ringen zijn verruimd waardoor de afwijkende vorm en craquelé breuken in het mantelmateriaal ontstonden en dat de ringen later weer zijn toegeknepen met een van de tangen (tang E). De rechtbank acht hiermee ook verdachtes opzet op het tenlastegelegde onder 2 wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank komt bovendien tot een bewezenverklaring van feit 3 op grond van de bevindingen van de verbalisant [verbalisant 3] die verklaart dat het op 10 december 2007 in Utrecht onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp een ploertendoder is als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie I sub 3 van de Wet wapens en munitie en de verklaring van verdachte dat hij deze ploertendoder heeft gekocht .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 10 december 2007 te Utrecht, opzettelijk, dieren behorende tot een beschermde inheemse en beschermde uitheemse diersoort te weten:
a).
8 kruisingen van putter en 7 putters en 1 mutant putter, zijnde een inheemse beschermde diersoort
en
b).
25 edelzangers en 1 Mozambique sijs, zijnde uitheemse beschermde diersoorten
ten verkoop voorhanden of in voorraad heeft gehad;
2.
op 10 december 2007 te Utrecht, (telkens) opzettelijk voorhanden heeft gehad valse en/of
vervalste geschriften, te weten valse of vervalste gesloten pootringen aangebracht om de
po(o)t(en) van (een) beschermde inheemse vogel(s)),
(elk) zijnde die gesloten pootring(en) (een) geschrift(en) dat/die bestemd
was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die/dat
geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die
geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst,
bestaande die valsheid hierin dat (telkens) opzettelijk valselijk en/of in
strijd met de waarheid die pootring(en)
- niet bestemd was/waren voor die vogel(s) en/of
- door oprekken van formaat was/waren veranderd en/of
- was/waren voorzien van (een) vals(e) ringnummer(s), althans van (een)
ringnummer(s) dat/die niet voor zijn, verdachtes, vogel(s) en/of voor de door
die ander daarmee geringde vogel(s) was/waren afgegeven;
3.
op 10 december 2007 te Utrecht, een wapen van categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen telkens meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet;
Feit 2: Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
Feit 3: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Met betrekking tot de in de bewezenverklaring opgenomen kruisingen van vogels (kruisingen van putters en mutant putter) overweegt de rechtbank het volgende. Uit de door verbalisant [verbalisant 1] afgelegde verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris volgt dat vogels in het wild niet met elkaar kruisen en dat het niet anders kan dan dat kruisingen van vogels altijd vogels zijn die in gevangenschap gekweekt zijn. Op grond van artikel 4 lid 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten geldt het verbod van artikel 13 Flora- en faunawetgeving niet voorzover de houder kan aantonen dat de dieren zijn gefokt. De rechtbank is van oordeel dat door verdachte met de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] voldoende is aangetoond dat de dieren zijn gefokt. De officier van justitie heeft weliswaar gesteld dat ook in dat geval de vogels geringd moeten zijn, maar dit neemt de werking van artikel 4 lid 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten niet weg. Dat het niet ringen van gefokte vogels een overtreding van artikel 6 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten oplevert is hier niet aan de orde. Overtreding van dat artikel is niet ten laste gelegd.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het ten verkoop voorhanden of in voorraad hebben van de acht kruisingen van putters en een mutant putter niet een strafbaar feit oplevert zoals hier tenlaste is gelegd en dat ten aanzien van dat deel van de bewezenverklaring ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen terzake van de feiten 1, 2 en 3 een geldboete van € 1.750,-- subsidiair 27 dagen hechtenis alsmede een werkstraf voor de duur van 160 uur subsidiair 80 dagen hechtenis, waarvan 60 uur subsidiair 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 3 schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel dient te volgen, omdat dit feit ook afgedaan had kunnen worden met een transactie.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De straffen die aan verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft beschermde inheemse vogels voorhanden gehad. De vogels, waarvan verdachte wist dat ze illegaal waren gevangen, werden van gemanipuleerde, niet voor deze vogels bestemde pootringen voorzien, zodat deze vervolgens als handelswaar konden dienen. Dit uitsluitend met het doel zichzelf financieel te bevoordelen. Van verdachte, die over zichzelf heeft gezegd een vogelliefhebber te zijn, mocht anders worden verwacht. Het ongecontroleerde bezit van - en de handel in beschermde inheemse diersoorten brengt immers de natuurlijke populaties grote schade toe en draagt bovendien bij aan een vermindering van de overlevingskansen van die soorten in het wild.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 14 januari 2010 een transactie heeft geaccepteerd voor overtreding van artikel 13 van de Flora- en faunawet..
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent de strafbaarheid van de feiten, komt zij tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij weegt zij eveneens mee dat het proces in deze zaak lang heeft geduurd en dat de bewezenverklaarde feiten al in 2007 zijn gepleegd. Alles afwegende is de rechtbank is van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 120 uren noodzakelijk is. Een gedeelte van deze straf, te weten 40 uren, zal zij voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank komt voorts tot de conclusie dat een geldboete van € 1.500,-- subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis een passende sanctie is. Hierbij houdt de rechtbank rekening met de draagkracht van verdachte en stelt hem in de gelegenheid de geldboete in termijnen te betalen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24a, 24c, 57, 91 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 1a, 2, 6 van de Wet economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 Het beslag
8.1 De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de voorwerpen bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten, zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
8.2 De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
-verklaart dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voorzover het betreft het ten verkoop voorhanden of in voorraad hebben van acht kruisingen van putters en een mutant putter;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet
Feit 2: Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Feit 3: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk gedeelte van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 1.500,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen;
- bepaalt dat deze geldboete mag worden betaald in 6 maandelijkse termijnen van elk € 250,=;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 10;
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 5.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 maart 2010.