ECLI:NL:RBUTR:2010:BL6507

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-992031-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrifte en BTW-fraude door schijntransacties

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 2 maart 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrifte door het opmaken van valse facturen van schijntransacties. De verdachte, die als directeur van een bedrijf fungeerde, zou samen met anderen hebben bijgedragen aan BTW-fraude door het creëren van een fictieve handelsstroom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de onregelmatigheden en desondanks geen maatregelen heeft genomen om deze te voorkomen. De verdachte ontving instructies vanuit Dubai en maakte facturen op zonder dat er daadwerkelijke transacties plaatsvonden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze strafbare gedragingen, ondanks zijn verweer dat hij in goed vertrouwen handelde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en hield rekening met het blanco uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van de fraude en de impact op de belastingdienst en belastingbetalers.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/992031-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 maart 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1978] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres];
raadsman mr. C.W. Flokstra, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 februari 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte er met een ander of anderen feitelijk leiding aan heeft gegeven dat [bedrijf 1] in de periode van
1 januari 2006 tot en met 31 juli 2006 te Mijdrecht met een ander of anderen valsheid in geschrifte heeft gepleegd door facturen op te maken van schijntransacties tussen de op de facturen vermelde ondernemingen om zo BTW-fraude mogelijk te maken. Subsidiair komt de verdenking er op neer dat verdachte deze valsheid in geschrifte zelf met een ander of anderen heeft gepleegd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen zoals verwoord in haar requisitoir.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verklaringen die verdachte op 7 oktober 2008 heeft afgelegd, dienen te worden uitgesloten van bewijs, nu verdachte voorafgaand aan het politieverhoor niet is gewezen op zijn recht op consultatie door een advocaat, zoals volgt uit artikel 6 EVRM. Volgens de raadsman is er onvoldoende bewijs dat verdachte valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Bovendien ontbrak bij verdachte de opzet hiertoe. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen
Aan verdachte wordt –kort gezegd– verweten dat hij leiding heeft gegeven, danwel heeft meegewerkt aan het opzetten van schijntransacties door het maken van valse facturen, terwijl er geen sprake was van een koopovereenkomst, noch van een intentie tot levering van goederen. Het enige doel van de facturen zou zijn het plegen van BTW-fraude.
Deze BTW-fraude wordt ook wel aangeduid als BTW-carrouselfraude. Bij een dergelijke fraude zijn verschillende vennootschappen in meerdere landen betrokken en het betreft vaak hoogwaardige technologische producten zoals mobiele telefoons of Computer Processing Units (CPU’s). Deze goederen worden voortdurend doorgeleverd binnen een groep van vennootschappen, waarbij wel BTW wordt teruggevraagd maar niet wordt afgedragen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het geldende intracommunautaire 0% tarief voor de BTW. Om de winst te vergroten kunnen dezelfde goederen meerdere malen een ronde maken. Vaak worden verschillende tussenschakels in verschillende landen gebruikt om zo de kans op ontdekking te verkleinen. De winst, dat wil zeggen de niet afgedragen maar wel teruggevorderde BTW, wordt over de schakels verdeeld. Er wordt dus een fictieve handelsstroom gecreëerd; er wordt niet echt gehandeld. Immers de in- en verkooptransacties en transactievoorwaarden komen niet op een markt tot stand, maar op aanwijzing van een centraal figuur binnen de carrousel.
Opgemerkt zij voorts dat geen vereiste is dat BTW-fraude dient te worden aangetoond om tot een veroordeling van valsheid in geschrifte te kunnen komen. Beoordeeld dient te worden of de tenlastegelegde facturen valselijk zijn opgemaakt. Of BTW-fraude daadwerkelijk is gepleegd hoeft niet te worden vastgesteld.
De rechtbank dient zich te buigen over de vragen of er in de onderhavige zaak sprake is van schijnconstructies en daarmee het opzettelijk opmaken van valse facturen en voorts of verdachte daar feitelijk leiding aan heeft gegeven of zich daaraan zelf heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt:
De verdachte verklaart onder andere tijdens zijn verhoor op 07 oktober 2007 dat hij in 2005 op uitnodiging van medeverdachte [medeverdachte ] in Dubai ging werken voor een bedrijf dat handelde in mobiele telefoons. Verdachte deed hier samen met [medeverdachte ] de boekhouding en daar heeft hij eigenlijk allemaal geleerd. Later heeft verdachte zich op verzoek van [medeverdachte ] laten inschrijven als directeur van het bedrijf [bedrijf 1] in Nederland, dat eveneens handelde in elektronica. Van dit bedrijf was [medeverdachte ] eerder directeur geweest. Over de werkwijze van [bedrijf 1] verklaart verdachte onder meer: “Zonder dat wij als [bedrijf 1] met leveranciers onderhandelden, kregen wij via MSN door wat wij van hen hadden gekocht. Van kopen was eigenlijk helemaal geen sprake. Van deze leveranciers kregen wij ook door aan wie wij de verkoopfactuur moesten uitmaken en voor welke stuksprijs wij dat moesten doen. Vervolgens hebben wij een Purchase Order gemaakt aan onze leverancier en kregen wij daarna van hen de facturen.” Verdachte verklaart niet te weten hoe de afnemers aan de gegevens op de Purchase Order kwamen, maar dat deze gegevens in ieder geval niet van hem afkomstig waren. De werkzaamheden, het opmaken van de facturen, verrichtte verdachte samen met [medeverdachte ] en de broer van verdachte, [X].
Verdachte verklaart verder dat hij op aanraden van de mensen uit Dubai een rekening heeft geopend bij de [bedrijf 2] (FCIB) en dat hij de toegangcode’s tot de bankrekening –desgevraagd– heeft doorgegeven aan een persoon in Dubai. Verdachte kreeg uit Dubai instructies om verkoopfacturen op te maken aan de hand van de proforma facturen, welke werden toegezonden vanuit Dubai.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte voorafgaand aan zijn verhoor door de opsporingsambtenaren niet is gewezen op zijn recht op consultatie door een advocaat. In de loop van het onderzoek heeft verdachte wel bijstand van een advocaat gekregen.
Desalniettemin heeft verdachte zijn eerdere verklaringen niet ingetrokken of gewijzigd. Ter zitting heeft verdachte erkend dat bovenstaande is gegaan zoals hij tijdens het verhoor van
7 oktober 2007 heeft verklaard. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om bedoelde verklaringen uit te sluiten van bewijs. Het verweer van de raadsman daartoe wordt dan ook verworpen.
Verdachte verklaart ter zitting dat hij de instructies voor de facturen in de tenlastelegging via MSN ontving en hij deze facturen heeft opgemaakt. Deze facturen betreffen zendingen, die in de diverse processen-verbaal worden aangeduid als de zendingen 1, 2, 5, 10, 12 en 14, waarbij wordt verwezen naar diverse documenten welke als bijlagen in het dossier zijn gevoegd. Deze zendingen waren allemaal afkomstig uit Engeland. Bij de zendingen is sprake van ongerijmdheden. Zo worden er telefoons vervoerd naar afnemers, terwijl er nog niet is gefactureerd naar en/of is betaald door de afnemers. Dit wijst erop dat van meet af aan al bepaald is welke route de goederen zullen afleggen. Bovendien worden 23 dozen CPU’s (zending 5) binnen zeer korte tijd tweemaal aangekocht en doorverkocht door [naam], voor telkens exact dezelfde prijs. De betalingsopdrachten voor deze zendingen worden gegeven vanaf een IP-adres in Dubai. Opvallend is dat vanaf dit zelfde IP-adres eveneens betalingsopdrachten worden gegeven voor het bedrijf MacDelta en voor Broadcast Ltd, die vaak partijen zijn in de verkoopketens van deze zendingen. Deze stukken geven het beeld van afgestemde geld-, goederen- en factuurstromen die met daadwerkelijke handel niets van doen hebben. Nergens blijkt de intentie om de goederen op de markt te brengen.
De rechtbank valt met betrekking tot de werkwijze van [naam] de volgende ongerijmdheden op.
Opvallend is dat uit het overzicht van de goederenbeweging blijkt dat de data en volgnummers van de verkoopfacturen niet gelijk oplopen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat deze facturen achteraf zijn opgemaakt. Verdachte heeft ter zitting hiervoor geen verklaring gegeven. Verdachte heeft voorts ter zitting verklaard dat er namens [naam] nooit werd onderhandeld over de prijs van de gekochte en verkochte goederen. Geconfronteerd met de grote omzet van [naam] in de eerste maand dat verdachte directeur was en de verbazing van de boekhouder daarover kon verdachte geen plausibele verklaring geven. Evenmin kon verdachte verklaren waarom alle betalingsopdrachten van [naam] van haar rekening bij de FCIB werden gedaan vanuit Dubai. Ook kon verdachte niet aangeven wie in Dubai opdracht gaf tot de betalingen, waarom hijzelf als directeur of de andere medewerkers van GSM-[naam] geen opdrachten gaf tot in- en verkoop van goederen en wie die opdrachten dan wel gaf. Desgevraagd verklaarde verdachte alleen dat hij “iemand” in Dubai de codes tot de bankrekening had gegeven. Voorts kon verdachte geen namen geven van “de mensen” in Dubai met wie hij eerder had gewerkt, noch namen van leveranciers en afnemers met wie hij contact had. Ook kon verdachte geen heldere verklaring geven voor het rondpompen van elektronica en geld door Europa, waarvan niet is gebleken dat dit gericht was op het op de markt brengen van goederen.
Al deze ongerijmdheden behoeven een verklaring, welke verdachte niet heeft gegeven.
Daarbij komt dat verdachte op 8 oktober 2008 verklaart dat hij vanaf begin 2006 op de hoogte was van het feit dat er in Engeland wat aan de hand was met betrekking tot BTW/VAT-(carrousel)fraude en dat men maatregelen nam, maar dat hij verder geen maatregelen had genomen om te voorkomen dat [naam] in een dergelijk fraude terecht zou kunnen komen. Immers was hem vanuit Dubai verzekerd dat er niets aan de hand was. In diezelfde verklaring geeft verdachte aan dat de boekhouder van [naam] hem geschrokken had geattendeerd op de hoge winsten die het bedrijf had gerealiseerd. Hierop kreeg verdachte –zo verklaart hij– twijfels, maar hij heeft zijn handelen voortgezet.
De rechtbank komt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen tot de conclusie dat het in deze zaak gaat om schijntransacties en dat de in de tenlastelegging genoemde facturen valselijk zijn opgemaakt.
Derhalve komt thans aan de orde de vraag of verdachte aan deze strafbare gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.
Uit de handelsregisterhistorie van de Kamer van Koophandel blijkt dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit, ingeschreven stond als directeur en in die zin als leidinggevende kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van de vraag of sprake is “feitelijk leidinggeven” sluit de rechtbank aan bij het zogenaamde Slavenburg-criterium en overweegt hierbij dat naar haar oordeel verdachte aan de beide (minimum) voorwaarden voldoet voor strafbaarheid aan feitelijk leidinggeven. Verdachte heeft immers (1) maatregelen ter voorkoming van de strafbare gedragingen achterwege gelaten hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden was en (2) bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen zodat hij die gedraging opzettelijk bevorderde.
Voorts wijst de rechtbank hierbij naar de verklaring van [X], de broer van verdachte, dat zijn broer [verdachte] directeur was van en ook de leiding had bij [naam].
De raadsman heeft gesteld dat verdachte in goed vertrouwen heeft gehandeld en niet wist dat het hier om frauduleus handelen ging. De rechtbank is van oordeel dat dit niets af doet aan het feit dat verdachte had moeten vermoeden dat er iets mis was en dat hij daar iets aan had kunnen en moeten doen. Zowel tijdens het onderzoek door de FIOD/ECD als ten tijde van de zitting heeft verdachte verklaard pas achteraf -bij confrontatie van de ondeugdelijke handelingen door opsporingsambtenaren- te hebben ingezien dat de verweten handelingen niet deugen. De rechtbank acht dit volstrekt onaannemelijk; verdachte heeft immers volgens eigen zeggen inzage gehad in de bankrekeningen bij de FCIB en derhalve in de geldstromen. Verdachte had hierin zijn verantwoordelijkheid moeten nemen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte aan de hiervoor omschreven strafbare gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat:
Primair
[bedrijf 1] in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2006 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
meermalen een factuur, te weten:
- een factuur (invoice) voorzien van nummer 786-107, gedateerd 31-03-2006, van
[bedrijf 1] aan [bedrijf 3] te [woonplaats], Denmark , inzake de
verkoop van 1000 Nokia 8800 voor een bedrag van GBP 444.000,00 (bijlage D-1c)
en
- een factuur (invoice) voorzien van nummer 786-134, gedateerd 22-05-2006,
van [bedrijf 1] aan [bedrijf 4] te [woonplaats], Spain, inzake de
verkoop van 3100 Nokia 9300i voor een bedrag van GBP 998.200,00 (bijlage D-2e)
en
- een factuur (invoice) voorzien van nummer 786-060, gedateerd 24-02-2006, van
[bedrijf 1] aan [bedrijf 3] te [woonplaats], Denmark , inzake de
verkoop van 3780 stuks Intel CPU, P4, 3.0Ghz/800/2Mb voor een bedrag van GBP
332.640,00 (bijlage D-5c)
en
- een factuur (invoice) voorzien van nummer 786-067, gedateerd 24-02-2006, van
[bedrijf 1] aan [bedrijf 3] te [woonplaats], Denmark , inzake de
verkoop van 4095 stuks Intel CPU, P4, 3.0Ghz/800/2Mb voor een bedrag van GBP
360.360,00 (bijlage D-5d)
en
- een factuur (invoice) voorzien van nummer 786-165, gedateerd 17-05-2006, van
[bedrijf 1] aan [bedrijf 4] te [woonplaats], Spain, inzake de
verkoop van 3700 Sony Ericsson W800i voor een bedrag van GBP 590.150,00
(bijlage D-10c)
en
- een factuur (invoice) voorzien van nummer 786-167, gedateerd 17-05-2006, van
[bedrijf 1] aan [bedrijf 4] te [woonplaats], Spain, inzake de
verkoop van 750 Sony Ericsson K750i voor een bedrag van GBP 114.750,00
(bijlage D-12c)
en
- een factuur (invoice) voorzien van nummer 786-166, gedateerd 17-05-2006, van
[bedrijf 1] aan [bedrijf 4] te [woonplaats], Spain, inzake de
verkoop van 1575 stuks Intel CPU, P4, 3.0Ghz/800/2Mb voor een bedrag van GBP
133.481,25
(bijlage D-14c),
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft [bedrijf 1] en een of meer van haar mededaders
meermalen opzettelijk in strijd met de waarheid met betrekking
tot bovengenoemde facturen doen voorkomen dat:
- telkens sprake was van een tussen [bedrijf 1], als verkoper, en de
op de facturen vermelde koper overeengekomen transacties als gebruikelijk in het handelsverkeer, terwijl in werkelijkheid sprake was van schijntransacties tussen de op de facturen vermelde verkoper en de als koper vermelde onderneming, terwijl de betreffende
schijntransacties zijn opgezet om BTW-fraude mogelijk te maken,
zulks telkens met het oogmerk om die facturen als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander te doen gebruiken, aan welke verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen feitelijk leiding heeft gegeven;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank baseert haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
5.2 Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging is duidelijk dat verdachte niet de spin in het web is geweest van het ten laste gelegde verwijt. Achteraf bezien is verdachte wellicht te goed van vertrouwen geweest, maar dat is inzicht achteraf. Verdachte is zelf niet beter geworden van de forse opbrengst van een mogelijke BTW-fraude. Verdachte ontving geen disproportioneel salaris voor zijn werkzaamheden. Verdachte realiseert zich dat hij mogelijk faciliterende handelingen heeft verricht ten behoeve van een strafbaar feit, maar zijn beperkte rol daarin is van belang met het oog op het vaststellen van de strafmaat. Op grond van deze beperkte rol, verdachte’s huidige leven en de afwezigheid van een strafblad acht de raadsman een gevangenisstraf niet op zijn plaats. Een taakstraf is een afdoende reactie.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft valselijk facturen opgemaakt om zo de schijn van echte handelstransacties te wekken met als enige doel BTW-fraude mogelijk te maken. Hiermee wordt niet alleen de belastingdienst ernstig benadeeld maar ook de belastingbetaler. Dat de benadeling niet in Nederland plaats vindt, maar in een ander EU-land, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank tilt zwaar aan deze wijze van fraude waarbij het internationaal stelstel van belastingheffing behoorlijk wordt benadeeld. Hierbij heeft uitsluitend persoonlijk financieel gewin een rol gespeeld. Verdachte heeft met zijn handelen zichzelf danwel zeker zijn mededader(s) bevoordeeld. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte weliswaar de directeur was en feitelijk leiding gaf in de bewezenverklaarde periode, maar dat hij door zijn mededader(s) mogelijk is gebruikt als een zogenaamde “katvanger.” Dit ontslaat verdachte echter niet van zijn verantwoordelijkheid.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het blanco uittreksel uit de justitiële documentatie en het gegeven dat verdachte niet wenst te verklaren omtrent de identiteit van zijn contactpersonen in Dubai.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
7 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Valsheid in geschrift meermalen gepleegd door een rechtspersoon terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Veroordeelt verdachte tot:
- een werkstraf van 240 uren;
en beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en voorts,
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A. van Maanen, voorzitter, G. Perrick en C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van B.E.M. Bruckner, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 maart 2010.
Mr. G. Perrick is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.