ECLI:NL:RBUTR:2010:BL6375

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
610907 UC EXPL 09-609
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op dwaling in onderwijsovereenkomst voor stewardessopleiding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap Best Business School B.V., h.o.d.n. The Stewardess Academy (hierna: BBS) en een gedaagde die zich had ingeschreven voor een opleiding tot stewardess. De gedaagde stelt dat zij de onderwijsovereenkomst is aangegaan onder invloed van dwaling, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij opgeleid zou worden voor het beroep van stewardess. Tijdens een intakegesprek werd haar een opleiding aangeboden die niet erkend was en niet opleidde tot het gewenste beroep. De kantonrechter heeft in zijn uitspraak van 24 februari 2010 geoordeeld dat BBS onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt over de inhoud en het niveau van de opleiding SRH. De kantonrechter concludeert dat de gedaagde niet op de hoogte was van het feit dat de opleiding SRH op MBO-2 niveau was en dat zij met haar HAVO-diploma recht had op een hogere opleiding. De kantonrechter heeft het beroep op dwaling van de gedaagde gegrond verklaard en de overeenkomst vernietigd, waardoor de gedaagde niet verplicht was het cursusgeld te betalen. Tevens is BBS veroordeeld tot terugbetaling van het reeds betaalde cursusgeld, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn voor rekening van BBS, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 610907 UC EXPL 09-609 AW/321
vonnis d.d. 24 februari 2010
inzake
de besloten vennootschap
Best Business School B.V., h.o.d.n. The Stewardess Academy, Best Business College,
gevestigd te Best,
verder ook te noemen BBS,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: Van Lith Gerechtsdeurwaarders en Incasso,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. E.M. Hetterscheidt.
1. Verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 9 december 2009, waarbij een comparitie van partijen is bepaald.
De comparitie is gehouden op 18 januari 2010. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
In conventie en in reconventie
2.1 De kantonrechter verwijst voor de feiten, de vorderingen en het verweer en de standpunten van partijen naar het tussenvonnis van 9 december 2009.
Ter comparitie hebben partijen hun standpunten nader toegelicht.
2.2 [gedaagde] stelt primair dat zij de onderwijsovereenkomst is aangegaan onder invloed van dwaling dan wel bedrog. Ter comparitie heeft zij nader toegelicht dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij opgeleid zou worden voor het beroep van stewardess. De opleiding SRH, waarvoor zij zich heeft aangemeld, heeft met het worden van stewardess echter niets te maken. Zij had een onjuiste voorstelling van zaken doordat BBS haar bij brief van 7 juli 2007, in welke brief zij wordt uitgenodigd voor een intake-gesprek, de erkende MBO-4 opleiding Luchtvaartdienstverlener presenteert. Op dat moment kon BBS overigens nog geen erkende opleiding Luchtvaartdienstverlener aanbieden omdat deze, naar [gedaagde] later is gebleken, door het ministerie pas in september 2007 is erkend. In het intakegesprek is daarnaast alleen maar gesproken over haar wens om stewardess te worden en ook de vragenlijst die zij toen heeft moeten invullen, waaruit haar geschiktheid voor dat beroep zou moeten blijken, had alleen betrekking op het beroep van stewardess. Pas achteraf is haar gebleken dat de opleiding SRH niveau MBO-2 heeft, een opleiding waarvoor zij bij een juiste voorstelling van zaken nooit zou hebben gekozen gezien het feit dat zij in het bezit is van een HAVO-diploma. Ook is haar achteraf gebleken dat de opleiding SRH of de opleiding Luchtvaartdienstverlener voor de KLM geen enkele waarde heeft. Met haar HAVO-diploma was zij door de KLM ook toegelaten tot de selectieprocedure voor de functie van stewardess en in elk geval had zij nog een interne opleiding moeten volgen.
BBS stelt daartegenover dat de brief van 7 juli 2007 geen bevestigingsbrief is van de inschrijving, maar slechts een uitnodiging voor een intake-gesprek. Tijdens dat intake-gesprek heeft [gedaagde] zich ingeschreven voor de opleiding SRH en niet voor de opleiding Luchtvaartdienstverlener. De studiegids Luchtvaartdienstverlener heeft zij ook nooit ontvangen. Wat de opleiding SRH inhoudt is duidelijk omschreven in de studiegids en is tijdens het intake-gesprek nog eens uitgelegd. Daar is blijkens het door haar ondertekende gespreksverslag ook aan de orde gekomen dat zij voor een erkende opleiding op MBO-4 niveau nog een talenmodule zou moeten volgen. De KLM hecht blijkens hun schriftelijke verklaring wel degelijk waarde aan de opleiding Luchtvaartdienstverlener.
2.3 De kantonrechter overweegt dat in de brief van 7 juli 2007, waarin [gedaagde] door BBS wordt uitgenodigd voor een intake-gesprek, enkel melding wordt gemaakt van de erkende opleiding Luchtvaartdienstverlener op MBO-4 niveau, “de spoedopleiding tot Stewardess en Grondstewardess” (zie het tussenvonnis onder 1.1). Die brief in combinatie met de door BBS mogelijk tegelijkertijd met die brief, in elk geval vóór het intake-gesprek toegezonden studiegids SRH schept reeds verwarring, temeer nu [gedaagde] de studiegids Luchtvaartdienstverlener niet van BBS heeft ontvangen. Volgens BBS heeft [gedaagde] de studiegids Luchtvaartdienstverlener niet ontvangen omdat deze van latere datum is dan de studiegids SRH en ten tijde van het sluiten van de onderhavige overeenkomst nog niet beschikbaar was. De kantonrechter constateert dat de afzonderlijke erkende modules waaruit de betreffende opleiding bestaat en de bijbehorende niveaus daarvan, anders dan in de studiegids SRH, in de studiegids Luchtvaartdienstverlener wèl voldoende duidelijk zijn uiteengezet (p. 38 van die gids). [gedaagde] beschikte echter niet over die informatie ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Niet onbegrijpelijk is daarom dat [gedaagde] ervan is uitgegaan dat de in de brief genoemde erkende opleiding Luchtvaartdienstverlener op MBO-4 niveau dezelfde was als de opleiding die wordt beschreven in de studiegids SRH.
Daarbij komt dat BBS zich presenteert als “The Stewardess Academy” en zij in de studiegids SRH sterk de nadruk legt op het beroep van stewardess, zowel voor wat betreft de tekst als de foto’s. Zo toont de voorkant van de omslag van de studiegids een foto van een stewardess aan boord van een vliegtuig en staat op die voorkant in groot formaat letter “Stewardess”, daaronder in iets kleinere letter “SRH” en daaronder in een nog kleiner lettertype “Stewardess, Receptioniste, Reisleidster, Hostess”. De afkorting SRH staat blijkens die studiegids derhalve voor: Stewardess, Receptioniste, Reisleidster, Hostess. Terecht heeft [gedaagde] ook gesteld dat de vragen uit de test die zij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft moeten doen, om haar geschiktheid voor de opleiding te bepalen, betrekking hadden op het beroep van stewardess.
Volgens BBS is tijdens het intake-gesprek tegen [gedaagde] gezegd dat zij na de opleiding SRH nog een talenmodule zou moeten volgen voor een erkend diploma, hetgeen [gedaagde] betwist. Volgens haar is haar in dat gesprek alleen geadviseerd later eventueel een talenmodule te volgen. Het gespreksverslag, dat door mevrouw [X] tijdens het gesprek is ingevuld en nadien door [gedaagde] is ondertekend, vermeldt onder “Advies”: “later talenmodule volgen voor erkend diploma niveau 4” (productie 4 bij conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie).
Ook indien juist is dat tegen [gedaagde] is gezegd dat zij voor een erkend diploma op MBO-4 nog een talenmodule zou moeten volgen heeft zij daaruit naar het oordeel van de kantonrechter, in de omstandigheden als hiervoor omschreven, in elk geval niet hoeven begrijpen dat de opleiding SRH niet zou opleiden tot het beroep van stewardess.
2.4 Ter zitting is namens BBS verklaard dat de afzonderlijke modules van de opleiding SRH door de minister erkende beroepsopleidingen zijn. Het gaat dan om de beroepen receptionist, reisleidster en hostess. Welk onderdeel van de opleiding SRH specifiek ziet op het beroep stewardess heeft BBS niet kunnen uitleggen. Ook de Onderwijsinspectie gaat in haar rapport van 21 oktober 2009 bij de opleiding SRH uit van de samengevoegde opleidingen Receptionist, Medewerker Reizen & Toeristische Informatie en Gastheer/Gastvrouw (p. 14 van het rapport). Zij schrijft voorts: “Met het samenvoegen van SRH (de opleidingen Receptionist, Medewerker Reizen & Toeristische Informatie, Gastheer/Gastvrouw) en Luchtvaartdienstverlener heeft The Stewardess Academy een doorlopende leerlijn gerealiseerd” (p. 9 van het rapport). Blijkens het rapport duurt de opleiding SRH 6 maanden en de opleiding Luchtvaartdienstverlener 12 maanden.
BBS verwijst onder punt 19 van haar conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie naar een brief van de KLM van 24 december 2007 aan – naar de kantonrechter begrijpt – de gemachtigde van BBS. In die brief schrijft de KLM dat zij in het kader van de werving en selectie voor de grondstewardessen contact heeft met de (erkende) opleidingen Luchtvaartdienstverlener op MBO3/4 niveau. De kantonrechter maakt daaruit op dat die erkende opleiding Luchtvaartdienstverlener voor de KLM waarde heeft. Dat vervolgens nog een interne opleiding moet worden gevolgd doet daaraan niet af. De kantonrechter kan [gedaagde] daarom niet volgen in haar stelling dat de door BBS aangeboden erkende opleiding Luchtvaartdienstverlener geen enkele waarde heeft bij het solliciteren naar de functie van (grond)stewardess. BBS heeft echter onvoldoende onderbouwd in welke zin de niet erkende opleiding SRH op niveau MBO-2 - mede in het licht van voornoemde brief - van waarde is bij het solliciteren naar de functie van stewardess.
Het verweer van [gedaagde] dat geen van beide opleidingen voor haar waarde heeft omdat zij erachter is gekomen dat zij ook met alleen een HAVO-diploma in de selectieprocedure van KLM wordt opgenomen, kan niet slagen. [gedaagde] heeft immers een onderzoeksplicht. Indien zij bij de KLM wil werken als stewardess ligt het voor de hand dat zij bij de KLM informeert welke eisen de KLM aan haar vooropleiding stelt, alvorens zij besluit zich voor een aanvullende opleiding in te schrijven. Voor zover zij op dit punt heeft gedwaald dient dit voor haar rekening te blijven.
2.5 De kantonrechter concludeert dat BBS aan [gedaagde] onjuiste dan wel onvolledige informatie heeft verstrekt over de inhoud, het niveau en de mogelijkheden van de opleiding SRH. Dat BBS dit opzettelijk heeft gedaan heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd, met name omdat zij erkent dat BBS in het intake-gesprek - al was de bedoeling daarvan mogelijk voor haar onvoldoende duidelijk - de niet in de opleiding SRH begrepen talenmodule aan de orde heeft gesteld. Haar beroep op de vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens bedrog kan daarom niet slagen.
2.6 De kantonrechter overweegt dat voldoende is komen vast te staan dat de opleiding SRH waarvoor [gedaagde] zich heeft ingeschreven, een niet erkende opleiding is die op zichzelf niet opleidt voor het beroep van stewardess, maar voor de beroepen receptionist, medewerker reizen & toeristische informatie en gastheer/gastvrouw. Voor het beroep van stewardess is daarom een aanvullende module van een half jaar nodig of moet de erkende opleiding Luchtvaartdienstverlener worden gevolgd.
BBS wist althans kon weten dat [gedaagde] in de veronderstelling verkeerde dat zij na het volgen van de opleiding SRH gekwalificeerd was voor de functie van stewardess en dat juist dit voor haar van doorslaggevende betekenis was om de overeenkomst te sluiten. [gedaagde] heeft tijdens het intake-gesprek herhaaldelijk te kennen gegeven dat de reden voor het volgen van de opleiding was dat zij stewardess wilde worden. BBS heeft verwarring veroorzaakt door enerzijds aan [gedaagde] de brief van 7 juli 2007 toe te zenden waarin zij alleen spreekt over de erkende opleiding Luchtvaartdienstverlener op niveau MBO-4, terwijl zij anderzijds aan [gedaagde] de studiegids SRH ter beschikking heeft gesteld. Door met name in die studiegids het beroep van stewardess te benadrukken en herhaaldelijk te spreken van “een opleiding tot stewardess”, zonder daarbij te vermelden dat daarvoor nog een aanvullende module moet worden gevolgd, heeft BBS [gedaagde] op het verkeerde been gezet. Dat BBS tijdens het intake-gesprek vervolgens wel die aanvullende module heeft genoemd en op het gespreksverslag heeft genoteerd onder “advies”, doet daaraan niet af. Ook heeft BBS aan [gedaagde] tijdens het intake-gesprek kennelijk alleen de opleiding SRH en niet de opleiding Luchtvaartdienstverlener aangeboden en is het verschil tussen beide opleidingen door BBS niet aan de orde gesteld. De gevolgen van dit alles, te weten het feit dat [gedaagde] heeft gedwaald omtrent het niveau van de opleiding waarvoor zij zich heeft ingeschreven en omtrent het erkend zijn van die opleiding en de waarde daarvan bij een sollicitatie, dienen voor rekening van BBS te komen. Ook heeft BBS ten onrechte nagelaten - terwijl [gedaagde] haar desgevraagd had meegedeeld te beschikken over een HAVO-diploma - haar erop te wijzen dat de opleiding SRH het niveau MBO-2 heeft. Het volgen van een opleiding op MBO-2 niveau ligt dan immers niet in de rede. Deze informatie valt bovendien uit de studiegids SRH niet op te maken en ook dit onderwerp is volgens het gespreksverslag tijdens het intake-gesprek niet aan de orde gekomen. BBS wist of behoorde te weten, mede gelet op haar deskundigheid op het gebied van opleidingen, dat deze informatie voor [gedaagde] essentieel was. Zij had [gedaagde] daarom behoren in te lichten, temeer nu [gedaagde] zich door inschrijving zou verplichten tot betaling van een niet onaanzienlijk bedrag aan cursusgeld.
2.7 Bij brief van 7 januari 2008 heeft [gedaagde] de vernietigbaarheid van de overeenkomst ingeroepen wegens dwaling. Dit beroep op dwaling slaagt op voormelde gronden. De overeenkomst is door [gedaagde] buitengerechtelijk vernietigd en deze vernietiging heeft terugwerkende kracht. Dit betekent dat [gedaagde] het in conventie op grond van die overeenkomst gevorderde resterend cursusgeld niet is verschuldigd. De vordering in conventie ter zake van cursusgeld alsook de nevenvorderingen zullen daarom worden afgewezen. Het door [gedaagde] reeds betaalde cursusgeld heeft zij onverschuldigd betaald. De door [gedaagde] in reconventie gevorderde terugbetaling van cursusgeld ligt voor toewijzing gereed, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag sedert 18 maart 2009, de dag dat [gedaagde] haar eis in reconventie heeft ingesteld. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] BBS eerder op terugbetaling van dit bedrag heeft aangesproken.
De voorwaardelijk gevorderde verklaring voor recht is niet toewijsbaar nu aan de voorwaarde dat de onderhavige overeenkomst nog bestaat, niet is voldaan.
2.8 BBS wordt als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten zowel in conventie als in reconventie.
Beslissing
De kantonrechter:
In conventie
wijst de vordering af;
veroordeelt BBS tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op
€ 600,-- aan salaris gemachtigde;
In reconventie
veroordeelt BBS om aan [gedaagde] tegen bewijs van kwijting te betalen € 340,-- met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 maart 2009 tot de voldoening;
veroordeelt BBS tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op
€ 60,-- aan salaris gemachtigde;
wijst het meer of anders gevorderde af;
In conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.F. van Vugt, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2010.