Sector handels- en familierecht
zaaknummer/rolnummer: 243803/HA ZA 08-320
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P. EN R. DIENSTEN B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub2],
gevestigd te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub3],
gevestigd te [woonplaats],
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. R.C. van Keulen,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub1],
gevestigd te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub2],
gevestigd te [woonplaats],
3. [gedaagde sub3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A.H. Vermeulen.
Partijen zullen hierna P. en R. Diensten c.s. en [gedaagden] c.s. genoemd worden. Eiseres sub 3 zal hierna afzonderlijk worden aangeduid als [eiseres sub3]. Gedaagde sub 1 zal afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde sub1].
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 juli 2009;
- de akte van P. en R. Diensten c.s.;
- de antwoordakte van [gedaagden] c.s.;
- het proces-verbaal van comparitie van 15 januari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres sub3] een vordering had op [gedaagde sub1] van € 171.035,44. Partijen hebben daarom met elkaar afgesproken dat zij planten van de soort agapanthus zouden gaan kweken. Na verkoop van deze planten zouden eerst de met de kweek en teelt gepaard gaande kosten van de opbrengst worden afgetrokken. Van het resterende deel van de opbrengst zou de schuld van [gedaagde sub1] aan [eiseres sub3] worden betaald. Het meerdere zou [gedaagde sub1] toekomen. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat een eventueel verlies op de teelt voor rekening van [eiseres sub3] althans P. en R. Diensten c.s. zou zijn. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de opbrengst van de eerste teelt en over verschillende kostenposten. Hun geschil spitst zich toe op negen – in het tussenvonnis in rechtoverweging 4.9 gespecificeerde – posten.
2.2. De rechtbank heeft in het tussenvonnis voorts overwogen dat de planten uit de tweede teelt eigendom zijn van P. en R. Diensten B.V. en [gedaagde sub2], met dien verstande dat deze partijen gehouden zijn de planten uit de tweede teelt over te dragen aan [gedaagden] c.s. als uit de opbrengst van de eerste teelt (nadat het bedrag van € 171.035,44 is afgedragen aan P. en R. Diensten c.s.) een bedrag van € 38.098,00 aan P. en R. Diensten B.V. uitgekeerd kan worden.
2.3. De rechtbank heeft beide partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte nader uit te laten over de negen hiervoor bedoelde posten. Vervolgens heeft op 15 januari 2010 een comparitie van partijen plaatsgevonden. De rechtbank zal in het navolgende op de negen posten ingaan.
De opbrengst van de veiling 2007
2.4. Tussen partijen bestond een discussie over de opbrengst van de veiling. Deze discussie was voornamelijk ontstaan doordat P. en R. Diensten c.s. bepaalde kosten al van de opbrengst had afgetrokken, terwijl [gedaagden] c.s. die kosten in een aparte post “afzetkosten en transport” had meegenomen. Uit de door partijen genomen aktes en uit hun toelichting ter comparitie is gebleken dat P. en R. Diensten c.s. uitgaat van een opbrengst € 376.276,36 en van een bedrag van € 72.920,99 aan kosten, derhalve van een opbrengst van (€ 376.276,36 – € 72.920,99 =) € 305.355,37. [gedaagden] c.s. gaat uit van een opbrengst van € 375.961,00 en van kosten van € 67.458,00, derhalve van een opbrengst van (€ 375.961,00 – € 67.458,00 =) € 308.503,00.
Daarnaast heeft P. en R. Diensten c.s. gesteld dat in 2008 nog een opbrengst is gerealiseerd van € 43.922,63 die betrekking heeft op de eerste teelt. [gedaagden] c.s. heeft dat niet bestreden. Als dat bedrag wordt meegenomen gaat P. en R. Diensten c.s. dus uit van een opbrengst van (€ 305.355,37 + € 43.922,63 =) € 349.278,00 en [gedaagden] c.s. van een opbrengst van € 308.503,00 + € 43.922,63 =) € 352.425,63. Zoals [gedaagden] c.s. ter zitting heeft aangegeven ontlopen deze opbrengsten elkaar niet veel en vormen deze niet de kern van het geschil van partijen. De rechtbank zal in het navolgende veronderstellenderwijs – in het voordeel van [gedaagden] c.s. – uitgaan van de hogere opbrengst waar zij van uitgaat.
Opbrengst van de stek aan [A]
2.5. Uit de verklaringen van partijen volgt dat zij het er over eens zijn dat de post “opbrengst stek aan [A]” betrekking heeft op de stekken die zijn verkocht als vervanging van eerder verkochte stekken uit de beginvoorraad van 274.000 stekken. Die 274.000 stekken vormen echter de eerste teelt. De stekken waarop de onderhavige post betrekking heeft, vormen dan ook geen kosten- of opbrengstenpost bij de berekening van de winst op de eerste teelt. Deze post zal dan ook bij die berekening buiten beschouwing gelaten worden.
Niet gefactureerd, doch verkocht 29.000 x € 2,75
2.6. Tijdens de comparitie is komen vast te staan dat deze post geen betrekking heeft op 29.000 planten, maar op 25.839 planten. Volgens P. en R. Diensten c.s. zijn deze planten uitgevallen, zodat die uiteindelijk nooit zijn verkocht. [gedaagden] c.s. betwist dat deze planten zijn uitgevallen. Volgens [gedaagden] c.s. is een uitval van 1% normaal, en ligt het niet in de rede uit te gaan van een uitval van bijna 10% (waar een uitval van 25.839 planten op zou neerkomen), zoals volgens P. en R. Diensten c.s. het geval is. De 25.839 planten moeten daarom bij de berekening worden meegenomen tegen een verkoopprijs van € 2,75 per plant, aldus [gedaagden] c.s.
2.7. Als de rechtbank veronderstellenderwijs uitgaat van het uitgangspunt van [gedaagden] c.s. zou maximaal 1% van 274.000 planten, derhalve 2.740 planten zijn uitgevallen. Dat betekent dat 25.839 – 2.740 planten, derhalve 23.099 planten “vermist” zijn. [gedaagden] c.s. gaat er van uit dat deze planten tegen een prijs van € 2,75 verkocht hadden kunnen worden. Daarin volgt de rechtbank [gedaagden] c.s. niet.
2.8. Partijen gaan er beiden vanuit dat er in 2007 222.401 planten zijn verkocht, die tezamen rond de € 375.000,00 hebben opgebracht. Dat betekent dat de planten in 2007 gemiddeld € 375.000,00 / 222.401 = € 1,69 hebben opgebracht. Uit de door P. en R. Diensten c.s. overgelegde producties (die door [gedaagden] c.s. niet zijn bestreden) volgt dat er in 2008 81.839 planten zijn verkocht (zowel uit de eerste als uit de tweede teelt) tegen een omzet van € 151.461,76. Dit levert een gemiddelde prijs op van € 1,86 per plant. Weliswaar zijn er blijkens de door P. en R. Diensten c.s. overgelegde stukken in 2007 planten verkocht voor € 2,78 (9.554 stuks) en € 2,74 (2.482 stuks), maar verreweg het grootste gedeelte is verkocht voor € 1,54 (110.929 stuks) en € 1,69 per stuk (99.436 stuks). [gedaagden] c.s. heeft niet onderbouwd waarom juist de planten die volgens haar vermist zijn voor € 2,75 verkocht hadden kunnen worden, zodat daar niet van kan worden uitgegaan. Zij heeft evenmin bewijs aangeboden voor de stelling dat de planten daadwerkelijk voor € 2,75 verkocht zijn. De rechtbank zal daarom in het navolgende veronderstellenderwijs uitgaan van de (hogere) gemiddelde prijs van 2008 van € 1,86 per plant. Daarvan uitgaande vertegenwoordigen de hiervoor genoemde “vermiste” 23.099 planten een waarde van (23.099 x € 1,86 =) € 42.964,14. Dit betekent dat de opbrengst van de eerste teelt – als al wordt uitgegaan van de stellingen van [gedaagden] c.s. – hooguit € 42.964,14 hoger zou worden. Naar in het navolgende zal blijken, zal zelfs als dat als uitgangspunt wordt gehanteerd nog verlies zijn geleden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan een van beide partijen een bewijsopdracht te verstrekken met betrekking tot de vraag of er daadwerkelijk 25.839 planten zijn uitgevallen.
2.9. Uit de stellingen van partijen volgt dat deze post betrekking heeft op karren van [gedaagde sub1] die P. en R. Diensten c.s. volgens [gedaagden] c.s. mee heeft genomen toen zij beslag liet leggen op het plantmateriaal. Wat er verder ook van deze vordering zij, de door [gedaagden] c.s. thans berekende schade kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezien als gebruikelijke kosten bij de berekening van de winst. Deze post zal daarom bij de berekening van de winst over de eerste teelt buiten beschouwing worden gelaten.
2.10. Tussen partijen is niet in geschil dat de planten op enig moment zijn verplaatst naar een van Maasvaart B.V. gehuurd terrein van 30.000 m2 groot. Evenmin is in geschil dat partijen ten behoeve van de eerste teelt slechts 15.000 m2 nodig hadden. Die andere 15.000 m2 is gedurende een half jaar onderverhuurd aan een derde. P. en R. Diensten c.s. stelt zich op het standpunt dat de werkelijk betaalde huur, rekening houdend met hetgeen uit onderhuur is verkregen, van € 70.829,00 bij de kosten van de agapanthuskweek moet worden betrokken. [gedaagden] c.s. stelt zich op het standpunt dat slechts de kosten voor de – gebruikte – helft van het gehuurde terrein mogen worden meegenomen.
2.11. De rechtbank stelt voorop dat de kosten van huur van de grond als gebruikelijke kosten voor de eerste teelt zijn te beschouwen. Dat volgt reeds uit het feit dat – voordat de planten werden verplaatst – huur werd betaald aan [gedaagde sub1], waar de planten op dat moment stonden. P. en R. Diensten c.s. heeft aangevoerd – en [gedaagden] c.s. heeft dat niet betwist – dat partijen de planten uit de eerste teelt hebben verplaatst omdat zij bang waren dat een schuldeiser van [gedaagde sub1] er beslag op zou leggen. In dat kader is toen het terrein van Maasvaart B.V. gehuurd. De rechtbank is van oordeel dat het – mede – in het belang van [gedaagden] c.s. was dat de planten uit de eerste teelt werden verplaatst. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagden] c.s. er indertijd bezwaar tegen heeft gemaakt dat de planten naar dit – te grote – terrein werden verplaatst. Gezien deze omstandigheden gaat het niet aan om thans te stellen dat een deel van de kosten van de huur van dat terrein enkel voor rekening van P. en R. Diensten c.s. zou moeten blijven. De daadwerkelijke huurkosten van € 70.829,00 zullen daarom bij de verdere berekening worden betrokken.
2.12. P. en R. Diensten c.s. heeft in haar akte na het tussenvonnis de met de eerste teelt gemoeide kosten van arbeid vastgesteld op € 190.773,45. Zij heeft deze kosten onderbouwd door de desbetreffende facturen in het geding te brengen. [gedaagden] c.s. heeft ter zitting erkend dat deze facturen in grote lijnen overeenkomen met het eerder overgelegde grootboek. Zij stelt echter dat zij niet kan controleren of de gedeclareerde uren daadwerkelijk aan de eerste teelt zijn besteed. Voorts stelt [gedaagden] c.s. dat het door P. en R. Diensten c.s. zelf in rekening gebrachte uurloon en de kosten voor oppotwerk te hoog zijn.
2.13. P. en R. Diensten c.s. heeft het aantal in rekening gebrachte arbeidsuren nauwkeurig onderbouwd door overlegging van alle facturen. Op die facturen zijn grootboeknummers te vinden, aan de hand waarvan de verschillende posten in het grootboek zijn terug te vinden. Daartegenover heeft [gedaagden] c.s. volstaan met een niet nader onderbouwde betwisting van het aantal gewerkte uren, welke betwisting bovendien voor het eerst tijdens de comparitie van 15 januari 2010 naar voren is gebracht. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] c.s. de stellingen van P. en R. Diensten c.s. zodoende onvoldoende heeft betwist, zodat de rechtbank van de juistheid van het door P. en R. Diensten c.s. gestelde aantal uren zal uitgaan.
2.14. Voor wat betreft het door P. en R. Diensten c.s. zelf in rekening gebrachte uurloon overweegt de rechtbank als volgt. [gedaagden] c.s. heeft gesteld dat uit de door P. en R. Diensten c.s. overgelegde overzichten blijkt dat uitzendbureaus werknemers ter beschikking hebben gesteld voor € 17,00 per uur, terwijl P. en R. Diensten c.s. zelf werknemers ter beschikking heeft gesteld voor € 25,00 en € 35,00 per uur. P. en R. Diensten c.s. heeft dat erkend, maar heeft gesteld dat alleen de teeltchef is ingezet tegen een tarief van € 35,00 per uur. Voor een teeltchef is dat een redelijk tarief, aldus P. en R. Diensten c.s. Dit laatste heeft [gedaagden] c.s. niet betwist. Voorts is gesteld noch gebleken dat de ingehuurde krachten de functie van teeltchef hebben bekleed, zodat vergelijking van zijn uurtarief met het door de uitzendbureaus gehanteerde uurtarief niet opgaat. De rechtbank is daarom van oordeel dat voor de teeltchef moet worden uitgegaan van een uurtarief van € 35,00. Voor wat betreft het door P. en R. Diensten c.s. in rekening gebrachte uurtarief van € 25,00 heeft P. en R. Diensten c.s. tijdens de comparitie erkend dat het goedkoper was geweest om werknemers in te huren tegen een tarief van € 17,00. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat P. en R. Diensten c.s. de door haar bestede uren ook tegen dit tarief in rekening had moeten brengen. De tegen het tarief van € 25,00 in rekening gebracht uren moeten daarom worden herberekend volgens een tarief van € 17,00 per uur.
2.15. In totaal zijn op acht facturen door P. en R. Diensten c.s. uren in rekening gebracht tegen een uurtarief van € 25,00, te weten de facturen met de nummers 7500102, 7500128, 7500154, 7500188, 7500210, 7500228, 7500243 en 7500268. Op deze facturen zijn in totaal 421,5 uren in rekening gebracht tegen een tarief van € 25,00 die volgens het grootboek aan de eerste teelt zijn toegerekend. Als deze 421,5 uren tegen een tarief van € 17,00 per uur zouden zijn berekend, zouden de totale arbeidskosten 421,5 x € 8,00 = € 3.372,00 lager uitvallen. De rechtbank zal hier bij de verdere berekening van uitgaan.
2.16. Voor wat betreft de door P. en R. Diensten c.s. berekende oppotkosten, heeft [gedaagden] c.s. aangevoerd dat P. en R. Diensten c.s. deze berekend heeft tegen een prijs van € 0,165 per stuk, terwijl LTO in haar als productie 10 in het geding gebrachte rapport “Kostprijsberekening Agapanthus” uitgaat van een tarief van € 0,06 per stuk. De oppotkosten zijn door P. en R. Diensten c.s. in rekening gebracht op de facturen 6400308, 6400311, 6400312, 6400322 en 6400333. In totaal is op deze facturen 67.000 + 75.600 + 61.000 + 52.500 + 17.000 = 273.100 planten oppotwerk in rekening gebracht à € 0,11 per plant. Verdere is er in totaal voor (67.000 + 75.600 + 61.000 + 52.500 + 18.000 =) 274.100 planten “containers vullen 17 cm” in rekening gebracht à € 0,055 per plant. De rechtbank begrijpt dat [gedaagden] c.s. er van uitgaat dat deze posten tezamen de totale oppotkosten vormen. Als er vanuit gegaan wordt dat in totaal € 0,06 per plant in rekening had mogen worden gebracht had hooguit 274.100 x € 0,06 = € 16.446,00 in rekening mogen worden gebracht, terwijl er volgens [gedaagden] c.s. nu in totaal € 46.799,50 in rekening is gebracht in verband met oppotwerkzaamheden. Het verschil bedraagt (€ 46.799,50 – € 16.446,00 =) € 30.353,50.
2.17. Het hiervoor onder ?2.15 en ?2.16 overwogene leidt tot de conclusie dat de arbeidskosten tenminste € 190.773,45 – € 3.372,00 – € 30.353,50 = € 157.047,95 hebben bedragen. De rechtbank zal hierna tot de conclusie komen dat zelfs als [gedaagden] c.s. moet worden gevolgd in haar stelling dat kosten voor arbeid niet meer dan € 157.047,95 mochten bedragen, er dan nog een verlies is geleden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een van partijen nader bewijs op te dragen omtrent de vraag wat redelijke oppotkosten zijn.
2.18. P. en R. Diensten c.s. heeft ten behoeve van de eerste teelt 320.000 etiketten besteld voor een bedrag van € 21.152,00. [gedaagden] c.s. stelt dat slechts 217.900 etiketten besteld hadden hoeven worden, zodat deze post niet meer dan € 14.400,00 zou mogen bedragen.
2.19. Tussen partijen is niet in geschil dat de eerste teelt in totaal bestond uit 274.000 planten, zodat niet valt in te zien waarom met 217.900 etiketten had kunnen worden volstaan. P. en R. Diensten c.s. heeft voorts tijdens de comparitie gesteld dat er zowel witte als blauwe agapanthussen werden gekweekt, maar dat niet aanstonds duidelijk was hoeveel van elk. Om geen tekort te hebben aan etiketten voor de witte of juist de blauwe agapanthussen zijn daarom meer dan 274.000 etiketten besteld. [gedaagden] c.s. heeft dit alles niet betwist. Gezien deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat deze kostenpost volledig mee dient te worden genomen bij de berekening van de kosten van de eerste teelt.
Overige: onderhoudskosten
2.20. P. en R. Diensten c.s. heeft als post “onderhoudskosten” een bedrag opgenomen van € 15.984,66. In zijn akte na het tussenvonnis heeft P. en R. Diensten c.s. nader onderbouwd uit welke kosten deze post is opgebouwd, te weten:
? facturen Horticoop, m.n. kunstmest en andere verbruikartikelen € 6.046,52
? facturen [B] inzake afvalkosten € 3.291,08
? facturen KPN voor telefonie € 384,00
? diverse facturen voor technische reparaties en storingen € 6.138,06
Totaal € 15.859,66
Daarnaast zijn blijkens de toelichting van P. en R. Diensten c.s. twee facturen betaald (tezamen: € 125,00) van AntEater in verband met gewasbescherming en drie facturen van Westland Energie Beheer (tezamen: € 181,12) in verband met water, in totaal derhalve (€ 15.859,66 + € 125,00 + € 181,12 =) € 16.165,78.
2.21. [gedaagden] c.s. heeft gesteld dat de onderhoudskosten slechts voor de helft zouden moeten worden meeberekend, aangezien slechts de helft van het gehuurde terrein is aangewend voor de eerste teelt. P. en R. Diensten c.s. hebben betwist dat deze kosten ook zouden zijn gemaakt ten behoeve van de niet door P. en R. Diensten c.s. en [gedaagden] c.s. gebruikte helft van het gehuurde terrein. De rechtbank is van oordeel dat het – gezien de betwisting door P. en R. Diensten c.s. – op de weg van [gedaagden] c.s. had gelegen om nader te onderbouwen dat de door P. en R. Diensten c.s. gespecificeerde kosten mede betrekking hebben op het niet door P. en R. Diensten c.s. en [gedaagden] c.s. gebruikte deel van het gehuurde terrein. Nu [gedaagden] c.s. dit heeft nagelaten gaat de rechtbank aan de stellingen van [gedaagden] c.s. voorbij. De gehele post van € 16.165,78 zal daarom als kostenpost worden meegenomen bij de berekening.
Overige: advocaatkosten en procedurekosten [A]/[gedaagde sub1]
2.22. Uit de toelichting van beide partijen tijdens de comparitie is gebleken dat zowel de onder de post “diversen” vallende post “advocaatkosten” als de afzonderlijk opgenomen posten “procedurekosten” betrekking hebben op de onderhavige procedure. Zoals in rechtsoverweging 4.30 van het tussenvonnis reeds is overwogen, dienen deze kosten bij de berekening van de opbrengst van de eerste teelt daarom buiten beschouwing te worden gelaten.
2.23. P. en R. Diensten c.s. heeft gesteld dat zij een gewasverzekering heeft afgesloten ten behoeve van de eerste teelt. De kosten daarvoor hebben € 5.033,00 bedragen. [gedaagden] c.s. heeft betwist dat het nodig was deze verzekering af te sluiten, omdat de planten reeds onder de door hem afgesloten verzekering vielen.
2.24. Zoals uit het navolgende zal blijken, zijn de kosten van de eerste teelt – ook zonder dat deze post wordt meeberekend – al groter dan de opbrengsten. De rechtbank laat daarom in het midden of deze post bij de kosten meegenomen had mogen worden.
2.25. P. en R. Diensten c.s. had bij de berekening een post van € 20.098,00 als kosten opgenomen met als omschrijving “totale kosten stekken”. Ter comparitie heeft P. en R. Diensten c.s. toegelicht dat deze kosten reeds zijn inbegrepen bij de hiervoor reeds besproken post arbeid. Deze kostenpost komt daarom als aparte post te vervallen en behoeft geen verdere bespreking.
Overige kosten (niet in geschil)
2.26. Naast de hiervoor besproken posten stonden er in het als productie 15 overgelegde overzicht nog enige posten, waarover tussen partijen overeenstemming bestaat. Dat zijn de volgende posten:
Licentiekosten € 43.914,00
Pot € 17.670,00
Potgrond € 21.036,00
Stekken € 31.500,00
Licentiekosten geveilde planten 2006 € 8.855,00
Huur [gedaagde sub1] € 9.280,00
Totaal € 132.255,00
2.27. Gezien het vorenstaande komt de rechtbank tot de volgende opstelling van de baten de gemaakte kosten:
Baten:
Opbrengst 2007 (zie ?2.4) € 308.503,00 (volgens [gedaagden] c.s.)
Opbrengst 2008 (zie ?2.4) € 43.922,63
Evt. opbrengst (zie ?2.8) € 42.964,14 (maximaal)
Totaal € 395.389,77 (maximaal)
Kosten:
Huur kwekerij (zie ?2.11) € 70.829,00
Arbeid (zie ?2.17) € 157.047,95 (minimaal)
Etiketten (ze ?2.19) € 21.152,00
Onderhoudskosten (zie ?2.21) € 16.165,78
Kosten (zie ?2.26) € 132.255,00
Totaal € 397.449,73 (minimaal)
Conclusie uit het vorenstaande is dat de kosten de baten overtreffen, zelfs als wordt uitgegaan van de stellingen van [gedaagden] c.s. voor wat betreft de posten arbeid en verzekering, en er van wordt uitgegaan dat P. en R. Diensten c.s. een opbrengst van € 42.964,14 heeft verkregen uit verdwenen stekken. De rechtbank zal om die reden geen nader bewijs opdragen van hun stellingen met betrekking tot deze posten. Nader bewijs zou er immers uitsluitend toe kunnen leiden dat een nog groter verlies wordt vastgesteld. Nu tussen partijen niet in geschil is dat het verlies op de eerste teelt door P. en R. Diensten c.s. zal worden gedragen, kan in het midden blijven hoe groot dat verlies precies is.
2.28. Nu geen winst is gemaakt op de eerste teelt, is er nog niet afgelost op de oorspronkelijke schuld van [gedaagde sub1] aan [eiseres sub3], zodat [gedaagde sub1] de gehele oorspronkelijke vordering van [eiseres sub3] van € 171.035,44 nog dient te voldoen. De vordering van [eiseres sub3] tot betaling van dit bedrag zal derhalve worden toegewezen. Ook de over dit bedrag gevorderde wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen zal worden toegewezen, nu [gedaagden] c.s. daartegen geen verweer heeft gevoerd. Voor zover de vordering is ingesteld door P. en R. Diensten B.V. en [gedaagde sub2] zal deze worden afgewezen, nu niet is onderbouwd waarom zij eveneens als schuldeiser zouden zijn aan te merken.
2.29. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal – mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II – worden afgewezen. P. en R. Diensten c.s. heeft immers nagelaten een omschrijving te geven van de voor zijn rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan P. en R. Diensten c.s. vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
2.30. De rechtbank heeft voorts in rechtsoverweging 4.6 van het tussenvonnis van 22 juli 2009 reeds overwogen dat de gevorderde verklaring voor recht dat de beslagen stekken eigendom zijn van P. en R. Diensten B.V. toewijsbaar is voor zover het betrekking heeft op de 146.226 stekjes uit de tweede teelt, tenzij de winst op de eerste teelt zodanig zou zijn geweest dat [gedaagden] c.s. na betaling van het bedrag van € 171.035,44 daarmee ook de kosten van de tweede teelt (€ 38.098,00) nog had kunnen voldoen. Daarvan is geen sprake, zoals uit het voorgaande blijkt. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen voor zover deze betrekking heeft op deze 146.226 stekjes. Partijen hebben tijdens de comparitie aangegeven dat de desbetreffende stekjes inmiddels verkocht zijn en zich derhalve niet meer bevinden aan de [adres] te [plaats] (gemeente [gemeente]) en de [adres] te [plaats] (gemeente [gemeente]). De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen als hierna vermeld.
2.31. P. en R. Diensten c.s. vordert [gedaagden] c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 119,98 voor verschotten en € 1.421,00 voor salaris advocaat (1 rekest x tarief € 1.421,00).
2.32. [gedaagde sub1] zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van P. en R. Diensten c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 71,80
- vast recht 3.825,00(€ 3.727,00 hoofdzaak + € 98,00 beslag)
- salaris advocaat 4.973,50 (3,5 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 8.870,30
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de navolgende wijze worden toegewezen.
2.33. Voor zover de vorderingen zijn ingesteld tegen [gedaagde sub2] en [gedaagde sub3] zullen deze worden afgewezen, nu P. en R. Diensten c.s. niet heeft onderbouwd waarom deze partijen gehouden zouden zijn de schuld van [eiseres sub3] van € 171.035,44 te voldoen, noch waarom de gevorderde verklaring voor recht tegen hen wordt ingeroepen. P. en R. Diensten c.s. zal worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub2] en [gedaagde sub3]. Deze kosten worden door de rechtbank begroot op nihil.
2.34. De reconventionele vordering tot betaling van een bedrag van € 440.000,00, subsidiair € 273.000,00 zal worden afgewezen. Deze vordering is immers gebaseerd op de veronderstelling dat winst zou zijn gemaakt op de eerste teelt. Zoals hiervoor is overwogen, is dat niet het geval.
2.35. De vordering tot vergoeding van – nader bij staat op te maken – schade is gebaseerd op de stelling van [gedaagden] c.s. dat P. en R. Diensten B.V. en [gedaagde sub2] ten onrechte beslag hebben gelegd op het plantmateriaal, omdat zij daarvan geen eigenaar. Gezien het in conventie overwogene volgt de rechtbank [gedaagden] c.s. daarin niet. Ook de gevorderde vergoeding van – nader bij staat op te maken – schade zal daarom worden afgewezen.
2.36. [gedaagden] c.s. zal in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van P. en R. Diensten c.s. worden begroot op:
- salaris advocaat € 1.421,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 1.421,00)
Totaal € 1.421,00
3.1. veroordeelt [gedaagde sub1] om aan [eiseres sub3] B.V. te betalen een bedrag van € 171.035,44 (éénhonderdéénenzeventigduizend vijfendertig euro en vierenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119a BW over het toegewezen bedrag telkens vanaf de vervaldata van de verstuurde facturen, tot de dag van volledige betaling,
3.2. verklaart voor recht dat van het beslagen plantmateriaal 146.226 stekjes behorende tot de tweede teelt, waarop door P. en R. Diensten c.s. beslag is gelegd, en dat na beslaglegging aanwezig was op de locaties aan de [adres] te [plaats] (gemeente [gemeente]) en de [adres] te [plaats] (gemeente [gemeente]), eigendom was van P. en R. Diensten B.V.,
3.3. veroordeelt [gedaagde sub1] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.540,98,
3.4. veroordeelt [gedaagde sub1] in de proceskosten, aan de zijde van P. en R. Diensten c.s. tot op heden begroot op € 8.870,30, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5. veroordeelt [gedaagde sub1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,-- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.6. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7. wijst het meer of anders gevorderde af,
3.8. veroordeelt P. en R. Diensten c.s. in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub2] en [gedaagde sub3], begroot op nihil,
3.9. wijst de vorderingen af,
3.10. veroordeelt [gedaagden] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van P. en R. Diensten c.s. tot op heden begroot op € 1.421,00,
3.11. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2010.