ECLI:NL:RBUTR:2010:BL6185
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Valsheid in geschrifte en BTW-fraude door schijntransacties
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 2 maart 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrifte door het opmaken van facturen van schijntransacties met als doel BTW-fraude te plegen. De zaak werd behandeld in de meervoudige kamer, waarbij de verdachte niet zelf aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman, mr. M.J.A. Castelijn. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 februari 2010, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten.
De tenlastelegging betrof het opmaken van valse facturen door de verdachte en zijn medeverdachten, waarbij de rechtbank zich moest buigen over de vraag of er sprake was van schijnconstructies en of de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan deze handelingen. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de valsheid van de facturen en dat de verdachte betrokken was bij het opzetten van deze schijntransacties.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij feitelijk leiding gaf aan het valselijk opmaken van de facturen, maar dat er wel sprake was van een bewuste samenwerking met medeverdachten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar verklaarde het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.