ECLI:NL:RBUTR:2010:BL5746

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
277974 / FA RK 09-7115, 277882 / JE RK 09-2818, 278003 / JE RK 09-2855
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzetting uit het ouderlijk gezag van de vader over minderjarigen na ernstige beschuldigingen

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming op 24 november 2009 verzocht om de vader te ontzetten uit het gezag over zijn minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft op 1 december 2009 de verzoeken behandeld in een zitting met gesloten deuren. De vader, die op dat moment gedetineerd was, werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. H. Veen. De Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg Utrecht waren ook aanwezig, evenals de pleegouders van de kinderen.

De raadsman voerde aan dat het verzoek tot ontzetting prematuur was, omdat de strafzaak tegen de vader nog niet was afgerond en er onzekere omstandigheden bestonden. Hij betoogde dat er geen sprake was van slecht levensgedrag of grove verwaarlozing van de kinderen. De rechtbank overwoog echter dat de vader, door zijn handelen, de belangen van de kinderen ernstig had benadeeld. De moeder van de kinderen was op 30 augustus 2009 door een misdrijf om het leven gekomen, en de vader was op dat moment verdachte in deze zaak.

De rechtbank concludeerde dat er gronden voor ontzetting uit het ouderlijk gezag aanwezig waren, zoals bedoeld in artikel 1:269 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat de ontzetting noodzakelijk was in het belang van de minderjarigen, gezien de ernstige gevolgen van het gedrag van de vader. De rechtbank heeft de vader ontzet uit het ouderlijk gezag en de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht benoemd tot voogdes over de kinderen. De overige verzoeken met betrekking tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing werden afgewezen wegens gebrek aan belang.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
Ontzetting uit het ouderlijk gezag
Zaaknummers: 277974 / FA RK 09-7115
277882 / JE RK 09-2818
278003 / JE RK 09-2855
Beschikking van 13 januari 2010 van de meervoudige kamer met betrekking tot de ontzetting uit het ouderlijk gezag van:
[de vader],
Geboren te [geboorteplaats], Marokko op [1974],
verblijvende te P.I. Nieuwegein,
verder te noemen de vader.
1. Verloop van de procedure
1.1. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 24 november 2009 primair verzocht om de vader te ontzetten uit het gezag over de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats], op [2004], en
- [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats], op [2006].
1.2. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 24 november 2009 subsidiair verzocht de minderjarigen voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen. Bij dit verzoek hoort het verzoek van Bureau Jeugdzorg Utrecht d.d. 24 november 2009 dat strekt tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van voornoemde minderjarigen voor de duur van een jaar.
1.3. Bij de aanwezige stukken in het dossier bevindt zich een verklaring van Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht d.d. 24 november 2009 waarin deze zich bereid verklaart de voogdij over de minderjarigen te aanvaarden.
1.4. Op 1 december 2009 heeft de rechtbank de verzoeken ter terechtzitting van de meervoudige kamer met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de raadsman van de vader, mr. H. Veen,
- namens de Raad voor de Kinderbescherming, mevrouw K. Bruurs,
- namens Bureau Jeugdzorg Utrecht de gezinsvoogd, de heer A. de Lange en toekomstig gezinsvoogd, mevrouw T.T. Wijbenga,
- de pleegouders, de heer [X] en mevrouw [Y], voor wie mevrouw [Z] als tolk optreedt.
2. Beoordeling van het verzochte
2.1. Bij beschikking van 1 december 2009 van de rechtbank te Utrecht is de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen verleend, met ingang van 1 december 2009 voor de duur van twee maanden, te weten tot 1 februari 2010 en is het verzoek voor het overige aangehouden, in verband met de uitspraak van heden inzake de ontzetting uit het ouderlijk gezag van de vader.
2.2. Bij beschikking van 1 december 2009 van de rechtbank te Utrecht is de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verlengd met ingang van 2 december 2009 tot 1 februari 2010 en is het verzoek voor het overige aangehouden, in verband met de uitspraak van heden inzake de ontzetting van het ouderlijk gezag van de vader.
2.3. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geboren uit het huwelijk van de vader met mevrouw [de moeder] (hierna: de moeder). De moeder is op 30 augustus 2009 door een misdrijf om het leven gekomen. De vader heeft zich op 30 augustus 2009 op het politiebureau gemeld en verblijft momenteel als verdachte in de Penitentiaire Inrichting te Nieuwegein.
2.4. De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de vader achter het subsidiaire verzoek staat, maar dat de vader het niet eens is met het primaire verzoek tot ontzetting uit het ouderlijk gezag, omdat het verzoek prematuur is. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat er op dit moment nog teveel onzekere omstandigheden zijn. Zo is de strafzaak tegen de vader nog niet ten einde. Het strafdossier tegen de vader is nog niet compleet. De vader is geen ontkennende verdachte.
Volgens de raadsman is geen sprake van slecht levensgedrag en grove verwaarlozing van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De ernstige gevolgen van de dood van de moeder mogen volgens de raadsman geen motief zijn om de vader te ontzetten uit het ouderlijk gezag. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat er op dit moment een sterke band is tussen de vader en de kinderen, waardoor een ontzetting uit het ouderlijk gezag van de vader hierop onherstelbare gevolgen kan hebben.
Tevens heeft de raadsman de rechtbank verzocht om in overweging te nemen om de vader uit de ouderlijke macht te ontheffen. Op basis van het gegeven dat de moeder er niet meer is en dat vader in de gevangenis zit, dient bekeken te worden of een ontheffing of ontzetting aan de orde is. Verder vindt de raadsman dat de reactie van de vader op het verzoek, in het verzoek verwerkt had moeten worden.
2.5. De Raad heeft ter zitting desgevraagd verklaard het primaire en subsidiaire verzoek te handhaven. Volgens de Raad zijn er sterke aanwijzingen dat de kinderen bij het misdrijf aanwezig waren en dat de vader de gevolgen hiervan niet onderkent.
2.6. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er gronden voor ontzetting als bedoeld in artikel 1:269 van het Burgerlijk Wetboek aanwezig zijn en dat ontzetting noodzakelijk is in het belang van de minderjarigen.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de vader volgens zijn raadsman in de strafzaak geen ontkennende verdachte is. Op grond van de beschikbare gegevens neemt de rechtbank aan dat vader de moeder om het leven heeft gebracht en aldus ook de belangen van de kinderen zeer ernstig heeft benadeeld. Hij werd kennelijk niet geremd door het besef dat bedoeld handelen verstrekkende consequenties heeft voor (de ontwikkeling van) zijn kinderen. Allereerst moeten de kinderen hun moeder missen en zal de vader wegens detentie gedurende lange tijd geen of hooguit een beperkte rol in het leven van zijn kinderen kunnen spelen. De vader zit inmiddels al enige tijd gedetineerd en de kinderen is hun basisveiligheid en stabiliteit ontnomen waarbij er tevens een abrupte wijziging van hun leefomgeving heeft plaatsgevonden. Hoe de kinderen zich in de toekomst zullen ontwikkelen valt niet in te schatten, maar vaststaat dat in die ontwikkeling reeds schade is aangebracht.
Aldus is er door toedoen van de vader sprake van grove schending en verwaarlozing van de verzorging en opvoeding van zijn kinderen en is zijn handelen, dat aangemerkt kan worden als slecht levensgedrag waarvan een slechte invloed op zijn kinderen uitgaat c.q. kan uitgaan, op grove wijze in strijd met de belangen van zijn kinderen en zijn ouderlijke verantwoordelijkheid. Dat hij voor zijn handelen nog niet (onherroepelijk) strafrechtelijk veroordeeld is doet aan het voormelde niet af, te meer nu –hetgeen ook niet betwist is- bedoeld handelen vaststaat. De rechtbank merkt het verzoek dan ook niet als prematuur aan.
Deze gronden in aanmerking genomen acht de rechtbank de ontzetting noodzakelijk in het belang van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.7. Met betrekking tot het verzoek van de raadsman om een ontheffing van het ouderlijk gezag mede te overwegen, overweegt de rechtbank dat voldaan is aan de vereisten voor ontzetting uit het gezag als bedoeld in artikel 1:269 van het Burgerlijk Wetboek, zodat aan een daartoe minder verstrekkend verzoek, gedaan door de raadsman niet wordt toegekomen. Overigens heeft de Raad voor de Kinderbescherming zelf geen subsidiair verzoek tot ontheffing van het gezag gedaan en acht de rechtbank, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, het ontzettingsverzoek meer passend bij de feiten en omstandigheden en het waarborgen van de belangen van de kinderen. Het verzoek van de raadsman leidt derhalve niet tot een ander oordeel.
2.8. De rechtbank zal het aangehouden deel van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen afwijzen wegens gebrek aan belang, met ingang van 1 februari 2010.
3. Beslissing
De rechtbank:
ontzet [de vader], geboren te [geboorteplaats], Marokko, op [1974], van het ouderlijk gezag over de minderjarigen: [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [2004], en [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [2006];
benoemt de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht tot voogdes over de minderjarigen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
De rechtbank wijst af het aangehouden deel van de verzoeken met betrekking tot de ondertoezichtstelling (zaaknummer: 278003 / JE RK 09-2855) en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing (zaaknummer: 277882 / JE RK 09-2818) met ingang van 1 februari 2010.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van de meervoudige kamer van 13 januari 2010 door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. P.J.M. Mol en mr. S.G.M. Buys, bijzitters, tevens kinderrechters, in bijzijn van D.B.T. Koster als griffier.