ECLI:NL:RBUTR:2010:BL5734

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601173-09 en 16/513765-07 (tul)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en openlijke geweldpleging door meerderjarige verdachte met toepassing van minderjarigenstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 24 februari 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een meerderjarige verdachte, waarbij het minderjarigenstrafrecht is toegepast. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld door met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer te schoppen, wat resulteerde in ernstig letsel. De rechtbank achtte niet bewezen dat er sprake was van medeplegen van poging tot doodslag door de medeverdachten, en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had jeugddetentie geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank legde de verdachte 14 maanden jeugddetentie op, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling van alcohol- en agressieproblematiek. Daarnaast werd de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die voortvloeide uit de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers, en paste het minderjarigenstrafrecht toe vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601173-09 en 16/513765-07 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 februari 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 februari 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
De zaak van verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3]. Hierna zullen verdachte en zijn medeverdachten worden aangeduid als [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: Primair: heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden door hem tegen het hoofd te schoppen.
Subsidiair: deel uit heeft gemaakt van een groep die geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], waarbij verdachte die [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft geschopt en geslagen waardoor die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Feit 2: deel uit heeft gemaakt van een groep die geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door hen te duwen, te schoppen en te trappen, het geven van een kopstoot aan die [slachtoffer 4] en het slaan en stompen van die [slachtoffer 3].
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte van de vader van het slachtoffer [slachtoffer 1], te weten [slachtoffer 1], de verklaring van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en het NFI-rapport.
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, de verklaringen van [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [getuige 1].
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat [verdachte] de poging doodslag, zoals primair onder 1 ten laste gelegd, heeft begaan. Zij is van mening dat [verdachte] met geschoeide voet een krachtige trap tegen het hoofd heeft gegeven. Door met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] (hierna te noemen [slachtoffer 1]) te trappen heeft [verdachte] de aanmerkelijke kans op de dood van die [slachtoffer 1] geaccepteerd en hiermee heeft hij voorwaardelijk opzet gehad op de dood van die [slachtoffer 1]. Dat [verdachte] die [slachtoffer 1] met kracht heeft getrapt wordt bevestigd door het ontstane letsel bij [slachtoffer 1].
Met betrekking tot feit 2 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat [verdachte] een voldoende wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld dat door de groep als geheel is gepleegd. Zijn bijdrage bestond onder meer uit het feit dat hij [slachtoffer 3] heeft geduwd en [slachtoffer 2] een kopstoot heeft gegeven. [verdachte] is derhalve medeverantwoordelijk voor het geweld dat door de groep is toegepast.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot een bewezenverklaring van het subsidiair onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde feit.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair onder 1 ten laste gelegde feit, te weten de poging doodslag. Er is onvoldoende wettig bewijs voor handen dat [verdachte] verantwoordelijk moet worden gehouden voor het letsel van [slachtoffer 1]. Voor zover de rechtbank van mening is dat er wel voldoende wettig bewijs aanwezig is, dan is de verdediging van mening dat er onvoldoende overtuiging uit de bewijsmiddelen kan worden gehaald dat alleen [verdachte] verantwoordelijk moet worden gehouden voor het letsel van [slachtoffer 1]. Uit het NFI-rapport blijkt dat er op de rechterschoen van [verdachte] bloedsporen zijn aangetroffen, waaruit een DNA-profiel is vastgesteld dat overeenkomt met het [slachtoffer 1]. Daarbij is echter niet duidelijk geworden op welk moment het bloeden van [slachtoffer 1] veroorzaakt is en op welke wijze het bloed op de schoen van [verdachte] terecht is gekomen. Het is mogelijk dat het bloeden van [slachtoffer 1] op een ander moment, voor het geven van de trap op het hoofd van [slachtoffer 1], is ontstaan en toen op de schoen van [verdachte] terecht is gekomen. De trap van [verdachte] levert in dat geval geen poging doodslag op.
[verdachte] had geen (voorwaardelijke) opzet op de dood van [slachtoffer 1]. Met het geven van de “flying kick” heeft [verdachte] niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit de dood van [slachtoffer 1] als gevolg zou kunnen hebben. Daarnaast blijkt uit het psychiatrisch rapport dat [verdachte] verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Dit moet leiden tot de conclusie dat hij de aanmerkelijke kans van een eventueel gevolg minder goed kan inschatten en derhalve kan aanvaarden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het primair onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij grondt haar overtuiging daartoe op de volgende feiten en omstandigheden.
Slotlaan
Op 31 oktober 2009 komen [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en zijn vriendin [getuige 2] en [getuige 3] (hierna te noemen respectievelijk [getuige 2] en [getuige 3]) uit discotheek ‘Club New’ te Zeist. Voor hen lopen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] (hierna te noemen respectievelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]). Op de Slotlaan passeert deze groep [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. [verdachte] loopt expres tegen [slachtoffer 3] aan om een beetje stoer te doen. Er ontstaat een woordenwisseling tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] enerzijds en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] anderzijds, waarbij [verdachte] en [medeverdachte 1] schelden. [verdachte] geeft een duw in het gezicht van [slachtoffer 1]. [verdachte] en [medeverdachte 1] duwen samen tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], waarbij [medeverdachte 1] de nek of kraag van [slachtoffer 1] vastpakt. [getuige 3] ziet dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] door [verdachte] en [medeverdachte 1] worden geslagen.
Vervolgens krijgt [slachtoffer 3] een duw van [medeverdachte 2] omdat [slachtoffer 3] tegen de vriendin van [medeverdachte 2] zegt dat ze haar vrienden rustig moet houden. Door de duw van [medeverdachte 2] valt [slachtoffer 3] op de grond .
Terwijl [slachtoffer 3] op de grond ligt, voelt hij dat hij een schop in zijn maag krijgt van één van die jongens. Het werd even wat rustiger, waarna [slachtoffer 2] bij de groep komt staan.
[verdachte] geeft [slachtoffer 2] vervolgens een kopstoot.
Jufferstraat
Hierna lopen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] weg van [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de richting van een steeg gelegen aan de Jufferstraat. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] lopen achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] aan de steeg in. [verdachte] loopt daar nog achteraan. [medeverdachte 3] komt aanfietsen die ook de steeg inloopt. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] duwen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] achteruit. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] worden gedwongen om tegen een metalen garagedeur te staan. Er wordt over en weer geschreeuwd, geduwd en getrokken. [verdachte] ziet dat [medeverdachte 1] met de vuist een klap in het gezicht van [slachtoffer 1] geeft. [medeverdachte 3] schopt tegen het been van [slachtoffer 3]. [verdachte] ziet onder andere dat [medeverdachte 3] met zijn vuist op het lichaam van [slachtoffer 3] slaat. [slachtoffer 3] is geslagen door twee jongens en heeft gezien dat [slachtoffer 1] klappen kreeg van de rest van de groep. [verdachte] komt daarna op de groep afgerend en springt op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] in. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] beschrijven deze sprong door de lucht als een ‘flying kick’. Hierdoor draait [slachtoffer 1] 360 graden om zijn as en hij valt op de grond. Als [slachtoffer 1] omhoog wil komen, geeft [verdachte] met zijn geschoeide rechtervoet een trap op het hoofd van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] valt direct weer neer op de grond, waar hij ook blijft liggen. [verdachte] loopt weg en wordt gevolgd door [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. [slachtoffer 1] is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. In het ziekenhuis blijkt dat het letsel van [slachtoffer 1] bestaat uit een forse zwelling/bloeduitstorting bij het linker ooglid, een breuk in zijn linker oogkas, een schedelbasisfractuur aan de rechterkant van zijn hoofd en een zware hersenkneuzing.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij de zogenaamde ‘flying kick’ heeft gegeven aan [slachtoffer 1] en vervolgens, terwijl [slachtoffer 1] overeind probeerde te komen, hem tegen zijn hoofd heeft getrapt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en uiterst vitaal deel is van het menselijk lichaam. Eén harde trap tegen het hoofd kan al tot de dood leiden. Bij een trap met geschoeide voet tegen het hoofd is dan ook de aanmerkelijke kans aanwezig dat het slachtoffer dodelijk wordt getroffen. De rechtbank is van oordeel dat het met geschoeide voet trappen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] zozeer is gericht op het toebrengen van fataal letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 1] heeft aanvaard. Onder deze omstandigheden en gezien de aard van de gedraging is dan ook voldaan aan het vereiste van het voorwaardelijk opzet op de dood.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van medeplegen van poging tot doodslag. De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt dat bij de medeverdachten sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1]. Uit de verklaringen in het dossier blijkt niet dat de medeverdachten tegen het hoofd van [slachtoffer 1] hebben getrapt of geschopt. Evenmin is gebleken van een gezamenlijk plan van [verdachte] en de medeverdachten gericht op de dood van [slachtoffer 1]. De rechtbank zal [verdachte] dan ook van het ten laste gelegde medeplegen vrijspreken.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] samen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een groep vormde die geweldshandelingen hebben verricht tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. [verdachte] heeft [slachtoffer 3] geduwd en hij heeft [slachtoffer 4] een kopstoot gegeven. Uit deze handelingen blijkt dat [verdachte] heeft bijgedragen aan het uitoefenen van het geweld gepleegd door de groep. Derhalve is wettig en overtuigend bewezen dat van der [verdachte] heeft deelgenomen aan openlijke geweldpleging gericht tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte]:
1. Primair
op 31 oktober 2009 te Zeist ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, die [slachtoffer 1] met de voet tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid:
2.
op 31 oktober 2009 te Zeist, met anderen, op of aan de openbare weg, de Slotlaan en/of de Jufferstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] welk geweld bestond uit
- het duwen en trekken aan het lichaam van die [slachtoffer 3], en
- het geven van een kopstoot aan die [slachtoffer 4], en
- het met de voet trappen en/of schoppen in de maag van die [slachtoffer 3], terwijl deze op de grond lag, en
- het met de handen slaan en/of stompen van die [slachtoffer 3].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair : poging tot doodslag;
Feit 2 : openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
[verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met advies van de psychiater om het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen jeugddetentie voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, behandeling van problemen met alcohol en agressie bij Centrum Maliebaan en/of De Waag, deelname aan training Alcohol en Delinquentie (TAD) bij Centrum Maliebaan en een meldingsgebod.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een veroordeling komt, verzoekt de raadsman om het minderjarigenstrafrecht toe te passen zoals dit in het psychiatrisch rapport is geadviseerd. Bij de strafoplegging dient de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte]. Dit is de eerste keer dat [verdachte] vast zit en dit heeft een enorme impact op hem. [verdachte] wil graag hulp en is gemotiveerd voor een behandeling. Verdere hechtenis zal het begin van de behandeling van [verdachte] opschuiven waardoor de raadsman van mening is dat de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke jeugddetentie geen meerwaarde zal hebben.
Daarnaast is uit het psychiatrisch rapport gebleken dat zijn cliënt verminderd toerekeningsvatbaar was. Dit heeft ook consequenties voor de strafmaat. De verdediging verzoekt derhalve de rechtbank om [verdachte] bij strafoplegging te veroordelen tot een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan het voorarrest.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte].
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen
[verdachte] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van uitgaansgeweld, dat heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren van 31 oktober 2009. [verdachte] heeft deel uitgemaakt van de groep die gewelddadige handelingen tegen meerdere personen heeft verricht en is degene die daartoe het initiatief heeft genomen. [verdachte] heeft het slachtoffer met geschoeide voet tegen zijn hoofd geschopt en daarbij voor lief genomen dat het slachtoffer zou overlijden. [slachtoffer 1] heeft aanzienlijk letsel opgelopen en wordt regelmatig geconfronteerd met de gevolgen van het geweld. In vergelijking met de andere verdachten heeft [verdachte] het meeste geweld gebruikt.
Dit soort uitgaansgeweld heeft een enorme invloed op de samenleving in het algemeen. Het gevoel van onveiligheid neemt door dit soort incidenten steeds grotere vormen aan. Dergelijk uitgaansgeweld heeft in de afgelopen jaren al veel dodelijke slachtoffers gemaakt.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke detentie in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
[verdachte] ten tijde van de feiten 18 jaar oud was, zal de rechtbank het minderjarigenstrafrecht toepassen. De rechtbank ziet hiertoe aanleiding, gelet op de persoonlijkheid van [verdachte].
Uit het rapport van de deskundige blijkt dat [verdachte] duidelijk jonger functioneert dan zijn kalenderleeftijd. Er is sprake van een onbehandelde ADHD, een nog onvolledige gewetensfunctie en een beperkt IQ (persoonlijkheidsontwikkeling). Daarom wordt geadviseerd [verdachte] verminderd toerekeningsvatbaar te achten alsmede het minderjarigenstrafrecht op hem van toepassing te achten. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist omdat zij in meerdere mate rekening wil houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van [verdachte]. Daarnaast acht de rechtbank het van belang om een groter voorwaardelijk deel op te leggen gelet op de specifieke persoonlijke omstandigheden van [verdachte]. Deze voorwaardelijk opgelegde straf zal daarbij het karakter hebben van een stevige stok achter de deur. Met deze voorwaardelijke straf kan aan bovengenoemde hulpverlening en begeleiding een verplichtend kader worden gegeven in de vorm van de bijzondere voorwaarde die aan de proeftijd wordt gekoppeld.
De rechtbank zal, gelet op het bovenstaande, aan [verdachte] opleggen jeugddetentie voor de duur van 14 maanden met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, alsmede behandeling van de alcohol- en agressieproblematiek bij Centrum Maliebaan en/of De Waag, deelname aan training Alcohol en Delinquentie (TAD) bij Centrum Maliebaan en een meldingsgebod bij deze instelling.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 6383,71 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 6335,27 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 335,27 ter zake van materiële schade en € 6000,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. De rechtbank legt de schadevergoeding hoofdelijk op nu de schade van [slachtoffer 1] door de groep is toegebracht. Het letsel van [slachtoffer 1] bestaat uit meerdere verwondingen in het gezicht en hoofd aan beide kanten. Niet kan worden vastgesteld door welke handeling welk letsel precies is ontstaan.
Bij de begroting van de materiële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende materiële schadeposten:
- Een mobiele telefoon van het merk Sony-Ericsson € 109,99;
- Een leren jas € 100,-;
- Kosten ziekenvervoer zorgverzekeraar € 91,-;
- Reiskosten controlebezoeken € 34,28.
Bij de begroting van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de bedragen zoals die gewoonlijk worden toegewezen voor slachtoffers van openlijk geweld waarbij met geschoeide voet tegen het hoofd is getrapt.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor de overige materiële schadeposten, te weten de kilometervergoeding van de ouders en de daarbij behorende parkeerkosten, is de rechtbank van oordeel dat dit geen schade is die door [slachtoffer 1] is geleden.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 764,71 voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 764,71 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 414,71 ter zake van materiële schade en € 350,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. De rechtbank legt de schadevergoeding hoofdelijk op nu de schade van [slachtoffer 3] door de groep is toegebracht. Niet kan worden vastgesteld welke handeling precies tot welke schade heeft geleid.
Bij de begroting van de materiële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende materiële schadeposten:
- Een jas € 224,91;
- Verlies arbeidsvermogen 2 dagen € 89,80;
- Mobiele telefoon van het merk Nokia € 100,-.
Bij de begroting van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de bedragen zoals die gewoonlijk worden toegewezen voor slachtoffers van openlijk geweld.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 3 maanden jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer in het arrondissement Utrecht van 24 juni 2008 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen en de rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 24c, 36f, 45, 57, 77a, 77c, 77g, 77i, 77v, 77x, 77y, 77z, 77aa, 141, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair : Poging tot doodslag;
Feit 2 : Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot 14 maanden jeugddetentie, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte verplicht contact heeft met de reclassering;
- verdachte een behandeling ondergaat voor zijn alcohol- en agressieproblematiek en/of ADHD bij Centrum Maliebaan en/of De Waag en/of Altrecht,
- verdachte deelneemt aan een training Alcohol en Delinquentie (TAD) bij Centrum Maliebaan;
- verdachte zich binnen 3 dagen volgend op ontslag uit de penitentiaire inrichting zich meldt bij Centrum Maliebaan op het adres Tolsteegsingel 2A te Utrecht en zich bij deze instelling meldt zo dikwijls als die instelling dit nodig vindt;
- draagt de reclassering op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
• omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit
• omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 24 juni 2008 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/513765-07 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 3 maanden jeugddetentie;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 6335,27, waarvan 335,27 ter zake van materiële schade en 6000,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 764,71, waarvan 414,71 ter zake van materiële schade en 350,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partijen te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 6335,27 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 66 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], € 764,71 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.E. Bernini, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Braam-van Toll, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 februari 2010.
Mr. N.E.M. Kranenbroek is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.