ECLI:NL:RBUTR:2010:BL5719

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601174-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag en veroordeling voor openlijke geweldpleging met gevangenisstraf en werkstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 24 februari 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte], die werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft [verdachte] vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij opzettelijk de dood van [slachtoffer 1] heeft willen veroorzaken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat [verdachte] de fatale trap tegen het hoofd van [slachtoffer 1] had gegeven, en dat er geen gezamenlijk plan was om [slachtoffer 1] te doden. Echter, [verdachte] werd wel schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank oordeelde dat [verdachte] een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks zijn verklaring dat hij enkel had geprobeerd de partijen uit elkaar te houden.

De rechtbank legde [verdachte] een gevangenisstraf op van 32 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en een werkstraf van 40 uur. Daarnaast werd [verdachte] hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], voor respectievelijk € 6335,27 en € 764,71. De rechtbank overwoog dat de schade een rechtstreeks gevolg was van het bewezen verklaarde feit en dat de benadeelde partijen voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat zij recht hadden op schadevergoeding. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] en de ernst van de feiten bij het bepalen van de straf.

De uitspraak benadrukt de ernst van openlijke geweldpleging en de impact daarvan op de samenleving, en de rechtbank gaf aan dat dergelijk geweld een gevoel van onveiligheid creëert. De beslissing van de rechtbank is een duidelijke boodschap dat geweld in het openbaar niet wordt getolereerd en dat daders verantwoordelijk worden gehouden voor hun daden.

Uitspraak

VONNIS
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601174-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 februari 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
raadsman mr. R.M. Maanicus, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 februari 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak van verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3]. Hierna zullen verdachte en zijn medeverdachten worden aangeduid als [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: Primair: heeft geprobeerd, tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 1] te doden door hem in het gezicht of tegen het lichaam te slaan en tegen het hoofd te schoppen.
Subsidiair: deel uit heeft gemaakt van een groep die geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], waarbij verdachte [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft geslagen en geschopt waardoor hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Feit 2: deel uit heeft gemaakt van een groep die geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door hen te duwen, te schoppen en te trappen, het geven van een kopstoot aan die [slachtoffer 2] en het slaan en stompen van die [slachtoffer 3].
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het primair onder 1 ten laste gelegde feit, te weten poging doodslag, heeft begaan. Zij stelt zich op het standpunt dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] een trap tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gegeven. Daarnaast kan niet bewezen worden dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en degene die wel tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft getrapt, te weten [medeverdachte 1].
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit geldt eveneens dat het strafverzwarende deel, te weten het veroorzaken van enig lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1], niet bewezen kan worden. Niet kan worden vastgesteld dat alleen [verdachte] het letsel van [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt, waardoor [verdachte] van dit gedeelte van de tenlastelegging vrijgesproken dient te worden.
De officier van justitie is van mening dat wel wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zonder de strafverzwarende omstandigheid, en het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij baseert zich daarbij voor beide feiten op de verklaringen afgelegd bij de politie door [verdachte],[medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [slachtoffer 3], [getuige 1] en [getuige 2].
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bij openlijke geweldpleging gaat om het leveren van voldoende wezenlijke bijdrage aan het geweld van de groep. Daarbij is niet noodzakelijk dat het individu zelf alle geweldshandelingen heeft verricht. Tevens is niet noodzakelijk dat de handelingen die de wezenlijke bijdrage aan het geweld vormen zijn opgenomen in de tenlastelegging. [verdachte] heeft zelf verklaard dat hij de boel wilde sussen en dat hij daarbij geduwd heeft tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1]. Uit de overige verklaringen in het dossier blijkt echter dat [verdachte] zelf ook agressief was, achter [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] is aangelopen de steeg in en dat hij hierbij ook geweldshandelingen heeft verricht. [verdachte] heeft hiermee een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld gepleegd door de groep en is derhalve medeverantwoordelijk voor het geweld dat door de groep is toegepast tegen [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Er is onvoldoende wettig bewijs voor handen dat [verdachte] verantwoordelijk moet worden gehouden voor het letsel van [slachtoffer 1]. Er is slechts 1 getuige, [getuige 3], die heeft verklaard dat [verdachte] de trap in het gezicht van [slachtoffer 1] heeft gegeven. In een latere verklaring is [getuige 3] niet meer overtuigd dat [verdachte] die trap in het gezicht van [slachtoffer 1] heeft gegeven. De verdediging verzoekt derhalve vrijspraak op dit punt.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair stelt de verdediging dat [verdachte] geprobeerd heeft de ruziënde partijen uit elkaar te houden. Uit de verschillende verklaringen blijkt dat hij dit op een manier heeft gedaan die agressief kan overkomen. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair. [verdachte] dient echter partieel vrijgesproken te worden van de strafverzwarende omstandigheid, aangezien niet is vast te stellen dat het letsel bij [slachtoffer 1] enkel door hem is veroorzaakt.
De verdediging refereert zich verder aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De verdediging is echter van mening dat de kopstoot aan [slachtoffer 2] een op zichzelf staande gebeurtenis is die los moet worden gezien van het incident. Op dat punt verzoekt de verdediging partiële vrijspraak.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het subsidiair onder 1, zonder de strafverzwarende omstandigheid, en het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij grondt haar overtuiging daartoe op de volgende feiten en omstandigheden.
Slotlaan
Op 31 oktober 2009 komen [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 2] en zijn vriendin [getuige 1] en [getuige 2] (hierna te noemen respectievelijk [getuige 1] en [getuige 2]) uit discotheek ‘Club New’ te Zeist. Voor hen lopen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] (hierna te noemen respectievelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]). Op de Slotlaan passeert deze groep [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. [medeverdachte 1] loopt expres tegen [slachtoffer 3] aan om een beetje stoer te doen. Er ontstaat een woordenwisseling tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] enerzijds en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] anderzijds, waarbij [medeverdachte 1] en [verdachte] schelden. [medeverdachte 1] geeft een duw in het gezicht van [slachtoffer 1]. [medeverdachte 1] en [verdachte] duwen samen tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], waarbij [verdachte] de nek of kraag van [slachtoffer 1] vastpakt. [getuige 2] ziet dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] door [medeverdachte 1] en [verdachte] worden geslagen.
Vervolgens krijgt [slachtoffer 3] een duw van [medeverdachte 2] omdat [slachtoffer 3] tegen de vriendin van [medeverdachte 2] zegt dat ze haar vrienden rustig moet houden. Door de duw van [medeverdachte 2] valt [slachtoffer 3] op de grond.
Terwijl [slachtoffer 3] op de grond ligt, voelt hij dat hij een schop in zijn maag krijgt van één van die jongens. Het werd even wat rustiger, waarna [slachtoffer 2] bij de groep komt staan.
[medeverdachte 1] geeft [slachtoffer 2] vervolgens een kopstoot.
Jufferstraat
Hierna lopen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] weg van [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] in de richting van een steeg gelegen aan de Jufferstraat. [verdachte] en [medeverdachte 2] lopen achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] aan de steeg in. [medeverdachte 1] loopt daar nog achteraan. [medeverdachte 3] komt aanfietsen die ook de steeg inloopt. [verdachte] en [medeverdachte 2] duwen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] achteruit. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] worden gedwongen om tegen een metalen garagedeur te staan. Er wordt over en weer geschreeuwd, geduwd en getrokken. [medeverdachte 1] ziet dat [verdachte] met de vuist een klap in het gezicht van [slachtoffer 1] geeft. [medeverdachte 3] schopt tegen het been van [slachtoffer 3]. [medeverdachte 1] ziet onder andere dat [medeverdachte 3] met zijn vuist op het lichaam van [slachtoffer 3] slaat. [slachtoffer 3] is geslagen door twee jongens en heeft gezien dat [slachtoffer 1] klappen kreeg van de rest van de groep. [medeverdachte 1] komt daarna op de groep afgerend en springt op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] in. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] beschrijven deze sprong door de lucht als een ‘flying kick’. Hierdoor draait [slachtoffer 1] 360 graden om zijn as en hij valt op de grond. Als [slachtoffer 1] omhoog wil komen, geeft [medeverdachte 1] met zijn geschoeide rechtervoet een trap op het hoofd van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] valt direct weer neer op de grond, waar hij ook blijft liggen. [medeverdachte 1] loopt weg en wordt gevolgd door [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. [slachtoffer 1] is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. In het ziekenhuis blijkt dat het letsel van [slachtoffer 1] bestaat uit een forse zwelling/bloeduitstorting bij het linker ooglid, een breuk in zijn linker oogkas, een schedelbasisfractuur aan de rechterkant van zijn hoofd en een zware hersenkneuzing.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat van [verdachte] heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven. Uit de verklaringen in het dossier blijkt niet dat de [verdachte] tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft getrapt of geschopt. Evenmin is gebleken van een gezamenlijk plan van [verdachte] en de medeverdachten gericht op de dood van [slachtoffer 1]. De rechtbank zal [verdachte] dan ook van het primair onder 1 ten laste gelegde feit, te weten poging tot doodslag, vrijspreken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2
[verdachte] heeft verklaard dat hij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] geduwd heeft. [verdachte] zegt dit gedaan te hebben om partijen uit elkaar te willen houden en om de boel te sussen. Gelet op de verklaringen van [slachtoffer 3], [getuige 2] en [medeverdachte 1], waaruit blijkt dat [verdachte] geduwd en geslagen heeft richting [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1], acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] op dit punt niet geloofwaardig.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, dat gepleegd is door de groep tegen [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank is derhalve van oordeel dat [verdachte] samen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een groep vormde die geweldshandelingen heeft verricht tegen [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2].
Ten aanzien van feit 1 subsidiair overweegt de rechtbank dat niet bewezen is dat [verdachte] tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft getrapt of geschopt, zoals reeds hierboven is overwogen bij feit 1 primair. De rechtbank zal verdachte derhalve partieel vrijspreken van de strafverzwarende omstandigheid in de tenlastelegging, te weten het veroorzaken van enig lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1].
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat de kopstoot richting [slachtoffer 2] geen losstaand incident is, maar deel uit maakt van de geweldshandelingen van de groep als geheel, zodat [verdachte] ook daarvoor verantwoordelijk is. De rechtbank verwerpt hiermee het verweer van de raadsman.
Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat [verdachte] of een van de medeverdachten geduwd of getrokken heeft aan het lichaam van [slachtoffer 2], zodat [verdachte] daarvan zal worden vrijgesproken. Voor het overige is wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] heeft deelgenomen aan openlijke geweldpleging gericht tegen [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte]
1. Subsidiair
op 31 oktober 2009 te Zeist met anderen, op of aan de openbare weg, de Slotlaan en de Jufferstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit
- het duwen tegen en trekken aan het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- het in het gezicht slaan van die [slachtoffer 1] met de tot vuist gebalde handen
- het meermalen met de voeten trappen en schoppen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1]
2.
op 31 oktober 2009 te Zeist, met anderen, op of aan de openbare weg, de Slotlaan en de Jufferstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] welk geweld bestond uit
- het duwen en trekken aan het lichaam van die [slachtoffer 3], en
- het geven van een kopstoot aan die [slachtoffer 2], en
- het met de voet trappen en/of schoppen in de maag van die [slachtoffer 3], terwijl deze op de grond lag, en
- het met de handen slaan en/of stompen van die [slachtoffer 3]
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Feit 1 subsidiair en feit 2: telkens, openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
5.2 De strafbaarheid van verdachte
[verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan [verdachte] op te leggen
- een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken met aftrek van de tijd die [medeverdachte 1] in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
- een werkstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De officier van justitie komt tot een hogere strafeis dan volgens de richtlijnen van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS) omdat bij [slachtoffer 1] ernstig letsel is ontstaan.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het in dit geval een ‘reguliere’ openlijke geweldpleging betreft en dat voor een straf aansluiting dient te worden gezocht bij de richtlijnen van het LOVS ter zake van openlijke geweldpleging. De trap tegen het hoofd van [slachtoffer 1] is wat de zaak zwaarder maakt, maar die trap is niet aan [verdachte] toe te rekenen. Verder heeft [verdachte] geprobeerd de partijen te scheiden en de boel te sussen. Dit had hij wellicht op een andere wijze moeten doen, maar verzoekt de rechtbank hier wel rekening mee te houden bij het opleggen van de straf. [verdachte] heeft reeds een maand in voorarrest gezeten en dit is voldoende. De verdediging is derhalve van mening dat een aanvullende werkstraf niet op zijn plaats is.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte].
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen [verdachte] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van uitgaansgeweld, dat heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren van 31 oktober 2009. [verdachte] heeft deel uitgemaakt van de groep die gewelddadige handelingen tegen meerdere personen heeft verricht. [verdachte] heeft zelf ook diverse gewelddadige handelingen verricht, zoals hiervoor onder 4.3 overwogen.
Dit soort uitgaansgeweld heeft een enorme invloed op de samenleving in het algemeen. Het gevoel van onveiligheid neemt door dit soort incidenten steeds grotere vormen aan. Dergelijk uitgaansgeweld heeft in de afgelopen jaren al veel dodelijke slachtoffers gemaakt.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd aangezien zij, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] en de tijd die [verdachte] reeds in voorarrest heeft doorgebracht, geen aanleiding ziet om een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank zal, gelet op het bovenstaande, aan [verdachte] opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 32 dagen met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht en een werkstraf voor de duur van 40 uur, te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 6383,71 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 6335,27 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 335,27 ter zake van materiële schade en € 6000,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. De rechtbank legt de schadevergoeding hoofdelijk op nu de schade van [slachtoffer 1] door de groep is toegebracht. Het letsel van [slachtoffer 1] bestaat uit meerdere verwondingen in het gezicht en hoofd aan beide kanten. Niet kan worden vastgesteld door welke handeling welk letsel precies is ontstaan.
Bij de begroting van de materiële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende materiële schadeposten:
- Een mobiele telefoon van het merk Sony-Ericsson € 109,99;
- Een leren jas € 100,-;
- Kosten ziekenvervoer zorgverzekeraar € 91,-;
- Reiskosten controlebezoeken € 34,28.
Bij de begroting van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de bedragen zoals die gewoonlijk worden toegewezen voor slachtoffers van openlijk geweld waarbij met geschoeide voet tegen het hoofd is getrapt.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor de overige materiële schadeposten, te weten de kilometervergoeding van de ouders en de daarbij behorende parkeerkosten, is de rechtbank van oordeel dat dit geen schade is die door [slachtoffer 1] is geleden.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 764,71 voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 764,71 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 414,71 ter zake van materiële schade en € 350,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. De rechtbank legt de schadevergoeding hoofdelijk op nu de schade van [slachtoffer 3] door de groep is toegebracht. Niet kan worden vastgesteld welke handeling precies tot welke schade heeft geleid.
Bij de begroting van de materiële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende materiële schadeposten:
- Een jas € 224,91;
- Verlies arbeidsvermogen 2 dagen € 89,80;
- Mobiele telefoon van het merk Nokia € 100,-.
Bij de begroting van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de bedragen zoals die gewoonlijk worden toegewezen voor slachtoffers van openlijk geweld.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 141 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 subsidiair en feit 2 : telkens, openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf voor de duur van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 6335,27, waarvan 335,27 ter zake van materiële schade en 6000,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 764,71, waarvan 414,71 ter zake van materiële schade en 350,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partijen te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 6335,27 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 66 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], € 764,71 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.E. Bernini, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Braam-van Toll, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 februari 2010.
Mr. N.E.M. Kranenbroek is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.