parketnummer: 16/600815-09 en 21/004971-06 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 januari 2010
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein,
raadsvrouwe mr. M.E. Goudriaan, advocaat te Almere.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 januari 2010, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel hem heeft mishandeld;
Feit 2: heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel haar heeft mishandeld.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiften en getuigenverklaringen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. Ten aanzien van het feit ten laste gelegd onder 1 kan niet meer bewezen worden dan dat verdachte zijn slachtoffer naar buiten heeft gesleept, hetgeen geen strafbare mishandeling of poging zware mishandeling oplevert.
Bovendien ontbreekt het opzet daartoe bij verdachte. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft verdachte verklaard in een reflex de arm van het slachtoffer weggeveegd te hebben. Dit levert geen strafbare mishandeling of poging zware mishandeling op. Alles aldus de verdediging.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de poging zware mishandeling, zoals hem onder 2 primair ten laste is gelegd, heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft het slachtoffer met de hand in het gezicht geslagen. Verdachte heeft zich door deze slag niet willens en wetens bloot gesteld aan de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder 2 primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft ten aanzien van de hem ten laste gelegde feiten verklaard dat het niet zo is gegaan als aangevers en getuigen hebben verklaard. Nu er voldoende andersluidende bewijsmiddelen liggen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte en de daarmee samenhangende verweren in zijn algemeenheid niet geloofwaardig. Te meer niet daar de aangevers en getuigen geen enkel belang hebben bij het onjuist weergeven van datgene wat hen overkomen is of zij hebben gezien.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 1];
- de getuigenverklaring van [getuige 1];
- de getuigenverklaring van [slachtoffer 2];
- de getuigenverklaring van [verdachte].
[slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 23 juli 2009 in Utrecht was en voelde dat verdachte hem opzettelijk en met kracht sloeg, hem naar buiten sleepte, hem tijdens het slepen sloeg en hem toen hij op de grond lag, tegen de ribbenkast heeft geschopt waarna hij pijn en gekneusde ribben had .
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd is nergens vermeld dat het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] op 23 juli 2009 om 17.17 uur door hem is ondertekend. Wel staat vast dat de aangifte op die dag en dat tijdstip is opgenomen.
De aangifte van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1], die bij de politie heeft verklaard dat hij zag dat verdachte [slachtoffer 1] met opzet een vuistslag tegen zijn hoofd gaf en hem naar buiten gesleept had . Deze getuigenverklaring is door getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris op hoofdlijnen herhaald .
De aangifte wordt voorts ondersteund door de verklaring van getuige [slachtoffer 2] die bij de politie heeft verklaard dat zij [slachtoffer 1] buiten op de grond zag liggen en hem hoorde zeggen dat hij pijn aan zijn ribben had en getuige [verdachte] die verklaard heeft dat verdachte met kracht tegen de ribbenkast van [slachtoffer 1] trapte.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verklaring van [verdachte], afgelegd bij de politie, niet gebruikt kan worden voor het bewijs. De rechtbank volgt dit betoog van de raadsvrouw niet nu [verdachte] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij bij de politie naar waarheid heeft verklaard en van die verklaring een ambtsedig proces-verbaal is opgemaakt.
Dat verdachte kracht heeft gebruikt tijdens het schoppen en slaan leidt de rechtbank niet enkel af uit de verklaring van aangever en [verdachte] maar ook uit de verklaringen van [getuige 1] die verklaard heeft dat hij verdachte al langer kent en bang voor hem is als hij een woedeaanval heeft. Dit leidt de rechtbank tot de bewezenverklaring zoals hieronder onder 4.4. is weergegeven.
De rechtbank acht het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 2];
- de verklaring van [getuige 1] afgelegd bij de rechter-commissaris;
- letselverklaring
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 23 juli 2009 in Utrecht was en dat verdachte haar tegen haar linkeroog sloeg .
Deze aangifte wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1] die bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer 2] een klap op haar oog gaf .
In het dossier zit een letselverklaring betreffende [slachtoffer 2] die de aangifte ondersteunt .
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
Hij op 23 juli 2009 te Utrecht, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met kracht tegen het gezicht heeft geslagen en beetgepakt en naar buiten gesleept en daarbij geslagen heeft en toen die [slachtoffer 1] op de grond lag hem meerdere malen met kracht tegen de ribbenkast heeft geschopt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Hij op 23 juli 2009 te Utrecht opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] tegen haar oog heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer 2] letsel en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Mishandeling
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen 6 maanden gevangenisstraf met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de maatregel tbs met dwangverpleging.
De officier van justitie heeft voorts toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging voor de zaak met parketnummer 21/004971-06 gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Omdat verdachte voor relatief geringe feiten steeds voor langere tijd in voorlopige hechtenis wordt gesteld, neemt hij terecht een argwanende houding tegenover justitie aan.
TBS kan niet opgelegd worden voor een eenvoudige mishandeling.
Zij verzoekt de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat verdachte voor onderhavige zaak al lange tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op een agressieve manier fysiek uitgehaald naar personen die hem niet welgevallige zaken vertelden dan wel anderszins iets deden wat hem, verdachte, niet aanstond. Daarbij heeft hij buitensporig geweld toegepast.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het rapport van 7 januari 2010 van drs. M.L.I.M. van Thiel, psychiater, het rapport van 1 september 2009 van drs. F.C.P. Zuidhof, psycholoog en het strafblad van verdachte. Op het strafblad van verdachte staan meerdere feiten met een agressieve lading, waaronder ook feiten met een strafbedreiging van vier jaar of meer.
In de rapportages komen de deskundigen voornoemd tot de conclusie dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond in de zin van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en schizotypische kenmerken.
Volgens de deskundigen is er een relatie tussen de ten laste gelegde feiten en de vastgestelde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de stoornis en zijn de feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De deskundigen achten de kans op recidive in de rede liggen. Een behandeling gericht op agressieregulatie en verdachtes paranoïde instelling is gewenst. De deskundigen komen echter ook tot de conclusie dat behandeling in een klinische of ambulante setting niet in aanmerking komt, omdat verdachte zich niet aan de voorwaarden zal houden. De psycholoog en de psychiater laten de beoordeling of de maatregel van TBS met dwangverpleging in aanmerking komt aan de rechter.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over, volgt hun advies en is van oordeel dat een tbs - gelet op de conclusies van de deskundigen in combinatie met het strafblad van verdachte - noodzakelijk is.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, zoals hierboven omschreven;
- voor het onder 1 bewezen verklaarde feit geldt dat deze behoort tot één der in art. 37a. lid 1, sub 1 Sr genoemde misdrijven waarvoor in beginsel tbs kan worden opgelegd. Dit geldt echter niet voor de onder 2 bewezen verklaarde mishandeling waarop een gevangenisstraf van maximaal 3 jaar is gesteld.
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
- de ernst van het begane feit en de voorafgaande veroordelingen wegens geweldsmisdrijven zijn door de rechtbank meegenomen in haar oordeel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van het misdrijf onder 1 dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de ontastbaarheid van het lichaam van personen die in de directe omgeving van verdachte verkeren, zoals familie en vrienden.
De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Voor een tbs met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat blijkens voornoemde rapportages verdachte zich niet aan de voorwaarden daarvan zal houden.
De rechtbank leidt daaruit af dat - gelet op het gevaar van recidive - daarmee dan ook onvoldoende de veiligheid van de maatschappij kan worden gegarandeerd.
De rechtbank is van oordeel dat, naast de tbs-maatregel voor het onder 1 bewezen verklaarde feit, nog een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden noodzakelijk is. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend enerzijds en de impact die het feit op de naaste omgeving van verdachte heeft gehad anderzijds. De rechtbank acht het van belang dat verdachte enerzijds doordrongen raakt van het strafwaardige karakter van zijn gedrag en anderzijds zo snel mogelijk wordt opgenomen in een tbs kliniek.
7. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 2 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 29 oktober 2007 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 37a, 37b, 45, 57, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 1 primair: Poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 2 subsidiair: Mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Ten aanzien van feit 1 primair en 2 subsidiair:
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
Ten aanzien van feit 1 primair:
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 27 oktober 2007 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 21/004971-06 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 2 maanden gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 januari 2010.