ECLI:NL:RBUTR:2010:BL5409

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600728-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in inrichting voor stelselmatige daders na diefstal en bedreiging

Op 25 januari 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit, namelijk de diefstal van vier T-shirts, omdat niet bewezen kon worden dat deze door de verdachte waren weggenomen. De rechtbank oordeelde dat het enkele bezit van de T-shirts onvoldoende bewijs opleverde voor diefstal. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan de diefstal van zeven DVD's en de bedreiging van twee politieagenten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verbalisanten en de aangiftes van de slachtoffers. De verdachte had tijdens zijn verhoor bedreigingen geuit richting de politie, wat leidde tot de bewezenverklaring van de bedreiging met de dood.

De rechtbank overwoog dat de bescherming van de maatschappij zwaar weegt in deze zaak. Ondanks het verweer van de verdediging dat de ISD-maatregel niet effectief zou zijn, besloot de rechtbank tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de recidive van de verdachte te voorkomen en om hem de kans te geven aan zijn problematiek te werken, inclusief een mogelijke klinische behandeling bij een psychiatrische verslavingskliniek. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de verdachte een hoog recidiverisico vertoonde en dat eerdere behandelingen niet succesvol waren geweest. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een strenge aanpak van recidivisten en de bescherming van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600728-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 januari 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1962] te [geboorteplaats] (Iran),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht,
raadsman mr. S.D. Kurz, advocaat te Maarssen.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 januari 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- ten aanzien van feit 1: zeven dvd’s heeft gestolen bij [bedrijf];
- ten aanzien van feit 2: vier T-shirts en/of een vest heeft gestolen bij [bedrijf 2];
- ten aanzien van feit 3: twee politiemensen heeft bedreigd met de dood;
- ten aanzien van feit 4: een tas en/of een geldbedrag heeft gestolen van [aangever 1].
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle vier de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 4 is de officier van justitie van mening dat slechts bewezen kan worden dat verdachte een geldbedrag heeft gestolen. Het oogmerk van verdachte was niet gericht op het wegnemen van de tas zodat hij van dat onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie baseert zich voor een bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 4 op de aangiftes in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting en aanvullend voor feit 2 op het feit dat de T-shirts bij verdachte zijn aangetroffen en dat deze herkend zijn door een medewerker van de [bedrijf 2] als zijnde kleding die bij [bedrijf 2] wordt verkocht. Ten aanzien van feit 3 baseert de officier van justitie zich op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1].
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tweede ten laste gelegde feit. Het dossier bevat slechts een aangifte van de diefstal zodat voldoende bewijsmiddelen ontbreken. De verklaring die verdachte heeft afgelegd bij de rechter-commissaris mag niet worden meegewogen omdat verdachte verward was. Dat de gestolen T-shirts in het bezit van verdachte zijn aangetroffen bewijst bovendien niet dat verdachte deze heeft weggenomen. Voor een bewezenverklaring ten aanzien van de feiten 1, 3 en 4 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 11 januari 2010;
- de aangifte van [aangever 2] namens [bedrijf] d.d. 1 juli 2009, opgenomen op p. 35 en 36 van het proces-verbaal nummer PL0915/09-010932 van de politie regio Utrecht en in de wettelijke vorm opgemaakt.
Ten aanzien van feit 2
Niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder twee ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[aangever 3] heeft namens [bedrijf 2] aangifte gedaan van diefstal van vier T-shirts, gepleegd op 1 juli 2009 bij de [bedrijf 2] te Utrecht.
Verdachte is op 1 juli 2009 in Utrecht door de politie aangehouden. Bij hem zijn vier T-shirts in beslag genomen. Aan [aangever 3] van [bedrijf 2] zijn vier T-shirts getoond en zij heeft deze T-shirts herkend als zijnde T-shirts die bij [bedrijf 2] verkocht worden.
De rechtbank overweegt allereerst dat uit het dossier niet blijkt dat de T-shirts die onder verdachte in beslag zijn genomen, dezelfde zijn als de T-shirts die aan [aangever 3] zijn getoond. Los daarvan geldt dat het enkele feit dat verdachte in het bezit was van vier T-shirts die bij [bedrijf 2] worden verkocht, onvoldoende is voor het oordeel dat deze T-shirts door verdachte bij [bedrijf 2] zijn weggenomen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft gepleegd op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte is op 1 juli 2009 op verdenking van diefstal aangehouden. Verdachte is op diezelfde datum op het politiebureau te Utrecht door middel van een tolkentelefoon verhoord door surveillant van politie Utrecht [verbalisant 1] en agent van politie Utrecht [verbalisant 2]. Verdachte werd tijdens het verhoor boos en hij schreeuwde. De tolk vertaalde de woorden van verdachte als volgt: ‘Als ik zo boos word, dan vermoord ik jullie tweeën’, en ‘Als u mij niet vrijmaakt nu, dan vermoord ik jou. Jij blijft maar doortypen en als jij dat blijft doen, dan ga ik je vermoorden. Wat doe ik hier? Ik ga moorden’. Door de lichaamshouding van verdachte en de agressie die hij uitstraalde, bestond bij verbalisant [verbalisant 1] de overtuiging dat verdachte zijn bedreigingen werkelijk ten uitvoer wilde brengen. [verbalisant 1] voelde zich hevig bedreigd door verdachte.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft aangifte gedaan van bedreiging door verdachte. Verbalisant [verbalisant 2] heeft eveneens aangifte gedaan van bedreiging door verdachte. In haar aangifte bevestigt verbalisant [verbalisant 2] hetgeen verbalisant [verbalisant 1] in het proces-verbaal van bevindingen heeft verklaard.
Overwegingen
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wel boos is geworden tijdens het verhoor, maar dat hij geen bedreigingen heeft geuit tegen de verbalisanten. Gelet op de in processen-verbaal opgenomen verklaringen van de betrokken verbalisanten die onderling overeenstemmen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
Gelet hierop kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met de dood heeft bedreigd.
Ten aanzien van feit 4:
[aangever 1] heeft aangifte gedaan van diefstal van haar goudkleurige schoudertas, gepleegd op 28 juli 2008 omstreeks 15:50 uur in de Albert Heijn te Den Dolder. Haar schoudertas was uit haar winkelwagentje gepakt toen zij even geen zicht had op haar tas. Een medewerker van Albert Heijn die de winkel ingelopen was, vond de tas bij de koffiecorner. Aangeefster kreeg haar tas terug van de medewerker en keek vervolgens direct in haar tas. Zij zag dat er geld uit haar portemonnee was weggenomen. Zij verklaart dat een bedrag van € 400,-, dat zij had gepind, niet meer in haar portemonnee zat.
Op de camerabeelden van Albert Heijn is te zien dat om 15:49:36 uur een man met donker haar tot op de schouders het beeld komt binnen lopen. De man loopt naar een tafel toe en zet daarop een goudkleurige tas. Hij lijkt een portemonnee in zijn handen te hebben. Hij doorzoekt de portemonnee en pakt daar wat briefgeld uit. Hij stopt de portemonnee terug in de tas en laat de tas op tafel staan.
Als bijlage bij dit proces-verbaal zijn twee afdrukken van de camerabeelden van de Albert Heijn gevoegd. Op deze afdrukken staat de man die de gouden schoudertas heeft doorzocht.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij de man is op bovengenoemde afdrukken van de camerabeelden van de Albert Heijn.
Overwegingen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte degene is geweest die de tas van [aangever 1] heeft gestolen en hieruit een geldbedrag heeft gepakt. Verdachte heeft vervolgens de tas laten staan en is weggelopen.
De rechtbank overweegt daartoe dat de tas omstreeks 15:50 uur is gestolen. Op de camerabeelden is te zien dat om 15:49:36 uur verdachte de gouden tas doorzoekt en een geldbedrag uit de portemonnee wegneemt. Gelet op het feit dat vorenstaande handelingen ongeveer gelijktijdig plaatsvonden, kan het niet anders zijn dat verdachte degene is geweest die de tas heeft gestolen.
De officier van justitie heeft gesteld dat slechts bewezen kan worden dat verdachte een geldbedrag heeft gestolen maar niet dat hij de schoudertas heeft gestolen omdat zijn oogmerk daarop niet was gericht. De rechtbank volgt dit standpunt niet en overweegt daartoe dat verdachte eerst de tas heeft weggenomen uit het winkelwagentje en deze heeft meegenomen naar de tafel bij de koffiecorner. Vervolgens heeft verdachte deze tas doorzocht en pas toen heeft hij een geldbedrag uit de door hem daarin aangetroffen portemonnee weggenomen. Het oogmerk van verdachte was naar het oordeel van de rechtbank op het moment dat hij de tas uit het winkelwagentje pakte gericht op het stelen van de tas.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 1 juli 2009 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen zeven DVD's toebehorende aan [bedrijf];
Feit 3
op 1 juli 2009 te Utrecht, [verbalisant 1], surveillant van politie Utrecht en [verbalisant 2], agent van politie Utrecht heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Als ik zo boos word, dan vermoord ik jullie tweeën" en "Als u mij niet vrijmaakt nu, dan vermoord ik jou, ik ga moorden";
Feit 4
op 28 juli 2008 te Den Dolder, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas en een geldbedrag toebehorende aan [aangever 1];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
- ten aanzien van feit 1 en 4: telkens, diefstal;
- ten aanzien van feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna te noemen ISD) voor de duur van twee jaar, ook indien dit inhoudt een klinische behandeling bij een psychiatrische verslavingskliniek. Na negen maanden dient een tussentijdse toets plaats te vinden om te kijken of een behandeling is gestart.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van oordeel dat een ISD-maatregel geen effect zal hebben. Verdachte is niet gemotiveerd om behandeld te worden en op dit moment is er geen plan van aanpak. Hierdoor zal verdachte niet succesvol behandeld kunnen worden tijdens de maatregel en blijft slechts een ‘kale’ ISD-maatregel over. Verdachte is verslaafd en na voltooiing van de ISD-maatregel zullen zijn problemen weer opnieuw beginnen.
De verdediging verzoekt de rechtbank derhalve om verdachte bij strafoplegging te veroordelen tot een onvoorwaardelijk strafdeel maximaal gelijk aan het voorarrest.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan twee diefstallen. Door deze handelingen toont verdachte weinig respect voor andere mensen en hun eigendommen in het bijzonder.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met de dood. Verdachte heeft zijn bedreiging geuit tegen twee politieambtenaren. Door deze bedreigingen heeft verdachte de gevoelens van veiligheid van deze verbalisanten ernstig aangetast. De verklaringen van de verbalisanten laten zien dat bij hen de angst bestond dat verdachte zijn bedreigingen daadwerkelijk ten uitvoer zou leggen. Daarmee is verdachte respectloos omgegaan met het gezag van degenen die de orde moeten handhaven in de maatschappij. Verdachte heeft zijn boosheid afgereageerd en heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van de gevoelens en het welzijn van de slachtoffers. De rechtbank neemt verdachte dit gedrag kwalijk.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- een reclasseringadvies van het Centrum Maliebaan betreffende verdachte d.d. 25 november 2009, opgemaakt door J. Mertens en J. Leurdijk, inhoudende -zakelijk weergegeven- als conclusie en advies:
Inschatting recidiverisico
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Betrokkene geeft aan geen spijt te hebben van zijn daden. Hij vond dat hij recht had om dingen te ‘nemen’ omdat hem onrecht wordt aangedaan.
Risico op onttrekken aan voorwaarden
Ingeschat wordt dat er een hoog risico op onttrekken aan voorwaarden is. Rapporteur gaat er vanuit dat hij niet mee zou willen werken. In het gesprek maakt hij alleen verwijten naar de overheid, zijn casemanager, voormalige begeleiders en slachtoffers en doet verder geen uitspraken over welke invulling van een eventuele ISD maatregel zinvol zou zijn voor hem. Hij wil een woning en middelen gebruiken en hij wil verder met rust gelaten worden.
Geadviseerd wordt oplegging van de ISD-maatregel.
- een Pro Justitia Psychiatrisch rapport betreffende verdachte d.d. 4 november 2009, opgemaakt door C.J.F. Kemperman (psychiater/neuroloog) inhoudende -zakelijk weergegeven- als conclusie en advies:
Conclusie:
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een afhankelijkheid van verschillende middelen. Voorts is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling in vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken bij een man bij wie een psychose in remissie is onder medicatiegebruik.
De toerekeningsvatbaarheid kan men bij een bewezenverklaring als enigszins verminderd zien.
De recidivekans zonder verbetering van de psychische gesteldheid zou, wanneer betrokkene op vrije voeten is, als hoog kunnen worden ingeschat. Deze inschatting wordt ingegeven door de volgende overwegingen:
1. Er is een verband tussen de persoonlijkheidsstoornis en de geclaimde delicten, waarin ook een patroon herkenbaar is.
2. De aanwezige psychische stoornis is van duurzame aard.
3. De copingvaardigheden om agressieve impulsen in andere, adequatere, banen te leiden zijn beperkt.
4. Langdurige ambulante, en medicamenteuze behandeling heeft vooralsnog niet geresulteerd in een betekenisvolle reductie van de problemen.
5. De risicotaxatieschalen tonen tevens een hoog recidiverisico.
Advies:
Een behandeling in de forensische verslavingszorg is theoretisch wel gewenst. Betrokkene voelt daar zelf echter niet voor. Men kan derhalve op dit moment vermoedelijk niet zoveel anders dan betrokkene in een ISD traject plaatsen. Daartegen bestaat vanuit psychiatrische optiek ook geen bezwaar.
De rechtbank neemt de conclusies van het rapport over en maakt deze tot de hare.
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het strafblad d.d. 2 december 2009, dat 27 pagina’s telt, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig is veroordeeld voor misdrijven en dat hij in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten tenminste driemaal onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf wegens soortgelijke misdrijven, laatstelijk te weten op:
* 18 mei 2009 door de Politierechter te Utrecht tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken;
* 30 januari 2008 door de Politierechter te Utrecht tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken;
* 7 juli 2008 door de Politierechter te Utrecht tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Deze straffen zijn blijkens een schriftelijk overzicht ten uitvoer gelegd. De in de onderhavige zaak bewezen verklaarde feiten zijn nadien begaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de getuige-deskundige J. Kieviet. De getuige-deskundige heeft ter zitting het advies van het Centrum Maliebaan als volgt toegelicht.
De reclassering probeert verdachte al ruim vijf jaar te helpen. Verdachte is van mening dat de oorzaak van zijn problemen buiten zichzelf ligt en vindt dat de Staat ervoor moet zorgen dat hij woonruimte en geld heeft.
Verdachte is bij meerdere klinieken in behandeling geweest, maar is daar steeds uitgezet wegens drugs en agressie. Daarnaast is diverse malen sprake geweest van begeleid wonen, maar ook dit is mislukt. Verdachte is vervolgens geplaatst in een hostel waar hij drugs mag gebruiken. Desondanks recidiveert verdachte. Verdachte is zijn plaats in het hostel inmiddels kwijtgeraakt waardoor hij bij ontslag uit de gevangenis op straat zou komen te staan.
Verdachte hallucineert en zegt dat hij stemmen in zijn hoofd hoort. Dit is echter goed te onderdrukken door middel van medicatie.
De reclassering adviseert om verdachte een ISD-maatregel op te leggen waarbij gewerkt kan worden aan zijn verslavingsproblematiek. Het zou voor verdachte goed zijn indien hij wordt opgenomen in een psychiatrische verslavingskliniek in het kader van een dwangtraject. Het feit dat verdachte beperkt Nederlands spreekt is geen probleem met betrekking tot het opleggen van de ISD-maatregel.
Aan de formele vereisten van artikel 38m, eerste lid Wetboek van Strafrecht voldaan. Immers, verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstallen en bedreigingen, misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld en deze feiten begaan zijn na tenuitvoerlegging van deze straffen.
Uit de voorgaande rapporten, het strafblad van verdachte en de verklaring van de getuige-deskundige ter zitting trekt de rechtbank de conclusie dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Naar aanleiding van het verweer van de raadsman dat de ISD-maatregel de problemen van verdachte niet zal oplossen omdat hij niet gemotiveerd is om zijn problemen op te lossen, merkt de rechtbank op dat de bescherming van de maatschappij in deze zaak zwaar weegt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij geen problemen heeft met drugs. Indien hij een eigen woning zou hebben, zouden er geen problemen meer zijn. De rechtbank ziet dit anders gelet op de problematiek van verdachte zoals beschreven in de rapporten en zoals blijkt uit het strafblad van verdachte. Daarnaast heeft de reclassering meerdere malen gezorgd dat verdachte over een woning beschikte, maar dit leidde niet tot een positieve verandering van het gedrag van verdachte.
Verdachte heeft tevens verklaard dat hij niet gemotiveerd is om een behandeling bij een forensische verslavingszorginstelling te ondergaan. De rechtbank acht dit zorgelijk aangezien de drugsverslaving van verdachte zijn grootste probleem lijkt te zijn. De rechtbank spreekt dan ook de wens uit dat verdachte zich toch open stelt voor een dergelijke behandeling.
De rechtbank zal de gevorderde maatregel ISD voor de maximale termijn van twee jaren opleggen, ook indien dit inhoudt een klinische behandeling bij een psychiatrische verslavingskliniek, om de beëindiging van recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan het oplossen van zijn problematiek alle kansen te geven én ter optimale bescherming van de maatschappij, nu de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel eist. De rechtbank ziet in hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen geen andere mogelijkheid.
Gelet op eerdere projecten van begeleid wonen door Reclassering Nederland zou verdachte, indien hij tijdens de ISD-maatregel wel meewerkt met een behandeling in de forensische verslavingszorg, na afloop van de maatregel mogelijk door de reclassering gesteund kunnen worden bij het zoeken naar een woning.
In tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie gevorderd heeft, zal de rechtbank geen tussentijdse toets na negen maanden opleggen. De rechtbank ziet hiertoe geen reden. Het enkele feit dat verdachte mogelijk niet aan de behandeling zal willen meewerken waardoor een kale ISD zou resteren, is daartoe in de gegeven omstandigheden onvoldoende. Gelet op het belang van bescherming van de maatschappij, ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding om te verwachten dat de maatregel tussentijds zal worden beëindigd indien verdachte zijn medewerking aan behandeling blijft weigeren. Het staat verdachte uiteraard vrij om na verloop van tijd alsnog een verzoek om een tussentijdse toets bij de rechtbank in te dienen.
De tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht zal, gelet op de aard van de ISD-maatregel, niet in mindering worden gebracht op de duur van deze maatregel.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 38s, 57, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
- ten aanzien van feit 1 en 4: telkens diefstal;
- ten aanzien van feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar, ook indien dit inhoudt een klinische behandeling bij een psychiatrische verslavingskliniek.
Dit vonnis is gewezen door M.S. Koppert-van Beek, voorzitter, L.M.G. de Weerd en M.P. Gerrits-Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.B. Spaargaren, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 januari 2010.