Lurisnummer: 2009060242
RC-nummer: 07/2881
Datum uitspraak: 9 februari 2010
Beslissing van de rechtbank te Utrecht, meervoudige raadkamer voor strafzaken, naar aanleiding van het verzoek van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank ex artikel 552p, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, in het kader van een uit België afkomstig internationaal rechtshulpverzoek, in de aldaar aanhangige strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1964],
wonende aan de [adres], [woonplaats].
Deze beslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek in de openbare raadkamer van 2 februari 2010. Ter zitting is de officier van justitie gehoord.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het dossier, waaronder:
- Een verzoek ex artikel 552p, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering d.d. 14 december 2009, strekkende tot verlof om de op het adres [adres] te [woonplaats] in beslag genomen stukken en goederen, ter beschikking te stellen aan de officier van justitie, opdat deze dit kan overdragen aan de verzoekende autoriteiten;
- Het rechtshulpverzoek van de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Brugge d.d. 2 december 2009, strekkende tot het doen van huiszoekingen ter inbeslagneming in een gerechtelijk vooronderzoek tegen onder meer de hiervoor genoemde verdachte, vanwege verdenking van het bezit, aanschaf en verkoop van een niet gekende grote hoeveelheid hasjiesj in vereniging van misdadigers en het bezit, aanschaf en verkoop van een niet gekende grote hoeveelheid cocaïne in vereniging van misdadigers.
De rechtbank heeft tevens gelet op:
- het Europees verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Straatsburg, 20 april 1959);
- de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord (Schengen Uitvoeringsovereenkomst, 19 juni 1990);
- het Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden van 27 juni 1962.
Op 14 december 2009 heeft de rechter-commissaris verzocht verlof als bedoeld in artikel 552p, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering te verlenen om de, in de woning aan de [adres] te [woonplaats], in beslag genomen stukken ter beschikking te stellen aan de officier van justitie, opdat deze die kan overdragen aan de verzoekende autoriteiten.
Tijdens het onderzoek in de openbare raadkamer heeft de officier van justitie verklaard in te stemmen met het verzoek van de rechter-commissaris.
Alvorens te beslissen dient de rechtbank na te gaan of aan alle in het verdrag en wet genoemde voorwaarden is voldaan.
De rechtbank stelt vast dat het rechtshulpverzoek is gegrond op het Europees verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en is gedaan door een daartoe bevoegde autoriteit.
Gelet op het bepaalde in artikel 552k van het Wetboek van Strafvordering wordt aan een rechtshulpverzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven.
Het kan (artikel 552m van het Wetboek van Strafvordering) en moet (artikel 552l van het Wetboek van Strafvordering) worden geweigerd in de daar genoemde gevallen. Deze gevallen doen zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor.
De rechtbank stelt vast dat het rechtshulpverzoek is gedaan met het oog op de waarheidsvinding in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Niet is gebleken dat andere motieven aan het verzoek ten grondslag liggen. Het vertrouwensbeginsel is derhalve van toepassing.
Gelet op het hiervoor gestelde is de rechtbank van oordeel dat het verzoek voor inwilliging vatbaar is. Artikel 552p, derde lid van het Wetboek van Strafvordering is naar het oordeel van de rechtbank van toepassing.
De rechtbank wijst het door de rechter-commissaris verzochte verlof toe in dier voege dat de in het verzoek bedoelde, door de rechter-commissaris in beslag genomen stukken van overtuiging aan de officier van justitie ter beschikking kunnen worden gesteld, opdat deze die kan overdragen aan de verzoekende autoriteiten.
Daarbij bepaalt de rechtbank dat het verlof slechts wordt verleend onder het voorbehoud dat bij afgifte van voormelde stukken aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen dat de stukken worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en mr. B.P.L. de Vries, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. van Wageningen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 februari 2010.