Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 259779 / FA RK 08-7540
Beslissingen na echtscheiding
Beschikking van 20 januari 2010
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. T.C. Cooman,
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. C.M.L. de Graaf-Fokkema.
1. Verloop van de procedure
Op 24 juni 2009 heeft de rechtbank een eerdere beschikking gegeven tussen partijen. Voor het verloop van de procedure tot die datum wordt verwezen naar die beschikking.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de nadien ingekomen stukken.
De behandeling van de zaak is voortgezet ter terechtzitting met gesloten deuren van 2 december 2009.
2. Vaststaande feiten
Hiervoor verwijst de rechtbank naar de beschikking van 24 juni 2009.
Daaraan kan nu worden toegevoegd dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 6 november 2009.
3. Beoordeling van het verzochte
3.1. In de beschikking van 24 juni 2009 heeft de rechtbank al de echtscheiding uitgesproken en een beslissing gegeven over de partneralimentatie en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. Nu is alleen nog aan de orde de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen.
3.2. In de huwelijksvoorwaarden, gemaakt voor het huwelijk in 1972, is iedere gemeenschap van goederen uitgesloten. Verder is daarin onder meer bepaald, kort gezegd, dat de inboedel eigendom zou zijn van de vrouw. Over de kosten van de huishouding is het volgende bepaald (artikel 4):
“De kosten van de gemeenschappelijke huishouding (…) zijn voor rekening van de man. De vrouw is bevoegd, doch niet verplicht, in deze kosten bij te dragen; hetgeen zij heeft bijgedragen, kan door haar niet worden teruggevorderd.”
De huwelijksvoorwaarden bevatten geen (periodiek of finaal) verrekenbeding.
3.3. Hoewel de huwelijksvoorwaarden iedere huwelijksgoederengemeenschap uitsluiten, is tussen partijen wel een eenvoudige gemeenschap ontstaan, doordat zij samen eigenaar zijn van de woning aan de [adres] te [plaats]. Ook de hypotheek staat op naam van beiden; de schuld bedraagt in totaal € 76.764,62. Partijen zijn het erover eens dat de woning verkocht zal moeten worden; de waarde kan daarom gesteld worden op de verkoopopbrengst. Zij zijn het echter niet eens over de wijze van verdeling van de opbrengst, omdat de man daarmee verschillende vergoedingsvorderingen wil verrekenen. Het gaat om aflossingen op de hypotheekschuld, om kosten van verbouwingen en om premies voor de ziektekostenverzekering van de vrouw die hij betaald heeft, in totaal € 63.977,09. De vrouw verzet zich daartegen.
3.4. Bij de beoordeling maakt de rechtbank onderscheid tussen enerzijds de aflossingen op de hypotheek en de verbouwingen en anderzijds de kosten van de ziektekostenverzekering. Op die laatste zal hierna worden ingegaan. De aflossingen en verbouwingen kunnen gezien worden als investeringen in het huis. Hiervoor geldt het volgende.
aflossingen en verbouwingen
3.5. De huwelijksvoorwaarden bevatten geen definitie van het begrip ‘kosten van de huishouding’. Doorgaans moet dit begrip echter zo worden uitgelegd dat het betrekking heeft op alle reguliere uitgaven (periodiek of incidenteel) ten behoeve van het lichamelijk en geestelijk welzijn van de gezinsleden, waaronder voeding, kleding, huisvesting, vervoer, medische verzorging en ontspanning. Tot de kosten van huisvesting behoren ook de kosten van regulier onderhoud aan de woning en van aanpassingen aan de smaak van de bewoner. De man heeft niets gesteld waaruit zou moeten worden afgeleid dat partijen het begrip anders bedoeld hebben. Een deel van de kosten die hij opvoert is te beschouwen als kosten van de huishouding in deze zin, en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
3.6. Het bovenstaande geldt niet voor ingrepen waardoor de woning blijvend in waarde stijgt. De rechtbank begrijpt bijvoorbeeld dat de woning drie meter is uitgebouwd. Een dergelijke ingreep leidt gewoonlijk tot vermogensvorming en is dan als een investering te beschouwen. Dergelijke investeringen zijn niet begrepen in de kosten van de huishouding (in de gebruikelijke uitleg van die term). Wanneer zij leiden tot een verschuiving van privévermogen naar gemeenschappelijk vermogen, geven zij in beginsel recht op een nominale vergoeding.
3.7. Het is echter vaste jurisprudentie dat op die regel een uitzondering geldt, onder meer wanneer dit gebeurd is om te voldoen aan een natuurlijke verbintenis (een dringende verplichting van moraal en fatsoen). Daarbij is bepalend de verhouding tussen partijen op het moment van de vermogensverschuiving. Bovendien gaat het niet om de subjectieve beleving van de betrokkenen, maar om de vraag of naar objectieve maatstaven een dringende verplichting van moraal en fatsoen aanwezig was.
3.8. De feiten die voor de beoordeling daarvan van belang zijn, zijn de volgende. De woning is gekocht tijdens het huwelijk van partijen. In die periode en ook daarna hadden partijen een traditionele rolverdeling. De man werkte fulltime. De vrouw had de zorg voor de huishouding en de kinderen, die toen nog heel jong waren; zij had geen inkomen. De woning is mede op haar naam gezet omdat een deel van de koopprijs afkomstig was uit de opbrengst van de vorige woning, die ook op naam van beiden stond en waarin partijen allebei geld gestoken hadden. De vrouw wilde daarom dat de nieuwe woning ook op haar naam gezet zou worden; de man heeft daarin toegestemd. In een later stadium is de vrouw weer gaan werken, maar uit de gegevens blijkt dat zij kleine deeltijdbanen had en relatief laaggeschoold werk deed. Partijen hadden huwelijksvoorwaarden waardoor de vrouw op geen enkele wijze deelde in overgespaard inkomen.
3.9. Onder deze omstandigheden kan inderdaad gesproken worden van een natuurlijke verbintenis. Dat de woning mede op naam van de vrouw gezet is en dat de man vervolgens in die woning geld geïnvesteerd heeft zonder met haar afspraken te maken over een repriserecht kan beschouwd worden als voldoening aan een dringende verplichting van moraal en fatsoen die op de man rustte om de vrouw een aandeel te geven in het vermogen dat hij opbouwde, zowel vanwege haar financiële inbreng in de eerste woning als vanwege haar rol in de huishouding en haar zorg voor de kinderen. De rechtbank ziet daarom geen grond voor een vergoeding van deze betalingen.
3.10. Dat wordt niet anders doordat het geld dat de man in het huis gestoken heeft geheel of gedeeltelijk afkomstig was van schenkingen van zijn ouders, zoals hij stelt. De huwelijksvoorwaarden maken geen onderscheid tussen vermogen en inkomen uit arbeid (zoals bij verrekenbedingen meestal wel gemaakt wordt). De herkomst van de middelen doet hier dan ook niet ter zake.
premies ziektekostenverzekering
3.11. De man vraagt vergoeding van premies voor de ziektekostenverzekering die hij voor de vrouw betaald heeft (totdat zij dat, in 2001, zelf is gaan doen). Hij begroot het bedrag over twintig jaar op in totaal ƒ 50.000, omgerekend € 22.689. De vrouw verzet zich daartegen. Zij heeft onder meer aangevoerd dat de premie voor een ziektekostenverzekering valt onder de kosten van de huishouding.
3.12. Op de zitting heeft de man dat laatste betwist. Hij voert aan dat de premie van een ziektekostenverzekering geregeld is in artikel 12 van de huwelijksvoorwaarden, dat luidt als volgt:
“Premies of koopsommen voor kapitaal-, levens-, lijfrente- of andere verzekeringen, welke niet verband houden met bepaalde vermogensbestanddelen, komen ten laste van diegene der echtgenoten te wiens behoeve zij zijn gesloten (…)”
3.13. Zoals gezegd (in paragraaf 3.5) wordt het begrip ‘kosten van de huishouding’ doorgaans zo uitgelegd dat de kosten van medische verzorging daaronder vallen, en dus ook de kosten van een ziektekostenverzekering. De rechtbank ziet in de tekst van artikel 12 geen aanleiding om daar anders over te denken. In die bepaling worden verschillende typen levensverzekeringen genoemd. Een ziektekostenverzekering is niet te beschouwen als een levensverzekering. Bovendien is een ziektekostenverzekering in de meeste huishoudens de belangrijkste verzekering, met de hoogste premie. Wanneer partijen hiervoor een bijzondere regeling hadden willen treffen, dan ligt het niet voor de hand dat zij dat impliciet gedaan zouden hebben, in een bepaling met een algemene omschrijving van diverse levensverzekeringen. De man heeft ook niets aangevoerd waaruit zou blijken dat partijen dat toch zo bedoeld zouden hebben. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de kosten van de ziektekostenverzekering begrepen zijn in de kosten van de huishouding, zodat zij voor rekening van de man behoorden te komen.
3.14. In artikel 2 van de huwelijksvoorwaarden is bepaald dat de inboedel eigendom is van de vrouw. Op de zitting zijn partijen het echter erover eens geworden om deze (overeenkomstig het primaire standpunt van de man) als gemeenschappelijk te beschouwen. De inboedel zal (in overleg) verdeeld worden zodra de woning verkocht is. Op het subsidiaire verzoek van de man om een vergoeding van door hem gemaakte kosten hoeft de rechtbank dan ook niet in te gaan.
verrekening van spaargeld
3.15. De vrouw verzoekt verrekening van het spaargeld van de man, een bedrag van ruim € 50.000. Zij voert aan dat de man heeft kunnen sparen omdat hij kostwinner was en haar beperkt huishoudgeld gaf, terwijl zij geen of beperkt eigen inkomen had. Zij ziet daarin, mede op grond van in de redelijkheid en billijkheid, aanleiding voor verrekening. De man verzet zich daartegen. Hij wijst erop dat in de huwelijksvoorwaarden geen rechtsgrond voor verrekening van spaargeld te vinden is.
3.16. De huwelijksvoorwaarden bevatten inderdaad geen verrekenbeding (periodiek noch finaal). Ook de vrouw heeft in de huwelijksvoorwaarden geen grond voor verrekening van het spaargeld kunnen aanwijzen. Zelfs als zou vaststaan dat het redelijk zou zijn om het spaargeld te verrekenen, zoals de vrouw stelt, dan is dat niet voldoende om de afspraken opzij te zetten die partijen in de huwelijksvoorwaarden met elkaar gemaakt hebben. Dat zou hoogstens aan de orde kunnen komen wanneer zou vaststaan dat strikte naleving van de huwelijksvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Omdat dat laatste niet gesteld is, laat staan aangetoond, moet dit verzoek worden afgewezen.
3.17. De rechtbank begrijpt overigens dat de vrouw ook enig vermogen heeft. Zij heeft stukken overgelegd van een nalatenschap die zij ontvangen heeft. Omdat geen van partijen een verzoek gedaan heeft met betrekking tot deze nalatenschap, hoeft de rechtbank daarop niet verder in te gaan.
3.18. De man vraagt ten slotte om een verklaring voor recht dat de pensioenen over en weer van verevening worden uitgesloten. Hij heeft daartoe gesteld dat partijen in 1994 of 1995 mondeling hebben afgesproken dat zij zouden afzien van pensioenverevening, maar dat de vrouw de overeenkomst die hij daarover had opgesteld niet heeft willen tekenen. De vrouw verzet zich tegen het verzoek; zij betwist dat partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt.
3.19. In artikel 2 lid 1 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is het volgende bepaald:
“In geval van scheiding en voor zover de ene echtgenoot na de huwelijkssluiting en voor de scheiding pensioenaanspraken heeft opgebouwd, heeft de andere echtgenoot overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet recht op pensioenverevening, tenzij de echtgenoten de toepasselijkheid van deze wet hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding.”
3.20. De wet geeft dus twee mogelijkheden om pensioenverevening uit te sluiten: bij huwelijksvoorwaarden of door een schriftelijke overeenkomst, gesloten met het oog op echtscheiding (een echtscheidingsconvenant). De huwelijksvoorwaarden bevatten geen afspraak over uitsluiting van pensioenverevening, en een ondertekend convenant is niet overgelegd. Een mondelinge overeenkomst voldoet niet aan het vereiste van de wet. De rechtbank ziet daarom geen ruimte voor de gevraagde verklaring voor recht.
3.21. Gelet op het bovenstaande kan nu de volgende eindbeslissing gegeven worden.
4.1. De rechtbank stelt de wijze van afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden vast als volgt:
Partijen hebben elk recht op de helft van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning (na aftrek van de hypotheekschuld en de verkoopkosten).
Partijen dienen de inboedel bij helfte te verdelen.
4.2. Deze beslissing is tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
4.3. Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
4.4. Partijen moeten elk de eigen proceskosten betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.I. Ganzevoort, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2010.?