ECLI:NL:RBUTR:2010:BL1066

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
280959 / KG ZA 09-886 en 280955 / FA RK 10-398
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk huisverbod opgelegd door burgemeester in verband met huiselijk geweld

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 22 januari 2010 uitspraak gedaan over een verzoek tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod door de burgemeester van [woonplaats]. Het verzoeker, die niet in de GBA staat ingeschreven als bewoner van de woning, verblijft daar incidenteel bij zijn ex-vriendin [A] en hun twee minderjarige kinderen. De burgemeester heeft op 18 januari 2010 een huisverbod opgelegd, omdat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig vermoeden van gevaar voor de veiligheid van de medebewoners oplevert. Dit vermoeden is gebaseerd op eerdere meldingen van huiselijk geweld door [A] en een aangifte van zware mishandeling, poging tot doodslag, en bedreiging met de dood door verzoeker op 16 januari 2010.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen. De rechter oordeelt dat de risico-factoren die door de burgemeester zijn genoemd, voldoende zijn om te concluderen dat er gevaar voor herhaling bestaat. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat de beslissing in de hoofdzaak voldoende is onderbouwd en er geen aanleiding is om de burgemeester in de proceskosten te veroordelen.

De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier en de voorzieningenrechter, waarbij de rechter de beslissing heeft genomen dat het beroep ongegrond is en het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. Tegen deze beslissing staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector civiel recht, team familie
nummer: 280959 / KG ZA 09-886 en 280955 / FA RK 10-398
proces-verbaal van mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 januari 2010 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens eiser, hierna te noemen verzoeker,
gemachtigde: mr. V.P.J. Tuma,
tegen
de burgemeester van de gemeente [woonplaats],
gevestigd te [woonplaats],
hierna te noemen ‘verweerder’.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het door de burgemeester van [woonplaats] bij besluit van 18 januari 2010 aan verzoeker opgelegde tijdelijk huisverbod, dat geldt van 18 januari 2010, 14.52 uur, tot 28 januari 2010, 14.52 uur.
1.2 Het op 19 januari 2010 te 19.57 uur ingediende verzoek is op 22 januari 2010 ter zitting behandeld, waar verzoeker niet is verschenen, maar wel zijn gemachtigde mr. V.P.J. Tuma, advocaat te [woonplaats]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer [X] en mevrouw [Y], beiden werkzaam bij de gemeente [woonplaats].
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep (nr. 280955 / FA RK 10-398):
2.3. Ingevolge artikel 2 lid 1 van de Wet tijdelijk huisverbod kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
2.4. De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de stukken en verhandelde ter zitting voldoende is gebleken dat verzoeker, hoewel hij niet in de GBA staat ingeschreven als bewoner van de woning, anders dan incidenteel verblijft in de woning, waar zijn ex-vrien[A] (hierna: [A]), en hun twee minderjarige kinderen wonen.
2.5. Uit feiten en omstandigheden is voorts gebleken dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig vermoeden van ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van de medebewoners, [A] en hun twee minderjarige kinderen van 4 en 6 jaar oud. De door verweerder genoemde risico-factoren rechtvaardigen deze conclusie. Daarbij is met name van belang het proces-verbaal van aangifte van 18 januari 2010 waaruit blijkt dat [A] tegen verzoeker aangifte heeft gedaan van zware mishandeling, poging tot doodslag, wederrechtelijke vrijheidsbeneming en bedreiging met de dood op 16 januari 2010. Verder zijn er blijkens het verslag van het casus-overleg ook in de periode februari 2007 tot augustus 2008 al door [A] meldingen gedaan van huiselijk geweld door verzoeker. Uit de uitdraaien uit de politiesystemen blijkt dat [A] zich ook in 2009 meermalen tot de politie heeft gewend in verband met ongewenste bezoeken aan c.q. binnendringen in de woning en vernieling door verzoeker en BJZ in verband met deze meldingen betrokkenheid met het gezin heeft gekregen, hetgeen heeft geleid tot een ondertoezichtstelling van de kinderen per 22 december 2008.
Ten slotte is van belang het formulier Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld dat onder meer op voornoemde stukken is gebaseerd.
Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter gevaar voor herhaling.
2.6. Het vorenoverwogene in aanmerking nemende heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van de bevoegdheid om een huisverbod op te leggen alsmede in redelijkheid kunnen besluiten om geen gebruik te maken van de bevoegdheid om het huisverbod in te trekken.
2.7. De stelling van verweerder in beroep dat er naast de verklaringen van de vriendin van verzoeker geen aanwijzingen c.q. bronnen zijn waaruit volgt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld kan, gelet op het voorgaande, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Onder deze omstandigheden wordt geen aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (nr. 280959 / KG ZA 09-886):
2.8. Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 22 januari 2010 in aanwezigheid van mr. J. Crompvoets, griffier.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. J. Crompvoets mr. R.C. Stijnen
Afschrift verzonden op:
Tegen de beslissing op beroep staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.