ECLI:NL:RBUTR:2010:BL0673

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
280579 / KG ZA 10-21
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conservatoire inbeslagneming door het Openbaar Ministerie en de gevolgen voor de beslagene

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 15 januari 2010 uitspraak gedaan in een kort geding over de conservatoire inbeslagneming van roerende zaken door het Openbaar Ministerie (OM). De eiser, een ondernemer woonachtig in het Verenigd Koninkrijk, vorderde dat het OM de in beslag genomen zaken terug zou bezorgen, althans de zaken die hij voor zijn bedrijfsvoering nodig had. De rechtbank heeft de vordering afgewezen op twee gronden. Ten eerste heeft de eiser geen gebruik gemaakt van de strafrechtelijke procedure die openstaat tegen de inbeslagname, welke procedure voldoende rechtswaarborgen biedt. Ten tweede was de eiser niet in staat om aannemelijk te maken dat er sprake was van een spoedeisend belang dat het niet mogelijk maakte om de beslissing in de strafrechtelijke procedure af te wachten.

De rechtbank overweegt verder dat de vordering ook inhoudelijk niet toewijsbaar zou zijn. De eiser stelde dat het beslag onrechtmatig was gelegd, maar de rechtbank heeft deze stelling verworpen. De rechtbank concludeert dat het beslag op goede gronden en bevoegd is gelegd, en dat de formaliteiten voor de beslaglegging zijn nageleefd. De eiser heeft onvoldoende aangetoond dat zijn bedrijfsvoering in gevaar komt door het afvoeren van de in beslag genomen zaken, die voornamelijk bestonden uit schilderijen en andere kunstvoorwerpen. De rechtbank wijst de vordering af en veroordeelt de eiser in de proceskosten van de Staat.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 280579 / KG ZA 10-21
Vonnis in kort geding van 15 januari 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk,
eiser,
advocaten mr. M.E. van der Werf te Amsterdam en mr. F. Kemp, eveneens te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAAT DER NEDERLANDEN,
(Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie)
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W. Heemskerk te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- pleitnota en producties van [eiser]
- pleitnota en producties van de Staat.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 15 januari 2010 vonnis gewezen. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking.
2. De feiten
2.1. [eiser] voert direct dan wel indirect de leiding over meerdere ondernemingen. Voor zijn bedrijfsvoering maakt hij gebruik van een gebouw dat deel uitmaakt van de zogeheten [naam pand] te [vestigingsplaats], hierna te noemen het pand [naam pand].
2.2. In de ochtend van 12 januari 2010 is de Staat, met name het Openbaar Ministerie, hierna: het OM, begonnen met het in beslag nemen en vervolgens afvoeren van een groot aantal roerende zaken uit het pand [naam pand].
2.3. Ten tijde van de onder 2.2 genoemde beslaglegging heeft het OM aan [eiser] een “Kennisgeving en proces-verbaal conservatoir beslag onder een derde op vorderingen en roerende zaken” uitgereikt. In dit stuk is onder meer het volgende – zakelijk weergegeven – vermeld:
- de conservatoire inbeslagneming heeft op 12 januari 2010 om 8.15 uur plaatsgevonden;
- het beslag is gelegd ten laste van de verdachte/veroordeelde [X];
- het beslag is gelegd onder [eiser] als derde-beslagene;
- het beslag is gegrond op een machtiging tot conservatoir beslag ex art. 103 Wetboek van Strafvordering (Sv.) en dient tot bewaring van het recht van verhaal van een op te leggen maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (art. 94a lid 2 Sv.), welk voordeel wordt geschat op EUR 17.957.932,47;
- de voorwerpen die in conservatoir beslag zijn genomen, zijn in algemene termen aangeduid als – kort gezegd – alles wat [eiser] aan [X] verschuldigd is, doch volgens de daarop volgende specifieke omschrijving gaat het om een vordering van [X] op [eiser] en/of aan [eiser] gelieerde rechtspersonen ter hoogte van EUR 17.068.165,47;
- een afschrift van de machtiging tot conservatoir beslag en het bevel tot inbeslagneming zijn als bijlagen bij het stuk gevoegd.
In het bijgevoegde bevel tot inbeslagneming staat onder de voor beslag vatbare, aan [X] toebehorende voorwerpen enkel vermeld de hiervoor genoemde vordering van [X] op [eiser] ad EUR 17.068.165,47, met opdracht om deze “te laten bij de beslagene”.
2.4. De onder 2.3 genoemde Kennisgeving/proces-verbaal is tezamen met het vereiste verklaringsformulier op diezelfde dag, 12 januari 2010, om 18.27 uur door een gerechtsdeurwaarder aan [eiser] betekend.
2.5. Het OM heeft voorts op 12 januari 2010 aan [eiser] een “PV conservatoir beslag onder de verdachte/veroordeelde ex art. 94a Sv.” uitgereikt. In dit stuk is onder meer het volgende – zakelijk weergegeven – vermeld:
- de conservatoire inbeslagneming heeft op 12 januari 2010 plaatsgevonden;
- het beslag is gelegd ten laste van [eiser] als de verdachte/veroordeelde;
- het beslag is gegrond op een “machtiging strafrechtelijk financieel onderzoek ex art. 126 Sv.” en dient tot bewaring van het recht van verhaal van een op te leggen maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (art. 94a lid 2 Sv.), welk voordeel wordt geschat op EUR 22.149.434,72;
- als bijlagen zijn bij het stuk gevoegd: een afschrift van de machtiging tot strafrechtelijk financieel onderzoek, het bevel tot inbeslagneming en een proces-verbaal van conservatoir beslag op auto’s.
Volgens het bijgevoegde proces-verbaal van conservatoir beslag op auto’s is beslag gelegd op één auto, die nader is omschreven.
2.6. Op 12 januari 2010 is om 18.25 uur door een gerechtsdeurwaarder aan [eiser] een dertiental stukken betekend, te weten (i) een vordering met de daarop verleende machtiging tot strafrechtelijk financieel onderzoek (art. 126 Sv.) ten aanzien van [eiser] als verdachte; (ii) drie bevelen tot inbeslagneming (art. 94a Sv.) ten laste van [eiser] betreffende afzonderlijke, in die bevelen genoemde onroerende zaken; en (iii) negen processen-verbaal van ten laste van [eiser] gelegd conservatoir beslag ex art. 94a Sv. op afzonderlijke, in die processen-verbaal omschreven onroerende zaken.
2.7. Op 13 januari 2010 omstreeks 17.00 uur heeft een opsporingsambtenaar van het OM via een werknemer van [eiser] stukken aan [eiser] uitgereikt, te weten een vordering met de daarop verleende machtiging tot strafrechtelijk financieel onderzoek (art. 126 Sv.) ten aanzien van [eiser] als verdachte en een proces-verbaal van conservatoir beslag ex art. 94a Sv. op schilderijen en andere kunstvoorwerpen alsmede op een voorraad wijn.
In het genoemde proces-verbaal is onder meer het volgende – zakelijk weergegeven – vermeld:
- het proces-verbaal vormt tevens een bewijs van ontvangst voor de in conservatoir beslag genomen, specifiek omschreven roerende zaken;
- de conservatoire beslaglegging heeft plaatsgevonden tussen 12 januari 2010 te 7.30 uur en 13 januari 2010 te 16.25 uur;
- het beslag is gelegd ten laste van [eiser] als de verdachte/veroordeelde;
- het beslag is gegrond op een machtiging tot strafrechtelijk financieel onderzoek ex art. 126 Sv. en dient tot bewaring van het recht van verhaal van een op te leggen maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (art. 94a lid 2 Sv.), welk voordeel wordt geschat op EUR 22.149.434,72;
- de in beslag genomen voorwerpen staan vermeld op nader aangeduide overzichtslijsten;
- als bijlagen zijn bij het proces-verbaal gevoegd: een afschrift van de machtiging tot strafrechtelijk financieel onderzoek, het desbetreffende bevel tot inbeslagneming en de genoemde overzichtslijsten.
In het bijgevoegde bevel tot inbeslagneming is tevens opdracht gegeven de in beslag genomen voorwerpen over te brengen naar enkele nader genoemde instituten.
3. Het geschil
3.1. Het petitum bevat een onduidelijkheid waar “sequestreren” of “gesequestreerd” is vermeld, nu die woorden volgens nadere uitleg ter zitting niet zijn gebruikt in de zin die daaraan toekomt, te weten het in gerechtelijke bewaring geven van een zaak aan een daartoe aangewezen derde totdat een geschil tussen de desbetreffende partijen is opgelost. “Sequestreren” ziet hier op de wijze waarop het OM in dit geval de conservatoire inbeslagneming in het kader van een strafrechtelijke ontnemingszaak heeft uitgevoerd, te weten door de in beslag genomen zaken niet bij de beslagene te laten, maar deze mee te nemen voor bewaring door het OM zelf. Het petitum zal dienovereenkomstig verbeterd worden gelezen en begrepen.
3.2. [eiser] vordert – samengevat en verbeterd gelezen – het volgende:
a) Primair moet aan de Staat worden verboden de in beslag genomen zaken bij [eiser] weg te halen en moet de Staat worden veroordeeld die zaken binnen een bepaalde termijn aan [eiser] te retourneren;
b) Subsidiair moet worden bepaald welke van de in beslag genomen zaken door de Staat mogen worden meegenomen en/of moeten worden geretourneerd, met verbod aan de Staat om andere zaken bij [eiser] weg te nemen of zelf in bewaring te blijven houden.
3.3. De Staat voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Nu [eiser] als eiser woonplaats heeft op het grondgebied van een andere staat dan Nederland en de vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van deze vordering kennis te nemen. Deze vraag moet bevestigend worden beantwoord en wel op grond van artikel 2 van de in deze zaak toepasselijke EEX-Verordening (EG) “Brussel I” nr. 44/2001, nu de Staat als gedaagde zijn zetel heeft in Nederland.
4.2. Ten aanzien van het op de onderhavige vordering toepasselijke recht wordt overwogen dat Nederlands recht van toepassing is, nu het gaat om een beslag dat door de Nederlandse Staat op grond van Nederlandse strafrechtelijke bepalingen in Nederland is gelegd.
4.3. De Staat voert als meest vér strekkend verweer aan dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vordering, omdat tegen het gelegde beslag een bijzondere procedure openstaat, te weten een beklagprocedure op grond van artikel 552a Sv. In die beklagprocedure kan het thans door [eiser] bestreden wegnemen van de in beslag genomen zaken zonodig ongedaan worden gemaakt, zodat [eiser] zich daarvoor niet tot de burgerlijke rechter kan wenden, aldus de Staat.
4.4. Op dit punt kan worden aangenomen dat de genoemde beklagprocedure – gezien de gemotiveerde stelling van de Staat op dit punt, welke stelling door [eiser] niet is weersproken – met voldoende rechtswaarborgen is omkleed. Dat betekent dat voor [eiser] in beginsel de weg naar de burgerlijke rechter niet openstaat. Dit zou anders kunnen zijn, indien er sprake is van zodanig spoedeisende omstandigheden dat de uitspraak in de beklagprocedure niet kan worden afgewacht. De civiele voorzieningenrechter kan dan een voorlopige maatregel treffen. In dit geval heeft [eiser] echter geen beklag ingesteld en heeft hij voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een beslissing in de eventuele beklagprocedure niet afgewacht zou kunnen worden. Daarvoor is allereerst van belang dat in dit geval volgens de onweersproken stelling van de Staat de beklagprocedure in geval van spoedeisende omstandigheden bespoedigd kan worden. Voorts is – anders dan [eiser] heeft gesteld – onvoldoende aannemelijk dat de bedrijfsvoering van [eiser] door het meenemen van de in beslag genomen zaken in gevaar zou zijn gekomen. Dit geldt ook indien rekening wordt gehouden met de bijzondere ambiance waarin [eiser] zijn zakelijke activiteiten verricht. Immers, uit de onder 2.7 vermelde overzichtslijsten blijkt dat, behalve de wijnvoorraad, bijna uitsluitend schilderijen en andere kunstvoorwerpen zijn meegenomen. Deze zaken spelen als zodanig geen rol in een bedrijfsvoering en voor zover zij bijdragen aan de voorname omgeving waarin [eiser] zijn zaken doet, heeft [eiser] niet of onvoldoende aannemelijk gemaakt dat die omgeving door het ontbreken van de meegenomen zaken zodanig zou zijn aangetast dat dit van invloed zou kunnen zijn op de bedrijfsvoering.
4.5. De vordering zal derhalve worden afgewezen.
4.6. Ten overvloede wordt daarbij overwogen dat de vordering op de door [eiser] aangevoerde inhoudelijke gronden evenmin toewijsbaar zou zijn. Daarvoor zou het volgende van belang zijn.
4.7. Het gaat in dit kort geding om het onder 2.2 en 2.7 vermelde beslag op roerende zaken in het pand [naam pand] en het afvoeren van die in beslag genomen zaken. [eiser] heeft als grond voor zijn vordering gesteld dat het beslag op die roerende zaken op verkeerde gronden en derhalve onrechtmatig was gelegd en dat voorts het afvoeren van de in beslag genomen zaken onrechtmatig en ook disproportioneel was, omdat daarvoor ten tijde van dat afvoeren geen bevoegdheid bestond en door dat afvoeren de continuïteit van (de leiding over) de ondernemingen van [eiser] in gevaar komt, aldus [eiser].
4.8. Deze stelling van [eiser] kan niet worden aanvaard. Ten aanzien van de gronden voor het beslag op de roerende zaken en van de bevoegdheid tot het afvoeren van de in beslag genomen zaken is uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken gebleken dat [eiser] is uitgegaan van een verkeerde voorstelling van zaken. Weliswaar is ten tijde van de beslaglegging op de roerende zaken aan [eiser] de onder 2.3 vermelde Kennisgeving/proces-verbaal van een conservatoir derdenbeslag uitgereikt, doch dit conservatoire derdenbeslag vormde niet de grond voor het in beslag nemen en afvoeren van de roerende zaken. Zoals onder 2.3 reeds is vermeld, betreft het conservatoire derdenbeslag de strafzaak tegen [X]. Dit beslag is gelegd op de vordering die [X] vermoed wordt op [eiser] te hebben en is bedoeld om aan [X] een eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen ontnemen. Het beslag op de roerende zaken betreft echter de strafzaak tegen [eiser] zelf, en is bedoeld om te zijner tijd aan [eiser] een eventueel door hem zelf wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen ontnemen. Het desbetreffende proces-verbaal, tevens bewijs van ontvangst, is – zoals hiervoor vermeld onder 2.7 – na afloop van de beslaglegging op 13 januari 2010 aan [eiser] uitgereikt. Volgens vermelding in het proces-verbaal is het beslag gegrond op de bijgevoegde machtiging tot strafrechtelijk financieel onderzoek ex art. 126 Sv., welke machtiging is verleend op 25 september 2009. Het eveneens bijgevoegde bevel tot inbeslagneming van – kort gezegd – de voor beslag vatbare voorwerpen in onder meer het pand [naam pand] is gegeven op 10 januari 2010, met daarbij de opdracht om de in beslag genomen zaken naar elders over te brengen. Het beslag op de roerende zaken en het afvoeren van die zaken heeft derhalve op goede gronden en bevoegd plaatsgevonden.
4.9. Volgens de stelling van [eiser] heeft echter ook dan het in beslag nemen en afvoeren van de roerende zaken ten onrechte en daarmee onrechtmatig plaatsgevonden, omdat volgens hem niet aan de vereiste formaliteiten voor die beslaglegging was voldaan.
4.10. Ook deze stelling kan niet worden aanvaard. Vast staat dat het gaat om een beslag uit hoofde van artikel 94a lid 2 Sv. De daarvoor vereiste machtiging en het bevel tot inbeslagneming zijn tijdig verleend en gegeven. Voorts zijn op dit beslag volgens artikel 94c Sv. mede bepaalde civielrechtelijke bepalingen inzake het leggen van conservatoir beslag van toepassing, doch met de uitzonderingen die onder a) tot en met i) zijn omschreven. De uitzondering zoals vermeld in art. 94c onder d) Sv. houdt in dat voor roerende zaken die geen registergoederen zijn, ook volstaan kan worden met het door een opsporingsambtenaar opmaken van een proces-verbaal van inbeslagneming en het afgeven van een bewijs van ontvangst aan degene bij wie de voorwerpen in beslag zijn genomen. Zoals hiervoor onder 2.7 is vermeld, voldoet het uitgereikte proces-verbaal aan deze eisen. Voor het overige is er geen sprake van enige formaliteit waaraan het in beslag nemen of het afvoeren van de roerende zaken niet zou hebben voldaan.
4.11. Voor zover [eiser] verder nog heeft gesteld dat het afvoeren van de in beslag genomen zaken disproportioneel zou zijn, gaat dat niet op, nu [eiser] niet of onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat door het afvoeren van die zaken zijn bedrijfsvoering op enige wijze in gevaar komt. Verwezen wordt naar hetgeen op dit punt hiervoor onder 4.4 reeds is overwogen.
DE BESLISSING
De voorzieningenrechter
a) wijst de vordering af;
b) veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op EUR 1.078,--;
c) verklaart dit vonnis wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2010.