ECLI:NL:RBUTR:2010:BK9752

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710480-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van een baby met Shaken Baby Syndrome door een licht verstandelijk gehandicapte vader

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 19 januari 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zijn baby, geboren op 18 december 2008, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De verdachte, die functioneert op licht verstandelijk gehandicapt niveau, werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 18 januari 2009 zijn zoontje, dat toen één maand oud was, drie tot vier keer met zijn hoofdje tegen de leuning van de bank heeft getikt, waardoor het Shaken Baby Syndrome is vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet willens en wetens de dood van zijn kind heeft willen veroorzaken, maar dat hij wel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar achtte de zware mishandeling bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en ter beschikkingstelling met voorwaarden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte en het gevaar voor herhaling. De rechtbank heeft de verdachte de voorwaarden opgelegd om zich te laten behandelen en geen kinderen jonger dan 12 jaar aan zijn verantwoordelijkheid toe te vertrouwen. De uitspraak is gedaan in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16-710480-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 januari 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
verblijvende te [woonplaats], [adres].
Raadsman: mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 25 augustus 2009, 27 oktober 2009 en 5 januari 2010, waarbij de officier van justitie, mr. A.M.F. van Veghel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair:
op 18 januari 2009 heeft gepoogd zijn zoontje van het leven te beroven;
Subsidiair:
op 18 januari 2009 zijn zoontje zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte zijn zoontje niet willens en wetens van het leven heeft willen beroven doch dat hij wel de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn zoontje door zijn handelen zou komen te overlijden. Volgens de officier van justitie heeft verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook gerealiseerd aangezien hij aanvankelijk in strijd met de waarheid heeft verklaard dat zijn zoontje met zijn hoofd tegen de autodeur was gekomen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte geen boos opzet heeft gehad, gericht op de dood van zijn zoontje noch op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat verdachte ook geen voorwaardelijk opzet, gericht op deze gevolgen, heeft gehad aangezien hij zich ten tijde van de ten laste gelegde feiten niet bewust is geweest van de gevolgen van zijn handelen. De raadsman heeft hierbij gewezen op de triplerapportage pro justitia van 10 juni 2009 opgemaakt door R.A. Sterk, J.M.J.F. Offermans en M.L. van der Wielen waaruit blijkt dat verdachte functioneert op licht verstandelijk gehandicapt niveau en dat hiervan ook ten tijde van het ten laste gelegde sprake was.
De rechtbank vat dit verweer op als een verzoek tot vrijspraak van de ten laste gelegde feiten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Verdachte heeft op 18 januari 2009 drie tot vier keer het hoofdje van zijn zoontje [slachtoffer], die destijds één maand oud was, tegen de leuning van de bank getikt waardoor diens hoofdje telkens heen en weer werd geschud. Als gevolg hiervan is door artsen bij zijn zoontje het Shaken Baby Syndrome vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat het op het moment van het ten laste gelegde handelen voor verdachte niet voorzienbaar was dat zijn zoontje tengevolge hiervan zou komen te overlijden. De rechtbank heeft hierbij gelet op de verklaring van verdachte dat hij wel dacht dat zijn gedragingen niet goed voor [slachtoffer] waren maar dat hij niet had verwacht dat de gevolgen van zijn handelen zo erg zouden zijn. Verdachte heeft aldus geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van zijn zoontje gehad. De rechtbank zal hem daarom van het primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] is op [2008] geboren. [verdachte], geboren op [1986], is zijn vader en [moeder], geboren op [1986], is zijn moeder .
M. Marlet, vertrouwensarts bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna te noemen: AMK) te Arnhem, heeft verklaard dat het AMK Arnhem op 19 januari 2009 een melding heeft ontvangen van kinderarts Veldhoen van het Wilhelmina Kinderziekenhuis (hierna te noemen: WKZ) te Utrecht over het gezin [gezin]. Bij het WKZ was [slachtoffer] met ernstig hersenletsel op de intensive care opgenomen. Op een scan die op 18 januari 2009 in het ziekenhuis Gelderse Vallei te Ede is gemaakt, was te zien dat [slachtoffer] bloedingen in de hersenen had. Vervolgens kreeg [slachtoffer] epileptische aanvallen waarna hij is overgebracht naar het WKZ te Utrecht. Het klinische beeld van [slachtoffer] is dat hij met medicatie aan beademingsapparatuur ligt met de status epilepticus. De meest waarschijnlijke diagnose volgens de behandelende specialisten en M. Marlet als vertrouwensarts is Shaken Baby Syndroom. Op 26 januari 2009 was de situatie van [slachtoffer] dat de medicatie was gewijzigd waarna nieuwe epileptische activiteit ontstond. Inmiddels was met andere medicamenten begonnen om [slachtoffer] in slaap te houden en de epileptische activiteit te onderdrukken. De toestand van [slachtoffer] is zeer ernstig en niet duidelijk is of hij blijft leven .
Op 23 februari 2009 vertelde vertrouwensarts M. Marlet telefonisch aan verbalisant [verbalisant] dat op 19 februari 2009 een tweede mri-scan van [slachtoffer] was gemaakt. Hieruit bleek dat [slachtoffer] een ernstig beschadigd kind zal blijven. De verwachting was dat [slachtoffer] meervoudig gehandicapt zal blijven .
In de Forensisch-medische rapportage van Forum Educatief, Centrum voor forensische geneeskunde en gedragswetenschappen, van 29 juli 2009 staat onder meer vermeld -zakelijk weergegeven-:
[slachtoffer] had op 18 januari 2009 een bloeding tussen de hersenvliezen alsook bloedingen onder het spinnewebvlies van de hersenen.
De mri-scan op 19 februari 2009 toonde de ernstige gevolgen van het doorgemaakte neurotrauma waarbij uitgebreide verweking/versterving van de hersenen is opgetreden. De oogarts constateerde op 19 januari 2009 bloedingen in het netvlies met centrale bleke spot in alle vier kwadranten van het rechteroog. Bij [slachtoffer] is daarnaast een hoofdletsel geconstateerd.
Het letsel bij [slachtoffer] op de zuigelingenleeftijd van ruim één maand, dat zich manifesteert als een specifieke combinatie van bevindingen die kenmerkend zijn voor een heftig schudincident, dat door derden toegebracht moet zijn, kan onweerlegbaar geduid worden als toegebracht cranieel letsel (ITBI) en vrijwel zeker geduid worden als het Shaken Baby Syndrome. Voorts wordt geconstateerd dat inadequaat medische hulp is ingeschakeld.
De handelingen die de vader van [slachtoffer], [verdachte], beschrijft in zijn verklaring als mogelijke toedracht van het incident passen zeer wel bij het acceleratie-deceleratie mechanisme dat kenmerkend is voor een schudincident. Met de kracht van een volwassen man verklaart [verdachte] herhaalde (vier) voor-achterwaartse bewegingen te hebben gemaakt. Op basis van de ernst van het letsel bij [slachtoffer] is mogelijk van een groter aantal herhaalde bewegingen sprake geweest.
Aan de hersenschade die zich bij [slachtoffer] heeft ontwikkeld is een zeer sombere prognose verbonden. Het is te verwachten dat [slachtoffer] in de toekomst ernstig gehandicapt zal blijken te zijn waarbij de mogelijkheid bestaat dat [slachtoffer] alsnog als gevolg van de toegebrachte schade zal komen te overlijden .
Verdachte heeft ter terechtzitting van 25 augustus 2009 verklaard dat hij op 18 januari 2009 om 11.00 uur alleen met zijn zoontje [slachtoffer] in zijn toenmalige woning in [plaats] was. Nadat zijn vrouw die dag om 11.00 uur de woning had verlaten begon [slachtoffer] te huilen. Verdachte kon hem niet stil krijgen. Verdachte heeft [slachtoffer] op het zitvlak van de bank gelegd. Verdachte zat met zijn rug tegen een zijleuning van de bank aan en [slachtoffer] lag tegenover hem op de bank. [slachtoffer] bleef maar doorhuilen. Verdachte heeft [slachtoffer] toen een tikje gegeven. Vervolgens heeft hij [slachtoffer] onder zijn okseltjes vastgepakt. Hij kon niet voorkomen dat zijn hoofdje heen en weer bewoog. Hierna heeft hij hem met de linkerkant van zijn hoofdje tegen de bank getikt. Verdachte wist dat hij het hoofdje van [slachtoffer] moest ondersteunen als hij hem optilde en dat het gevaarlijk voor [slachtoffer] was als hij zijn hoofdje niet zou ondersteunen. Dat was hem in het ziekenhuis verteld .
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij zijn zoontje [slachtoffer] op 18 januari 2009 heeft opgepakt en drie à vier keer heeft geschud. Zijn hoofdje kwam hierbij op de bank terecht. Hij kon het hoofdje niet ondersteunen. Het schudden van het hoofdje van [slachtoffer] kwam door toedoen van verdachte. Toen verdachte [slachtoffer] had geschud dacht hij dat deze handelingen slecht voor [slachtoffer] waren .
Na zijn aanhouding op 13 maart 2009 heeft verdachte met zijn echtgenote [moeder] gebeld waarbij hij onder meer het volgende heeft gezegd: “Ik heb je toch verteld van die tik… van dat tikje… er is nog iets gebeurd. Ik bedoel… niet alleen per ongeluk dat tikje…” en “Ik heb hem vastgehouden en toen zo met zijn hoofdje op de leuning… een soort ‘geschud’. Drie of vier keer… Ze zeggen hier dat het echt ‘shaken baby’ is” en “Ik weet wel dat ik fout zit” .
Bewijsoverweging(en)/verweren
De werkwijze van de verbalisanten bij de politieverhoren van verdachte
De rechtbank heeft geconstateerd dat de verbalisanten die verdachte hebben gehoord hem sturende en suggestieve vragen hebben gesteld. Zo hielden de verhorende verbalisanten hem voor dat het kan opluchten om te vertellen wat er is gebeurd en dat hij anders een hele lange tijd iets bij zich zal dragen wat toch ooit weer terug gaat komen. Nadat verdachte had verklaard dat hij zijn zoontje heeft geslagen vertellen verbalisanten hem dat hij ook niet de persoon is om er mee rond te blijven lopen. Voorts is de verdachte voorgehouden dat hij de kans krijgt om te vertellen wat er nou echt met [slachtoffer] is gebeurd en dat hij die kans moet grijpen. Hierna heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] een klap heeft gegeven waarna [slachtoffer] uit zijn handen is geglipt en op de bank is gestuit. Voorts vertellen de verbalisanten aan verdachte dat er meer aan de hand moet zijn geweest en dat hij nu eens een keertje duidelijk moet zijn over wat er gebeurd is omdat dat beter voor hem en zijn toekomst is. Ze hebben verdachte voorgehouden dat hij dit verhaal niet kan volhouden. Hierna heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] heeft opgepakt en drie of vier keer met zijn hoofdje op de bank heeft gedaan en dat hij hem heeft geschud.
De rechtbank betreurt de suggestieve en sturende wijze waarop de verbalisanten verdachte hebben gehoord en acht deze werkwijze ongewenst.
De rechtbank zal echter geen rechtsgevolgen verbinden aan deze wijze van verhoren, nu verdachte zijn bekennende verklaring bij de politie ter terechtzitting van 25 augustus 2009 heeft bevestigd nadat de rechtbank hem er op heeft gewezen dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Zijn raadsman was hierbij aanwezig. Daarnaast vinden de bekennende verklaringen die verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd bevestiging in de overige bewijsmiddelen.
Opzet
Verdachte heeft op 18 januari 2009 drie tot vier keer toe het hoofdje van zijn zoontje [slachtoffer] van één maand oud tegen de leuning van de bank getikt waardoor diens hoofdje telkens heen en weer werd geschud. Tengevolge van deze gedragingen is bij [slachtoffer] het Shaken Baby Syndrome vastgesteld. [slachtoffer] zal hierdoor ernstig gehandicapt blijven en mogelijk alsnog komen te overlijden als gevolg van de door verdachte toegebrachte schade.
De rechtbank is het met de verdediging eens dat verdachte door aldus te handelen zijn zoontje niet willens en wetens zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen.
De kans dat door voormelde gedragingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel bij zijn zoontje [slachtoffer] zou ontstaan acht de rechtbank echter aanmerkelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard en op de koop toegenomen door het hoofdje van [slachtoffer] op de leuning van de bank te tikken en zijn hoofdje te schudden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij zijn zoontje [slachtoffer].
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat verdachte zich ten tijde van het ten laste gelegde niet bewust is geweest van de gevolgen van zijn handelen.
De omstandigheid dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zeer beperkte intellectuele capaciteiten op licht verstandelijk gehandicapt niveau, rechtvaardigt niet de conclusie dat hij zich aldus niet bewust is geweest van deze gevolgen. De rechtbank heeft hierbij mede gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 augustus 2009 voor zover inhoudende dat hij wist dat hij het hoofdje van [slachtoffer] moest ondersteunen als hij hem optilde en dat het gevaarlijk voor [slachtoffer] zou zijn als hij dat niet deed. Blijkens de nader te noemen triplerapportage van R.A. Sterk, J.M.J.F. Offermans en M.L. van der Wielen heeft verdachte de wederrechtelijkheid van zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde kunnen inzien.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 18 januari 2009 te [plaats] aan zijn toentertijd 1 maand oude zoontje [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een hersenbeschadiging en hersenbloedingen en retinabloedingen waardoor [slachtoffer] meervoudig gehandicapt is geraakt en vermoedelijk zal blijven) heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk meermalen met kracht met zijn hoofdje tegen de leuning van de zitbank aan te slaan waardoor diens hoofdje meermalen met kracht heen en weer werd geschud.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Subsidiair: zware mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een triplerapportage pro justitia van 10 juni 2009 van R.A. Sterk (psycholoog), J.M.J.F. Offerman (psychiater) en M.L. van der Wielen (forensisch milieuonderzoeker), onder meer inhoudende als conclusies -zakelijk weergegeven-:
Er is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zeer beperkte intellectuele capaciteiten op licht verstandelijk gehandicapt niveau. Hiervan was ook sprake ten tijde van het onderhavige ten laste gelegde.
Verdachte heeft weliswaar de wederrechtelijkheid van zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde kunnen inzien, doch is in mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen. Hij kan als verminderd toerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde worden beschouwd.
Daar verdachte in een soortgelijke situatie, waarin hij moet zorgen voor of oppassen op een baby, gemakkelijk kan worden geconfronteerd met gevoelens van frustratie, boosheid, insufficiëntie en machteloosheid, wanneer de baby niet voldoet aan zijn verwachtingen en die vervolgens weer agressie kunnen ‘triggeren’, bestaat een aanzienlijk gevaar voor herhaling. Dit kan [slachtoffer] betreffen maar eventueel ook een tweede kind binnen deze relatie evenals een kind in een eventueel andere toekomstige relatie. Het gedrag van verdachte ten tijde van het onderhavige ten laste gelegde kan met andere woorden niet als situatief geduid worden maar veeleer gerelateerd aan zijn structurele beperkingen.
Verdachte zal -voor zover mogelijk- een beter inzicht dienen te krijgen in zijn beperkingen en in zijn beperkte copingvaardigheden, waardoor hij wellicht in de toekomst risicovolle situaties beter het hoofd kan bieden of uit de weg gaan. In eerste instantie denken rapporteurs aan een opname in een instelling voor mensen met een licht verstandelijk handicap, zoals bijvoorbeeld afdeling De Wier van Altrecht, waarna op termijn deze over zal gaan in een ambulant contact. De klinische en later poliklinische behandeling kunnen het beste plaatsvinden in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden waarbij de reclassering een toezichthoudende rol heeft. Bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf achten zij een te vrijblijvend kader. Het zal ook van belang zijn om de partner van verdachte intensief in de behandeling te betrekken.
De rechtbank neemt de conclusies van deze deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Nu ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gesteld dat de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 165 dagen, geen recht doet aan de ernst van het feit en de gevolgen ervan, ook niet in combinatie met de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden. Verdachte heeft zijn zoontje [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toegebracht tengevolge waarvan [slachtoffer] ernstig meervoudig gehandicapt is geraakt en mogelijk alsnog zal komen te overlijden. De officier van justitie heeft gesteld dat de ernst en de gevolgen van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden rechtvaardigt.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 5 januari 2010 verklaard dat hij sinds 21 december 2009 klinisch is opgenomen in een locatie van De Wier te Rhenen.
Gelet hierop heeft de officier van justitie betoogd dat verdachte een straf en maatregel moet worden opgelegd die het meest passend voor hem zijn teneinde te voorkomen dat een soortgelijk drama wederom plaatsvindt.
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 2 jaren waarvan 555 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter beschikking dient te worden gesteld onder de voorwaarden zoals opgenomen in het maatregelrapport van de reclassering van 8 december 2009, hierna genoemd onder 6.3. Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is een aanzienlijk gevaar voor herhaling in een breed perspectief zodat de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen deze maatregel rechtvaardigt, aldus de officier van justitie.
Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is het met de officier van justitie en de deskundigen eens dat verdachte ter beschikking dient te worden gesteld onder de voorwaarden die in het maatregelrapport van de reclassering van 8 december 2009 staan beschreven.
Nu verdachte in De Wier is opgenomen en zijn behandeling aldaar is aangevangen, is maatwerk geleverd. De ernst van het feit en de gevolgen ervan dienen niet te leiden tot terugkeer van verdachte in de gevangenis. De raadsman heeft gesteld dat in deze zaak met name rekening moet worden gehouden met de persoon van verdachte en dat hem naast voornoemde maatregel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Verdachte is gemotiveerd en stelt zich coöperatief en behandelbaar op.
Ten slotte heeft de raadsman de rechtbank verzocht om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn zoontje [slachtoffer] van één maand oud zwaar lichamelijk letsel toegebracht door zijn hoofdje tegen de leuning van een zitbank te slaan waardoor het hoofdje heen en weer is geschud. Verdachte heeft dit gedaan uit onmacht en frustratie nadat zijn zoontje [slachtoffer] niet ophield met huilen. [slachtoffer] is tengevolge hiervan ernstig meervoudig gehandicapt geraakt en heeft sindsdien geen geestelijke ontwikkeling doorgemaakt. De kans bestaat bovendien dat hij alsnog tengevolge van de toegebrachte schade aan zijn hersenen zal komen te overlijden.
De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat hij zijn zeer jonge en volstrekt weerloze kind, dat op dat moment voor zijn welzijn en verzorging volledig van hem afhankelijk was, niet de geborgenheid en veiligheid heeft geboden die hij nodig had en waar hij recht op had.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
a. de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 juni 2009 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld;
b. een omtrent verdachte opgemaakte triplerapportage pro justitia van 10 juni 2009, opgemaakt door R.A. Sterk (psycholoog), J.M.J.F. Offerman (psychiater) en M.L. van der Wielen (forensisch milieuonderzoeker), als genoemd onder 5.2, onder meer inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De deskundigen adviseren klinische behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden waarbij de reclassering een toezichthoudende rol heeft;
c. een maatregelrapport van de reclassering van 8 december 2009, opgemaakt door I. Berkhof, onder meer inhoudende het advies dat de rechtbank verdachte een terbeschikkingstelling met voorwaarden oplegt waarbij de volgende voorwaarden worden gesteld:
1. verdachte recidiveert niet;
2. verdachte laat zich voor behandeling opnemen bij GGZ-Altrecht, afdeling De Wier zo lang zijn behandelaars en de reclassering dit nodig achten. Verdachte zal zich houden aan de aanwijzingen van zijn behandelaars;
3. verdachte houdt zich voor wat betreft de omgang met zijn zoon [slachtoffer] aan de aanwijzingen van de bij het kind betrokken instanties en geeft de reclassering toestemming contact op te nemen met de betreffende instanties. Verdachte wordt achteraf op de hoogte gesteld van de inhoud van de gesprekken;
4. verdachte laat geen kinderen jonger dan 12 jaar aan zijn verantwoordelijkheid toevertrouwen;
5. verdachte houdt de relatie die hij met zijn vrouw heeft bespreekbaar in de gesprekken met de reclassering. Hij geeft de reclassering toestemming contact op te nemen met zijn echtgenote. Verdachte wordt achteraf op de hoogte gesteld van de inhoud van de gesprekken;
6. verdachte kiest gedurende zijn terbeschikkingstelling met voorwaarden domicilie in overleg met de reclassering en de behandelende instanties. Hij verandert niet van woonplaats en/of adres zonder toestemming van de toezichthoudende instanties. Verdachte verblijft niet op het woonadres van zijn vrouw anders dan geregeld in de daartoe opgestelde omgangsregeling. Voor het maken van uitzonderingen op deze omgangsregeling dient de reclassering vooraf toestemming te verlenen;
7. verdachte heeft een dagbesteding, bestaande uit het volgen van een behandeling, (vrijwilligers)werk en/of opleiding;
8. verdachte geeft de reclassering toestemming contact op te nemen met zijn netwerk. Hij wordt achteraf op de hoogte gesteld van de inhoud van de gesprekken;
9. verdachte stelt zich begeleidbaar en bemiddelbaar op en gedraagt zich naar de aanwijzingen hem te geven door de reclassering. De frequentie van de begeleidingsgesprekken dient op voorhand te worden vastgesteld.
d. de verklaring van de getuige-deskundige I.E. Berkhof, reclasseringswerker, ter terechtzitting van 7 januari 2010, onder meer inhoudende dat zij zich achter de inhoud van voornoemd maatregelrapport schaart. Verdachte is in december 2009 opgenomen in een kliniek van De Wier te Rhenen. Voorts heeft zij verklaard dat verdachte zich coöperatief en behandelbaar heeft opgesteld en dat hij over een sociaal netwerk beschikt bestaande uit zijn echtgenote en de familie [familie]. De therapie zal in januari 2010 van start gaan. Bij terugkeer naar de gevangenis zou verdachte in negatieve zin worden beïnvloed gelet op zijn zwakbegaafdheid, aldus Berkhof. Op termijn zou verdachte ambulant door De Wier kunnen worden behandeld.
Voorts heeft de rechtbank bij de straftoemeting gelet op de positieve proces- en grondhouding van verdachte. Hij heeft zich coöperatief en bereid tot behandeling getoond.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst en de verschrikkelijke gevolgen van de daad van verdachte oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van het voorarrest in ruime mate overschrijdt op zich rechtvaardigen.
Gelet op voormelde persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheid dat hij sinds december 2009 in De Wier is opgenomen, acht de rechtbank het echter niet wenselijk dat verdachte terugkeert naar de gevangenis.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Dat deze straf lager is dan geëist heeft te maken met de omstandigheid dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte terbeschikkingstelling met voornoemde 9 voorwaarden opleggen ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat het gevaarzettend gedrag van verdachte niet als situatief wordt geduid maar aan zijn structurele beperkingen wordt gerelateerd zodat een aanzienlijk gevaar voor herhaling bestaat.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38, 38a, 38d en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair: zware mishandeling.
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en stelt daarbij als voorwaarden:
1. verdachte recidiveert niet;
2. verdachte laat zich voor behandeling opnemen bij GGZ-Altrecht, afdeling De Wier zo lang zijn behandelaars en de reclassering dit nodig achten. Verdachte zal zich houden aan de aanwijzingen van zijn behandelaars;
3. verdachte houdt zich voor wat betreft de omgang met zijn zoon [slachtoffer] aan de aanwijzingen van de bij het kind betrokken instanties en geeft de reclassering toestemming contact op te nemen met de betreffende instanties. Verdachte wordt achteraf op de hoogte gesteld van de inhoud van de gesprekken;
4. verdachte laat geen kinderen jonger dan 12 jaar aan zijn verantwoordelijkheid toevertrouwen;
5. verdachte houdt de relatie die hij met zijn vrouw heeft bespreekbaar in de gesprekken met de reclassering. Hij geeft de reclassering toestemming contact op te nemen met zijn echtgenote. Verdachte wordt achteraf op de hoogte gesteld van de inhoud van de gesprekken;
6. verdachte kiest gedurende zijn terbeschikkingstelling met voorwaarden domicilie in overleg met de reclassering en de behandelende instanties. Hij verandert niet van woonplaats en/of adres zonder toestemming van de toezichthoudende instanties. Verdachte verblijft niet op het woonadres van zijn vrouw anders dan geregeld in de daartoe opgestelde omgangsregeling. Voor het maken van uitzonderingen op deze omgangsregeling dient de reclassering vooraf toestemming te verlenen;
7. verdachte heeft een dagbesteding, bestaande uit het volgen van een behandeling, (vrijwilligers)werk en/of opleiding;
8. verdachte geeft de reclassering toestemming contact op te nemen met zijn netwerk. Hij wordt achteraf op de hoogte gesteld van de inhoud van de gesprekken;
9. verdachte stelt zich begeleidbaar en bemiddelbaar op en gedraagt zich naar de aanwijzingen hem te geven door de reclassering. De frequentie van de begeleidingsgesprekken dient op voorhand te worden vastgesteld.
- draagt de Reclassering Nederland op verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
- heft het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezem door mr. P.J.G. van Osta, voorzitter, mr. P. Bender en mr. R.S.B. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 januari 2010.