ECLI:NL:RBUTR:2010:BK9052

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
279087 / KG ZA 09-1320
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling na onterecht opgelegde schorsing van werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 20 januari 2010 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], een werknemer van EMC Computer Systems Benelux B.V., en zijn werkgever, EMC. De werknemer was op 12 november 2009 met onmiddellijke ingang geschorst door zijn werkgever, wat leidde tot een vordering van de werknemer tot wedertewerkstelling. De werknemer stelde dat de schorsing onterecht was, omdat er geen redelijke grond voor deze maatregel bestond. De rechtbank heeft de procedure en de feiten rondom de schorsing uitvoerig onderzocht, waarbij onder andere de communicatie tussen de werknemer en zijn leidinggevenden, alsook de klachten van teamleden en klanten aan bod kwamen.

De rechtbank oordeelde dat EMC niet voldoende had aangetoond dat er een redelijke grond voor de schorsing bestond. De verwijten die EMC aan de werknemer had gemaakt, zoals klachten over zijn aansturing en het niet behalen van financiële doelstellingen, waren niet voldoende onderbouwd. Bovendien had EMC de werknemer niet eerder gewaarschuwd over zijn functioneren, wat een vereiste is voordat tot schorsing kan worden overgegaan. De rechtbank concludeerde dat de schorsing van de werknemer onterecht was en dat hij recht had op wedertewerkstelling.

De voorzieningenrechter heeft EMC veroordeeld om de werknemer binnen 24 uur na betekening van het vonnis weer toe te laten tot zijn werkzaamheden, met een dwangsom voor iedere dag dat zij in gebreke bleef. Daarnaast moest EMC een e-mail sturen naar alle medewerkers om de terugkeer van de werknemer aan te geven, om zo zijn goede naam te rehabiliteren. De proceskosten werden aan de zijde van de werknemer toegewezen, omdat EMC grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 279087 / KG ZA 09-1320
Vonnis in kort geding van 20 januari 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.A. de Roos,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EMC COMPUTER SYSTEMS BENELUX B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Nieuwegein,
gedaagde,
advocaat mr. I.J. de Laat.
Partijen zullen hierna [eiser] en EMC genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 december 2009 met daaraan gehecht de producties 1 tot en met 11,
- de bij faxbericht van 30 december 2009 gezonden productie van EMC, zijnde een afschrift
van het door EMC op 29 december 2009 bij de kantonrechter te Utrecht ingediende
verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:685 BW met de
daarbij behorende producties 1 tot en met 6,
- de bij faxbericht van 5 januari 2010 gezonden productie van EMC, zijnde een verklaring
van de heer [A] van 29 november 2009,
- de mondelinge behandeling van 5 januari 2010,
- de pleitnota van [eiser],
- de pleitnota van EMC.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is, op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, vanaf
1 december 2008 bij EMC in loondienst werkzaam in de functie van District Manager Enterprise. [eiser] geeft op grond van deze functie leiding aan een team van zeven
senior-accountmanagers.
2.2. Naast [eiser] zijn er nog vier andere District Managers bij EMC in Nederland werkzaam. De vijf District Managers rapporteren allen aan de Country Manager (de heer [A], hierna te noemen: “[A]”), die weer rapporteert aan de Manager EMC North Mature Countries (de heer [B], hierna te noemen: [B]), die weer rapporteert aan de European Manager (de heer [E]).
Voor de komst van [eiser] oefende [A] de functie van District Manager Enterprise uit en oefende [B] de functie van Country Manager EMC uit.
2.3. [eiser] deelde in eerste instantie een kamer met de Technisch directeur van EMC, de heer [C] (hierna te noemen: “[C]”). In februari 2009 is
[C] een kamer gaan delen met [A] en heeft [eiser] een andere kamergenoot gekregen.
2.4. In januari 2009 heeft [A] met [eiser] gesproken over de manier waarop [eiser] zijn team aanstuurde.
2.5. Op 5 november 2009 heeft [A] informeel aan [eiser] laten weten dat hij het gevoel had dat [B] had besloten dat de arbeidsovereenkomst met [eiser] moest worden beëindigd.
2.6. Op 6 november 2009 hebben alle District Managers van EMC, waaronder [eiser], een presentatie moeten houden over het plan van aanpak voor 2010. Tijdens de presentatie van [eiser] is hij herhaaldelijk bekritiseerd. [eiser] heeft vervolgens tijdens de lunchpauze besloten om zijn presentatie na de lunch niet voort te zetten en heeft met [B] afgesproken om met hem op 12 november 2009 de input van [B] op zijn plan van aanpak voor 2010 te bespreken. Deze bespreking is door [B] afgezegd.
2.7. Op 12 november 2009 heeft [A] aan [eiser] meegedeeld dat EMC afscheid van hem wenst te nemen. Direct volgend op dit gesprek is [eiser] door het hoofd HR van EMC, de heer [D], met onmiddellijke ingang geschorst. EMC heeft toen ook de
e-mailaccount en de Blackberry van [eiser] afgesloten.
2.8. Bij brief van 12 november 2009 is de schorsing aan [eiser] bevestigd. In deze brief is niet vermeld om welke reden(en) [eiser] wordt geschorst.
2.9. EMC heeft direct volgend op de schorsing van [eiser] aan alle werknemers per
e-mail laten weten dat [A] de functie van District Manager Enterprise op interim basis zal gaan vervullen.
2.10. Bij schrijven van 9 december 2009 heeft [eiser] EMC gesommeerd om hem weder te werk te stellen. EMC heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.
2.11. EMC heeft op 29 december 2009 een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:685 BW bij de kantonrechter te Utrecht ingediend.
Er is nog geen datum voor de mondelinge behandeling van dit verzoekschrift bepaald. [eiser] heeft aangekondigd dat hij in deze procedure verweer zal voeren.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat EMC bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op alle dagen en uren, wordt veroordeeld:
a) om [eiser] op de gebruikelijke voorwaarden toe te laten tot zijn werkzaamheden als
werknemer van EMC, in de functie van District Manager Enterprise, dit op straffe van
een dwangsom van EUR 25.000,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat EMC
daarmee in gebreke blijft,
b) om voorafgaand aan de wedertewerkstelling van [eiser] en derhalve onmiddellijk aan al
haar medewerkers een e-mail te sturen met de volgende inhoud:
“Op donderdag 12 november jl. is de heer [eiser], District Manager Enterprise,
met onmiddellijke ingang geschorst. Inmiddels is vast te komen staan dat dit ten
onrechte is gebeurd. [eiser] zal zijn werkzaamheden als District Manager
Enterprise dan ook weer hervatten.
Hoogachtend,
De heer [B]”
althans met een door de voorzieningenrechter te bepalen inhoud, dit op straffe van een
dwangsom van EUR 25.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat EMC daarmee in
gebreke blijft,
c) in de proceskosten.
3.2. [eiser] legt – samengevat – het volgende aan deze vorderingen ten grondslag.
EMC heeft [eiser] zonder rechtsgrond geschorst. Het is [eiser] onduidelijk wat de schorsingsgronden zijn. Voor zover de door EMC in haar ontbindingsverzoek genoemde gronden voor ontbinding ook dienen te gelden als grond voor de schorsing, geldt dat deze gronden voor de schorsing niet opgaan. Verder geldt dat EMC na januari 2009 geen kritiek op het functioneren van [eiser] heeft geuit. Resultaat van deze onterechte schorsing is dat de goede naam van [eiser] op grove wijze wordt beschadigd. De buitenwereld denkt dat [eiser] op staande voet is ontslagen. Slechts door terugkeer van [eiser] op de werkvloer, met een bevestiging hiervan via een interne mededeling, kan dit worden rechtgezet. Er is geen sprake van verstoorde verhoudingen die aan de terugkeer van [eiser] bij EMC in de weg staan.
3.3. EMC voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
De vordering zoals weergegeven in 3.1 onder a
4.1. De vordering zoals weergegeven in 3.1 onder a strekt tot opheffing van de schorsing en wedertewerkstelling van [eiser].
4.2. EMC stelt zich op het standpunt dat zij op grond van de hierna te noemen verwijten, in onderlinge samenhang bezien, gerechtigd was om [eiser] op
12 november 2009 met onmiddellijke ingang te schorsen en dat op grond van deze verwijten de schorsing ook dient voort te duren. Het gaat om de volgende verwijten:
a. de teamleden van [eiser] hebben bij EMC geklaagd over de manier waarop [eiser] hen
aanstuurde,
b. diverse grote klanten van EMC hebben bij EMC geklaagd over de samenwerking met
[eiser],
c. de samenwerking met [C] is door toedoen van [eiser] niet goed verlopen,
terwijl deze samenwerking van groot belang is,
d. [eiser] heeft zonder overleg met [A] een grote offerte afgezegd waardoor EMC de
komende jaren significante omzet misloopt,
e. [eiser] heeft de financiële doelstelling bij lange na niet gehaald,
f. tijdens de presentatie van 6 november 2009 is gebleken dat [eiser] een koers voor 2010
voor ogen had waarmee het management van EMC zich absoluut niet kan verenigen,
dat [eiser] deze koers had gekozen zonder daarover overleg te voeren met zijn
leidinggevende ([A]), dat [eiser] het advies dat zijn collega’s hem hadden gegeven
niet heeft opgevolgd en dat [eiser] tijdens zijn presentatie de kritische vragen van zijn
directe collega’s en het hoger management niet kon beantwoorden.
EMC stelt zich op het standpunt dat zij gelet op deze verwijten te veel gevaar loopt als [eiser], die een cruciale positie in de organisatie inneemt, in de gelegenheid wordt gesteld om zijn functie uit te voeren.
Voorts stelt EMC zich op het standpunt dat er een onwerkbare situatie zal ontstaan indien [eiser] weer tot zijn werkzaamheden wordt toegelaten. Door de gang van zaken in de afgelopen periode is elke basis om de samenwerking voort te zetten verdwenen, aldus EMC.
4.3. Aan de orde is de beantwoording van de vraag of EMC gerechtigd was om [eiser] te schorsen en of deze schorsing dient voort te duren. Hierover wordt het volgende overwogen.
4.4. Bij schorsing wordt aan de werknemer een (tijdelijk) verbod opgelegd zijn werkzaamheden te verrichten. Er bestaat geen wettelijke basis voor deze maatregel.
De rechtmatigheid ervan wordt getoetst aan de beginselen van goed werkgeverschap
(artikel 7:611 BW). Daarbij geldt dat het recht op (weder)tewerkstelling van de werknemer slechts moet wijken:
- indien de werkgever aannemelijk maakt dat hij een redelijke grond voor de schorsing heeft
of
- als een bevel tot tewerkstelling tot een onwerkbare situatie zou leiden.
4.5. Van een redelijke grond voor schorsing is sprake als toelating van de werknemer tot het werk aan de goede gang van zaken bij de werkgever schade zou toebrengen of als vanwege zwaarwegende redenen, waartegen de belangen van de werknemer niet opwegen, in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd dat hij de werknemer op het werk duldt.
4.6. Verder geldt dat de werkgever alvorens tot schorsing van de werknemer over te gaan, de werknemer, in beginsel, op het aan hem verweten gedrag dient aan te spreken en hem in de gelegenheid dient te stellen dit gedrag te verbeteren met daarbij de waarschuwing dat indien er geen verbetering komt dit tot een schorsing gevolgd door een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, kan leiden.
4.7. Geconcludeerd wordt dat EMC niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op
12 november 2009 een redelijke grond voor schorsing van [eiser] bestond en dat er een redelijke grond bestaat om die schorsing te laten voortduren. Dit wordt als volgt gemotiveerd.
4.7.1. EMC heeft niet voldoende onderbouwd dat de in 4.2. onder a tot en met c genoemde verwijten – die betrekking hebben op de manier van samenwerken met collega’s en klanten – zich hebben voorgedaan. Dit had – gelet op de betwisting van [eiser] – wel op haar weg gelegen. Het is niet gebleken dat de teamleden van [eiser] na het gesprek dat [eiser] hierover in januari 2009 met [A] heeft gehad nog hebben geklaagd over de manier waarop [eiser] hen aanstuurt. De twee anonieme verklaringen (productie 4 bij het verzoekschrift) geven op dit punt, weergegeven de gemotiveerde reactie van [eiser] hierop, onvoldoende informatie. Het is onduidelijk welke klanten over de samenwerking met [eiser] hebben geklaagd en wat deze klanten [eiser] precies verwijten. EMC heeft dit niet inzichtelijk gemaakt. Het is evenmin gebleken dat de samenwerking tussen [eiser] en
[C] niet goed verliep, laat staan dat deze samenwerking uitsluitend door toedoen van [eiser] niet goed verliep. De enkele omstandigheid dat [C] in februari 2009 naar een andere kamer is verhuisd, is ontoereikend om die conclusie te dragen. Ook de verklaring van [C] (productie 5 bij het verzoekschrift) kan die conclusie niet dragen. Het is niet aannemelijk geworden dat [eiser] niet met zijn collega’s en klanten overweg zou kunnen. Integendeel, tijdens de mondelinge behandeling heeft EMC verklaard dat het contact tussen [eiser] en zijn collega’s en klanten goed is. Verder geldt dat EMC [eiser] eerst erop had moeten wijzen dat de manier waarop hij met zijn collega’s en klanten samenwerkte niet acceptabel was en had moeten waarschuwen dat indien daarin geen verandering zou komen dit mogelijk tot een schorsing gevolgd door een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zou kunnen leiden (zie 4.6). Het is niet gebleken dat EMC dit heeft gedaan. EMC heeft weliswaar aangevoerd dat [A], [B] en [D] regelmatig met [eiser] hebben gesproken over zijn functioneren, maar [eiser] heeft betwist dat zij in het kader van die gesprekken enig punt van kritiek op het functioneren van [eiser] hebben geuit. Feiten en omstandigheden die erop wijzen dat dit wel is gebeurd, zijn niet gebleken.
4.7.2. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] zonder overleg met [A] een grote offerte heeft afgezegd (verwijt zoals weergegeven in 4.2 onder d). EMC had [eiser] echter nadrukkelijk erop moeten wijzen dat hij daarmee buiten zijn beslissingsbevoegdheid is getreden en dat indien dit nog een keer zou gebeuren dit tot schorsing gevolgd door beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou kunnen leiden. Het is niet gebleken dat EMC dit heeft gedaan.
4.7.3. EMC heeft niet onderbouwd dat het in 4.4 onder e genoemde verwijt (het niet halen van de financiële doelstellingen) zich heeft voorgedaan. Dit had – gelet op de betwisting van [eiser] – wel op haar weg gelegen. Voorts geldt dat EMC [eiser] eerst erop had moeten wijzen dat het niet behalen van de financiële doelstellingen niet acceptabel was en had moeten waarschuwen dat dit mogelijk tot een schorsing gevolgd door een beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou kunnen leiden. Het is niet gebleken dat EMC dit heeft gedaan.
4.7.4. Ten aanzien van het in 4.2 onder f genoemde verwijt geldt het volgende.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat een afwijkende mening over de in 2010 te volgen koers tot schorsing van [eiser] en beëindiging van de arbeidsovereenkomst dient te lijden. Het komt de voorzieningenrechter voor dat het gelet op de hoge functie die [eiser], volgens de eigen stellingen van EMC, in de organisatie bekleedt en de bij deze functie behorende verantwoordelijkheden, nu juist de taak van [eiser] is om zijn visie over de door EMC in 2010 te volgen koers aan het hoger management kenbaar te maken en daarover met hen in debat te gaan, in plaats van alle adviezen van zijn collega’s op te volgen. Het is voorts gelet op de omstandigheid dat [A] één dag voor de presentatie van 6 november 2009 aan [eiser] had meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst met [eiser] zeer waarschijnlijk zou worden beëindigd niet aan [eiser] toe te rekenen dat de presentatie niet geheel vlekkeloos verliep. Dit geldt te meer nu, zoals ter zitting is gebleken, de presentatie van [eiser] diverse malen door [B] is onderbroken met kritische opmerkingen. [eiser] kan er, in die omstandigheden, door EMC niet op worden afgerekend dat hij op die dag de kritische vragen van voornamelijk [B] niet adequaat kon beantwoorden. Bovendien is [B] ermee akkoord gegaan om op
12 november 2009 in een één op één gesprek met [eiser] het plan van [eiser] door te nemen.
4.8. Het is onvoldoende aannemelijk dat de toelating van [eiser] tot de werkplek
– zoals EMC aanvoert en [eiser] betwist – tot een onwerkbare situatie zal leiden. Daartoe is het volgende redengevend.
Het is niet aannemelijk geworden dat [eiser] niet met zijn collega’s en klanten overweg zou kunnen. Integendeel, tijdens de mondelinge behandeling heeft EMC verklaard dat het contact tussen [eiser] en zijn collega’s en klanten goed is. Verder geldt dat uit het voorgaande volgt dat het niet aannemelijk is dat [eiser] zo slecht functioneerde dat hij onmogelijk kan terugkeren (totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd). EMC en met name het hoger management ([A], [B] en [D]) zal met [eiser] in gesprek dienen te gaan over, onder meer, de in 2010 te volgen koers. Dit is nog niet gebeurd en lijkt vooralsnog ook niet onmogelijk. [eiser] heeft aangegeven daartoe bereid te zijn.
4.9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] belang heeft bij de door hem gevorderde wedertewerkstelling. [eiser] heeft er bij belang bij dat er een eind wordt gemaakt aan de aantasting van zijn eer en goede naam.
4.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot wedertewerkstelling zal worden toegewezen. De omstandigheid dat de behandeling van het ontbindingsverzoek aanstaande is, is – in tegenstelling tot wat EMC aanvoert – onvoldoende om de schorsing van [eiser], die ontegenzeggelijk diffamerend van karakter is, te handhaven.
Ook de in verband met deze vordering gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat deze op de in de beslissing te noemen manier zal worden beperkt.
De vordering zoals weergegeven in 3.1 onder b
4.11. De vordering zoals weergegeven in 3.1 onder b is gericht op – kort gezegd – het schriftelijk rehabiliteren van [eiser].
4.12. Vaststaat dat EMC kort na de schorsing van [eiser] aan haar medewerkers een
e-mail heeft verzonden met daarin de mededeling dat [A] op interim basis de functie van
Direct Manager Enterprise zal gaan vervullen. Het komt de voorzieningenrechter niet onwaarschijnlijk voor dat de medewerkers, ondanks dat EMC ze – zoals EMC aanvoert – dat niet direct zou hebben meegedeeld, de conclusie hebben getrokken dat [eiser] op staande voet door EMC is ontslagen, dan wel dat [eiser] door EMC is geschorst.
Het komt de voorzieningenrechter dan ook niet onredelijk voor dat EMC de medewerkers bij e-mail informeert dat [eiser] deze functie weer zal gaan vervullen. De vordering van [eiser] zal dan ook op de in de beslissing te noemen manier worden toegewezen.
Ook de in verband met deze vordering gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat deze op de in de beslissing te noemen manier zal worden beperkt.
Proceskosten
4.13. EMC zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,98
- vast recht 262,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.163,98
4.14. Dit vonnis zal –anders dan gevorderd – niet uitvoerbaar worden verklaard op alle dagen en uren, omdat de noodzaak daarvan niet is gebleken.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt EMC om [eiser] uiterlijk binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op de gebruikelijke voorwaarden toe te laten tot zijn werkzaamheden als werknemer van EMC, dit in de functie van District Manager Enterprise,
5.2. bepaalt dat EMC voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.1 bepaalde, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van EUR 10.000,--, tot een maximum van EUR 250.000,--,
5.3. veroordeelt EMC om voor of gelijktijdig met de in 5.1. genoemde wedertewerkstelling van [eiser] aan al haar medewerkers een e-mail te sturen met de volgende inhoud:
“Op donderdag 12 november jl. is de heer [eiser], District Manager Enterprise,
met onmiddellijke ingang geschorst. De voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht heeft
in haar vonnis van 20 januari 2010 geoordeeld dat EMC [eiser] in de gelegenheid dient te stellen
om zijn werkzaamheden als District Manager Enterprise te hervatten omdat – kort gezegd –
EMC niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een redelijke grond voor schorsing van [eiser] bestaat.
[eiser] zal dan ook met ingang van heden deze functie weer gaan vervullen.
Hoogachtend,
De heer [B]”
5.4. bepaalt dat EMC voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.3 bepaalde, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van EUR 10.000,--, tot een maximum van EUR 200.000,--,
5.5. veroordeelt EMC in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.163,98,
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2010.
BvdG