ECLI:NL:RBUTR:2009:BP2195

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
254955 / HA RK 08-405
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op familiaal verschoningsrecht tijdens voorlopig getuigenverhoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 17 juni 2009 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van Bruca Producten B.V. tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek was eerder toegewezen in een beschikking van 21 januari 2009, waarbij de datum voor het verhoor was vastgesteld op 26 mei 2009. De opgeroepen getuigen, die tevens partij waren in de procedure, hebben zich echter beroepen op hun familiaal verschoningsrecht en zijn niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de getuigen een bloedverwantschap hebben en dat zij in beginsel recht hebben op een beroep op het verschoningsrecht, zoals vastgelegd in artikel 165 lid 2 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De rechtbank heeft verder overwogen dat het familiaal verschoningsrecht ongeclausuleerd is en dat getuigen niet verplicht zijn om hun redenen voor het inroepen van dit recht te motiveren. Dit is bedoeld om hen te beschermen tegen gewetensconflicten die kunnen ontstaan bij het getuigen in zaken die hun familieleden betreffen. Bruca heeft betoogd dat de getuigen, omdat zij ook partij zijn in de procedure, geen beroep op het verschoningsrecht kunnen doen. De rechtbank heeft deze stelling verworpen, omdat de getuigen ook als getuigen in de zaak tegen elkaar kunnen worden aangemerkt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het familiaal verschoningsrecht ook van toepassing is op getuigen die partij zijn in de procedure, en dat het belang van waarheidsvinding niet zwaarder weegt dan het recht op verschoning. De rechtbank heeft het beroep op het verschoningsrecht van de getuigen toegewezen en verzocht om bericht of het voorlopig getuigenverhoor als gesloten kan worden beschouwd. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 254955 / HA RK 08-405
Beschikking van 17 juni 2009 naar aanleiding van beroep op verschoningsrecht
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRUCA PRODUKTEN B.V.,
gevestigd te Woerden,
verzoekster,
advocaat mr. P.J. de Groen,
tegen
1. [verweerder sub 1],
wonende te [woonplaats]
verweerder,
advocaat mr. M. Visser,
2. [verweerder sub 2],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
advocaat mr. M. Visser,
3. [verweerder sub 3],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
advocaat mr. M. Visser,
4. [verweerder sub 4],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
advocaat mr. M. Visser,
5. [verweerster sub 5]
wonende te [woonplaats]
verweerster,
advocaat mr. M. Visser
1. De procedure
1.1. In de beschikking van deze rechtbank van 21 januari 2009 is het door Bruca Producten B.V. (verder: “Bruca”) ingediende verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ten aanzien van partijen sub 1 tot en met 5 (verder ook aan te duiden als [verweerders c.s.].) toegewezen. In die beschikking is de datum van het voorlopig getuigenverhoor bepaald op 26 mei 2009 van 13.00 uur tot 17.00 uur. Ter voorbereiding van dit verhoor heeft de raadsman van Bruca aangekondigd dat hij op 26 mei 2009 vijf getuigen zou willen (doen) horen, namelijk partijen sub 1 tot en met 5, waarna hij deze getuigen ook heeft opgeroepen. In reactie op deze oproeping heeft de raadsman van [verweerders c.s.]. op 20 mei 2009 een brief aan de raadsman van Bruca gestuurd met daarin de mededeling dat [verweerders c.s.]. met het oog op het bepaalde in artikel 165 lid 2 Rv een beroep hun verschoningsrecht doen en dat zij daarom niet bij het voorlopig getuigenverhoor op 26 mei 2009 zullen verschijnen. Bij voornoemde brief van 20 mei 2009 is als bijlage het verweerschrift ex artikel 186 Rv gevoegd, gedateerd 19 november 2008.
1.2. Tijdens de zitting van 26 mei 2009 bleken de opgroepen getuigen ([verweerders c.s.].) inderdaad niet te zijn verschenen. Naar aanleiding hiervan heeft Bruca ter zitting verweer gevoerd tegen het beroep door de opgeroepen getuigen op het door hen gestelde verschoningsrecht. Verder heeft Bruca het standpunt ingenomen dat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdiendt dat de rechtbank een beslissing naar aanleiding van het beroep op het verschoningsrecht neemt, ondanks het feit dat dit beroep door de opgeroepen getuigen ter zitting had moeten worden gedaan (en dus niet schriftelijk).
1.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2. De beoordeling
2.1. De rechtbank stelt voorop dat door Bruca niet is betwist dat [verweerders c.s.]. allen een bloedverwantschap hebben in de zin van artikel 165 lid 2 sub a Rv. Dit betekent dat [verweerders c.s.]. in beginsel een beroep op een verschoningsrecht toekomt. De wet erkent het familiaal verschoningsrecht immers ongeclausuleerd. Een getuige die een beroep doet op het familiaal verschoningsrecht kan ermee volstaan zich op de bestaande familierelatie te beroepen en behoeft niet nader te motiveren waarom hij van zijn verschoningsrecht gebruik wenst te maken (zie HR 8 mei 1998, NJ 1998, 606). Dit uitgangspunt is een direct gevolg van het uitgangspunt dat getuigen bij het afleggen van een verklaring in relatie tot familieleden in een gewetensconflict kunnen komen te verkeren, waartegen artikel 165 lid 2 sub a Rv hen juist beoogd te beschermen.
2.2. Onder verwijzing naar het arrest van HR 19 februari 1993, NJ 1994, 344 stelt Bruca zich op het standpunt dat [verweerders c.s.]. - ondanks het ongeclausuleerde verschoningsrecht van artikel 165 lid 2 Rv - daarop geen beroep kan doen. De reden hiervan is volgens Bruca gelegen in het feit dat de opgeroepen getuigen tevens partij zijn bij het voorlopig getuigenverhoor. Een getuige die tevens partij is in het geding komt volgens de Hoge Raad in voornoemd arrest geen verschoningsrecht toe, aldus Bruca. Deze algemene stelling van Bruca wordt verworpen en daartoe wordt het volgende overwogen. Zowel in het verzoekschrift tot het houden van het voorlopig getuigenverhoor als tijdens de zitting op 26 mei 2009 heeft Bruca - kort gezegd - gesteld dat [verweerders c.s.]., althans één of meer van hen, onrechtmatig jegens Bruca heeft gehandeld en dat het voorlopig getuigenverhoor ertoe dient om te achterhalen wie van hen kan worden gedagvaard. Dit betekent dat partijen sub 1 tot en met 5 niet alleen moeten worden aangemerkt als partijgetuigen, maar tevens hebben te gelden als getuigen in de zaak tegen de anderen (zie Gerechtshof Amsterdam 18 juli 1996, NJ 1998, 409). Het kan immers zo zijn dat de getuigenis van de ene getuige (tevens partij in het voorlopig getuigenverhoor) ertoe leidt dat de andere getuige (een familielid en ook partij in het voorlopig getuigenverhoor) uiteindelijk in het aanhangig te maken geding wordt gedagvaard. Deze verwevenheid en de wederzijdse betrokkenheid van [verweerders c.s.]. onderling brengt met zich dat er in het voorlopige getuigenverhoor geen heldere scheiding is tussen bedoelde positie als enerzijds derdegetuige en anderzijds partijgetuige, gelijk het geval was in de zaak die heeft geleid tot het voornoemde arrest van Gerechtshof Amsterdam. [verweerders c.s.]. komt dan ook in redelijkheid een verschoningsrecht toe. Het beroep van Bruca op artikel 6:166 BW leidt niet tot een andere conclusie. De omstandigheid dat Bruca overweegt om [verweerders c.s.]. als groep aansprakelijk te stellen laat immers onverlet dat een getuigenis van het ene familielid een ondersteuning kan vormen voor de aansprakelijkheid van het andere familielid (in dan wel buiten groepsverband).
2.3. De stelling van Bruca dat zij voornemens is om tijdens het getuigenverhoor aan iedere specifieke getuige uitsluitend vragen te stellen die hem/haar aangaan, brengt in het vorenstaande geen verandering. Daartoe is redegevend dat het familiaal verschoningsrecht een absoluut karakter heeft en de getuige juist het recht geeft om ervoor te kiezen om in het geheel geen verklaring af te leggen. Dit betekent dat de verplichting om wel antwoord te moeten geven op vragen die uitsluitend de specifieke partij/getuige zelf aangaan in strijd is te achten met dit ongeclausuleerde recht.
2.4. Verder heeft Bruca gesteld dat de waarheidsvinding een groot te respecteren belang is. Door het beroep van [verweerders c.s.]. op een familiaal verschoningsrecht wordt de waarheidsvinding gefrustreerd en dit is te beschouwen als een misbruik van procesrecht, aldus Bruca. Deze stelling kan Bruca niet baten en daartoe wordt het volgende overwogen. Met Bruca is de rechtbank van oordeel dat de waarheidsvinding van groot belang is. Dit belang brengt dan ook mee dat slechts in bijzondere gevallen een uitzondering kan worden gemaakt op de getuigplicht van artikel 165 lid 1 Rv (zie HR 10 april 2009, LJN: BG9470). Één van die bijzondere gevallen heeft de wetgever neergelegd in artikel 165 lid 2 sub a Rv en betreft het familiale verschoningsrecht. Dat de waarheidsvinding door dit recht kan worden gefrustreerd, is derhalve een gevolg van de keuze van de wetgever om het belang van het familiale verschoningsrecht te stellen boven het uitgangspunt van de getuigplicht.
2.5. Ten slotte heeft Bruca aangevoerd dat als het beroep door [verweerders c.s.]. op het verschoningsrecht zou slagen, een oplossing kan zijn dat alleen [verweerder sub 2] (gedaagde sub 2.) als getuige wordt gehoord. Daarvoor geldt volgens Bruca dat [verweerder sub 2] waarschijnlijk degene is die uiteindelijk wordt gedagvaard. Deze stelling slaagt evenmin. In die situatie blijven de andere opgeroepen getuigen immers partij in het voorlopig getuigenverhoor, zodat [verweerder sub 2] - gezien zijn familiale band met deze partijen - met succes een beroep op het familiale verschoningsrecht kan doen.
3. De beslissing
De rechtbank
wijst toe het beroep op het verschoningsrecht door [verweerders c.s.].,
verzoekt Bruca ter rolle van woensdag 1 juli 2009 aan de rechtbank en de advocaat van [verweerders c.s.]. te berichten of hiermee het voorlopig getuigenverhoor als gesloten kan worden geacht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2009.?