beslissing
RECHTBANK UTRECHT Wrakingskamer
zaaknummers/rekestnummers: 278431/HA RK 09-427, 278432/HA RK 09-428 en 278433/HA RK 09-429
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 1 december 2009
[verzoeker sub 1],
verblijvende te HvB Demersluis te Amsterdam, raadsman: mr. H.E. Brink, advocaat te Amsterdam,
[verzoeker sub 2],
verblijvende te PI Rijnmond, De Schie te Rotterdam, raadsman: mr. R. van Boom, advocaat te Utrecht,
[verzoeker sub 3],
verblijvende te PI Midden Holland, HvB de Geniepoort te Alphen aan de Rijn, raadsvrouw: mr. C.J. Berghout, advocaat te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: verzoekers, tegen
mr. [A], mr. [B] en mr. [C], rechters in de rechtbank Utrecht,
hierna te noemen: meervoudige (straf)kamer
1.1. Ter zitting van 1 december 2009 heeft de meervoudige (straf)kamer van deze rechtbank, samengesteld als voormeld, de tegen verzoekers aanhangig gemaakte strafzaken onder parketnummers 16/710791-08, 16/711843-08 en 16/711844-08 behandeld.
Bij gelegenheid van die behandeling hebben de raadslieden van verzoekers namens deze de drie bovengenoemde rechters gewraakt. Van de zitting zijn processen-verbaal opgemaakt.
1.2. De wrakingsverzoeken zijn gevoegd behandeld op de openbare terechtzitting van 1 december 2009. Daarbij waren bovenvermelde partijen aanwezig. Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. R. Klee.
1.3 Op de zitting hebben verzoekers en de officier van justitie hun standpunten mondeling toegelicht. De rechters wier wraking is verzocht zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten toe te lichten. Vervolgens is de uitspraak bepaald op heden.
2.1. Verzoekers zijn, samen met een vierde persoon genaamd [E], wegens verdenking van (medeplegen van) moord enlof diefstal gedagvaard voor de zitting van de meervoudige (strafkamer van 1 december 2009.
2.2. De raadslieden hebben tijdens de zitting onder meer verzocht om de voormalig raadsman van ene [D], mr. M.G. Cantarella, als getuige te horen over hetgeen zijn voormalige cliënt aan hem heeft verteld over het verhoor van die [D] door de politie op 18 november 2009. De meervoudige kamer heeft dit verzoek afgewezen. Daarop hebben de raadslieden namens verzoekers de meervoudige strafkamer gewraakt.
3.1. De wrakingsgronden richten zich tegen de motivering van de beslissing van de meervoudige strafkamer om advocaat mr. Cantarella niet als getuige te horen. De raadslieden betogen dat uit de door de meervoudige strafkamer gebezigde motivering blijkt dat deze kamer vooruitloopt op hetgeen mr. Cantarella zou kunnen verklaren.Verzoekers betogen dat mr. Cantarella uit eigen wetenschap kan verklaren over hetgeen [D] hem vertelde over het politieverhoor en dat dat van belang kan zijn voor de toetsing van de geloofwaaardigheid van de verklaring van [D]. Door een en ander te miskennen Ioopt de strafkamer op de bewijswaardering vooruit en kan niet langer van hun onpartijdigheid warden uitgegaan.
3.2. De rechters hebben niet in de wrakingsverzoeken berust.
3.3. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken.
4.1. Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte de rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.2. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en door het Europese Hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn, indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.3. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.4. De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoekers de persoonlijke instelling van rechters van de meervoudige kamer niet ter discussie hebben gesteld. Derhalve zal slechts onderzocht worden of er objectief bepaalde feiten en omstandigheden zijn die verzoekers grond geven te vrezen dat het de meervoudige (straf)kamer aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.5. De kern van de verzoeken wordt gevormd door de afwijzing van de meervoudige strafkamer om mr. Cantarella als getuige te horen. Blijkens het door de griffier opgestelde proces-verbaal heeft de rechtbank daartoe de volgende motivering gegeven.
"...Dit omdat als mr. Cantarella al zou willen en, binnen de door de Orde van Advocaten gestelde gedragsregels zou mogen verklaren, zijn verklaring niets zal kunnen toevoegen aan hetgeen [D] al heeft verklaard bij de rechter-commissaris, omdat Cantarella's eventuele verklaring put uit dezelfde bron."
4.6. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van deze motivering niet worden aangenomen dat er sprake is van een objectief gerechtvaardigd vermoeden dat de meervoudige strafkamer bij de (verdere) behandeling van de strafzaken van verzoekers niet onpartijdig zal zijn. De rechters zijn weliswaar vooruitgelopen op wat de getuige zou kunnen verklaren en in hoeverre dat iets zal kunnen toevoegen aan hetgeen door [D] bij de rechter-commissaris is verklaard, maar daaruit spreekt geen (schijn van) vooringenomenheid. Een oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaring van [D] als afgelegd bij de politie of zoals afgelegd bij de rechter-commissaris is daarin naar het oordeel van de wrakingskamer in ieder geval niet te lezen en ook overigens kan niet worden gezegd dat de strafkamer met deze motivering te zeer is vooruitgelopen op een van de onderdelen van het eindvonnis.
4.7. De conclusie van het bovenstaande is dat de rechtbank geen feiten of omstandigheden ziet waardoor de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is en de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De verzoeken zullen daarom warden afgewezen.
De rechtbank:
5.1. wijst de verzoeken af;
5.2. bepaalt dat de behandeling van de strafzaken met parketnummers 16/710791-08, 16/711843-08 en 16/711844-08 zal worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek;
5.3. draagt de griffier op een afschrift van deze beslissing toe te zenden aan mr. Brink, mr. Van Boom, mr. Berghout, de betrokken rechters, de officier van justitie mr. R. Klee, de voorzitter van de sector Strafrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Sap, P. Dondorp en B.J. van Ettekoven, rechters, in aanwezigheid van mr. J.J. van Doorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2009.