ECLI:NL:RBUTR:2009:BN6353

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
275773 HA-RK 09-359
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingszaak tegen rechter in strafzaak

Op 17 november 2009 heeft de Rechtbank Utrecht een beslissing genomen in een wrakingszaak. De zaak betreft een verzoek tot wraking van de politierechter, ingediend door de verdachte [X] tijdens de zitting van 7 oktober 2009. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot diefstal, en tijdens de zitting verzocht zijn advocaat, mr. A.M.C.J. Baaijens, om aanhouding van de zitting om een getuige te horen. Dit verzoek werd afgewezen door de rechter, wat leidde tot de wraking. De verdachte stelde dat de afwijzing van het verzoek om de getuige te horen, gebaseerd op de opmerking dat er 'genoeg overig materiaal' was, een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter impliceerde, in strijd met artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechter, mr. [X], verdedigde haar beslissing door te stellen dat het horen van de verbalisant niet noodzakelijk was voor de te nemen beslissing, en dat zij dit ter zitting had gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om een getuige te horen een procesbeslissing was en dat een negatieve procesbeslissing op zichzelf onvoldoende grond voor wraking biedt. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die de vrees van de verdachte voor een gebrek aan onpartijdigheid rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen, met de overweging dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK UTRECHT
zaaknummer:275773 HA-RK 09-359
Beslissing van de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 17 november 2009,
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [X], verzoeker,
advocaat: mr. A.M.C.J. Baaijens, hierna te noemen: mr. Baaijens,
tegen
mr. [X],
politierechter van de rechtbank te Utrecht, hierna te noemen: mr. [X].
1. Het verloop van de procedure
1.1 Ter terechtzitting van 7 oktober 2009 heeft [X] een verzoek tot wraking van mr. [X] ingediend. Dit verzoek is in het proces-verbaal van de zitting opgenomen. In een brief van eveneens 7 oktober 2007 heeft [X] zijn wrakingsverzoek nogmaals verwoord.
1.2 Mr. [X] die niet in de wraking heeft berust, heeft schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.3 De griffier heeft de advocaat van [X], mr. Baaijens van de behandeling van het verzoek ter zitting in kennis gesteld, onder toezending van de geschriften van het wrakingsverzoek en de onder 1.2 genoemde schriftelijke reactie van mr. [X].
1.4 De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op de openbare zitting van 3 november 2009, waarbij [X] is verschenen, bijgestaan door mr. Baaijens. Voorts is ter zitting verschenen mr. [X]. Ter zitting heeft mr. Baaijens een nadere toelichting op het verzoek tot wraking gegeven. Mr. [X] heeft hierop gereageerd.
1.5 De uitspraak is bepaald op heden
2. De feiten
Op de zitting van 7 oktober 2009 stond [X] terecht. Hem is poging tot diefstal (artikel 310) Wetboek van strafrecht (Sr) artikel 311 lid 1 aanhef en sub 5 Sr en artikel 45 Sr) tenlastegelegd. Tijdens deze zitting heeft mr. Baaijens, gelet op de verklaring van [X] ter zitting, verzocht om aanhouding van de zitting om de brigadier van politie die het proces-verbaal van het verhoor heeft opgemaakt als getuige te laten horen. Mr. [X] heeft dit verzoek afgewezen.
3. Het verzoek
Volgens [X] heeft mr. [X] het verzoek om aanhouding afgewezen op de grond dat er "genoeg overig materiaal" was. Hij heeft hierin aanleiding gezien om mr. [X] te wraken, nu uit deze woordkeus blijkt dat er geen sprake is van een onafhankelijke rechter als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), aldus [X].
4. Het standpunt van de rechter
Mr. [X] heeft naar voren gebracht dat zij het horen van de verbalisant niet noodzakelijk vond voor enige te nemen beslissing en dat zij dit ter zitting ook zo heeft gemotiveerd, onder verwijzing naar de informatie die zich in het dossier bevindt, de verklaring die [X] ter zitting heeft afgelegd over het tenlastegelegde feit en de gang van zaken.
5. Beoordeling
5.1 Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte de rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
5.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervóór bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
5.3 Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. [X] jegens [X]. Derhalve zal naar objectieve maatstaven worden beoordeeld of is gebleken van feiten en omstandigheden die [X] grond hebben gegeven voor de vrees dat het de behandelend rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
5.4 De rechtbank stelt voorop dat de afwijzing van het verzoek om een getuige te horen een procesbeslissing betreft. Een negatieve procesbeslissing is voor de daarbij in het ongelijk gestelde partij op zichzelf onvoldoende grond voor wraking. In de door mr. [X] gegeven motivering voor deze procesbeslissing dat er geen noodzaak is voor het horen van de verbalisant omdat er "voldoende overig materiaal is", ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat mr. [X] blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Deze motivering is neutraal geformuleerd, in die zin dat mr. [X] zich daarbij niet heeft uitgelaten over het al of niet belastend zijn van bedoeld materiaal. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat de afwijzende beslissing van mr. [X] een andere grondslag zou hebben dan de door haar genoemde reden dat zij zich op grond van het aanwezige materiaal voldoende geïnformeerd acht om een inhoudelijke beslissing over het tenlastegelegde feit te kunnen nemen.
5.5 De rechtbank moet dan ook concluderen dat er onvoldoende aanleiding is voor het oordeel dat het mr. [X] aan onpartijdigheid heeft ontbroken. Het verzoek dient, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook te worden afgewezen.
6. Beslissing
De rechtbank Utrecht,
6.1 wijst het verzoek af;
6.2 draagt de griffier op deze beslissing toe te zenden aan mr. Baaijens, mr. [X] en
mr. F. Rethmeijer (de officier van justitie), alsmede aan mr. I.J.B. Corbeij (sectorvoorzitter van de sector strafrecht van deze rechtbank) en mr. H. AE. Uniken Venema (de president van deze rechtbank);
6.3 beveelt voorts de officier van justitie [X] en mr. Baaijens op te roepen te verschijnen ter zitting van de politierechter op een nader te bepalen datum;
Deze beslissing is gegeven door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, en mr. P. Bender en
mr. drs. R. in 't Veld, leden van de meervoudige kamer, en is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2009, in het bijzijn van de griffier mr. S. Meurs.