ECLI:NL:RBUTR:2009:BM1232

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600869-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overval op snackkraam en bezit van verdovende middelen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 27 november 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van een overval op een snackkraam en het voorhanden hebben van verdovende middelen. De overval vond plaats op 5 augustus 2009, waarbij de verdachte het personeel van de snackkraam bedreigde en mishandelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, op basis van getuigenverklaringen en bewijsstukken, wettig en overtuigend schuldig is aan de diefstal met geweld. De verdachte heeft tijdens de overval een bedrag van 140 euro weggenomen, waarbij hij de eigenaar van de snackkraam met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen en dreigende woorden heeft geuit. Daarnaast is de verdachte op 16 mei 2009 aangehouden met cocaïne en MDMA-pillen in zijn bezit. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de impact op de slachtoffers, en heeft besloten om een gevangenisstraf van één jaar op te leggen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 190,- aan de benadeelde partij toegewezen, ter compensatie van de materiële schade die is ontstaan door de overval. De rechtbank heeft de teruggave van inbeslaggenomen goederen gelast en de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600869-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 november 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1974] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsvrouwe mr. M.K.J. Dikkerboom, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 november 2009, waarbij de officier van justitie, mr. E.C. Lodder, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een overval heeft gepleegd op een snackkraam en dat hij daarbij de eigenaren van de snackkraam bedreigd heeft en één van hen met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen.
Voorts wordt verdachte verweten dat hij cocaïne en MDMA-pillen voorhanden heeft gehad.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat het bewijsmateriaal hoofdzakelijk is gecreëerd door na de aanhouding van verdachte naar hem toe te redeneren. De verdediging voert aan dat de signalementen die door getuigen van de dader zijn gegeven onderling te veel verschillen vertonen. Daarnaast is de zwembroek van verdachte niet met zekerheid herkend. Uit de locaties van de met de telefoon van verdachte aangestraalde zendmasten valt weliswaar af te leiden dat hij in de buurt is geweest van de plaats van de overval, maar dit bewijst niet dat verdachte de dader is. Verdachte is door getuigen niet herkend bij de fotoconfrontaties. Met betrekking tot de lijmresten op de kentekenplaat is niet vast komen te staan dat deze afkomstig zijn van het bij verdachte aangetroffen stuk tape.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank het volgende.
De heer [aangever 1] verklaart in zijn aangifte dat hij op 5 augustus 2009 op recreatieterrein [adres], te [plaats], in zijn snackkraam is overvallen. De overvaller hield daarbij een hand onder zijn shirt alsof hij een wapen had. Voorts verklaart de heer [aangever 1] dat de overvaller 130 of 140 euro uit de kassalade heeft gegrepen, waarvan hij 60 euro buiten de kraam weer heeft laten vallen. [aangever 1] verklaart dat de dader zei: “Houd je bek, houd je bek” en “ik schiet/steek je kapot” en dat de dader hem vervolgens met zijn vuist een harde klap op zijn neus gaf. Ten slotte heeft [aangever 1] verklaard dat de overvaller een blanke zon(nebank) gebruinde, kale man is van 25 tot 30 jaar oud, met een slank, gespierd postuur en met een lengte van 1 meter en 80 centimeter.
Mevrouw [getuige 1] was getuige van de overval en zag de overvaller ook een hand onder zijn shirt houden alsof hij een pistool had. Zij hoorde hem ook roepen “Houd je bek. Houd je bek”. Ze zag de overvaller geld uit de kassa pakken en vervolgens zag ze dat hij de eigenaar van de snackkraam op zijn neus sloeg. De overvaller is door [getuige 1] omschreven als een blanke of licht getinte man tussen de 25 en 30 jaar oud met een lengte tussen de 1 meter 75 en 1 meter 80. Dit signalement heeft [getuige 1] in een tweede verhoor aangevuld met de omschrijving dat de overvaller slank maar gespierd was en een petje droeg waar geen zichtbaar haar onderuit kwam. [getuige 1] zag ten slotte dat de overvaller wegreed in een donkergroene Peugeot, vermoedelijk van het type 205.
Verbalisant [verbalisant 1] geeft in haar proces-verbaal van bevindingen aan dat verdachte is aangehouden als verdachte van de overval, omdat verdachte, in combinatie met de auto waarin hij reed, voldeed aan het afgegeven signalement.
Uit een onderzoek naar een in de auto van verdachte aangetroffen mobiele telefoon blijkt dat verdachte op 5 augustus 2009 een sms-bericht heeft verstuurd met de tekst: “Zo beter, lig op [x]”. Mevrouw [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij op 5 augustus 2009 een sms-bericht van verdachte heeft ontvangen, waarin hij aangaf dat hij op ‘[x]’ lag. [betrokkene 1] verklaart voorts dat wanneer iemand van hen – de rechtbank begrijpt: de vriendenkring waarvan verdachte en [betrokkene 1] deel uitmaken – ‘[x]’ zegt dat daar dan zeker ‘[adres]’ mee wordt bedoeld.
Bij zijn aanhouding had verdachte 70 euro in zijn broekzak. De heer [betrokkene 2] is de eigenaar van het bedrijf waarvoor verdachte werkt. Hij heeft verklaard dat verdachte in de periode van de overval weinig geld had en dat verdachte in de week van 5 augustus 2009 hem bijna dagelijks om geld vroeg.
Verdachte heeft naar voren gebracht dat hij de overval niet gepleegd kan hebben omdat hij op het moment van de overval thuis was samen met zijn neef [betrokkene 3]. De rechtbank volgt verdachte daarin niet en overweegt daartoe het volgende.
[betrokkene 3] heeft verklaard dat verdachte op 5 augustus 2009 na ongeveer 17.30 uur thuis is gekomen. Gelet op deze verklaring hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij de middag van de overval vanaf 15.00 uur thuis is geweest. Hierbij heeft deze getuige opgemerkt dat hij geen horloge draagt en dus niet zo precies op de tijd let. [betrokkene 4], de dochter van de buren van verdachte, heeft hem die dag na 18.00 uur bij haar thuis gezien. Uit onderzoek naar de reistijd per auto tussen de plaats van de overval en het huis van verdachte blijkt dat deze ongeveer 12 minuten bedraagt bij normaal rijgedrag. De rechtbank stelt dan ook vast dat, gelet op de reistijd tussen de plaats van overval en het huis van verdachte, uit de verklaring van [betrokkene 3] en de verklaring van [betrokkene 4] niet volgt dat verdachte de overval niet kan hebben gepleegd. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verklaring van [betrokkene 3], gelet op zijn opmerking dat hij niet precies op de tijd let, de ruimte laat dat verdachte na 18.00 is thuisgekomen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettelijk en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 16 mei 2009 te [plaats], gemeente [plaats], bij zijn aanhouding cocaïne en pillen bevattende MDMA onder zich had. Uit onderzoek is gebleken dat het gewicht van de cocaïne ongeveer 5,9 gram is en het gewicht van de pillen ongeveer 6,75 gram. Aanvullend onderzoek heeft bevestigd dat het om cocaïne en MDMA bevattende materialen gaat.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ongeveer 5,9 gram cocaïne en 6,75 gram MDMA bevattende pillen aanwezig had.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 05 augustus 2009 te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 140 euro toebehorende aan [aangever 1] en [aangever 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte,
- tegen die [aangever 1] en die [aangever 2], terwijl hij zijn hand onder zijn T-shirt hield alsof hij een wapen vasthield, schreeuwde "houd je bek, houd je bek" en
- tegen die [aangever 1] en die [aangever 2] schreeuwde "ik schiet/steek je kapot" en
- die [aangever 1] met zijn vuist tegen de neus heeft gestompt;
2.
op 16 mei 2009 te [plaats], gemeente [plaats], opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 5,9 gram cocaïne en 6,75 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van het voorarrest.
6.2. Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 verzoekt de verdediging om vrijspraak. Ten aanzien van feit 2 voert de verdediging aan dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor dergelijke delicten. Gelet op de richtlijn voor deze hoeveelheid verboden middelen, acht de verdediging derhalve een geheel voorwaardelijke werkstraf van 42 uur passend.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank acht het volgende van belang ten aanzien van het eerste tenlastegelegde feit.
Verdachte heeft op klaarlichte dag een snackkraam overvallen en daarbij geweld gebruikt. Voor de slachtoffers is deze overval een bijzonder traumatische ervaring. Hun vertrouwen in mensen is verdwenen en zij hebben heel veel moeite de draad van hun werk weer op te pakken. Zij voelen zich heel kwetsbaar in de snackkraam waarmee zij in de zomermaanden hun brood verdienen.
Verdachte heeft bij deze gevolgen voor de slachtoffers kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van anderen, op deze manier snel aan geld te komen.
Ten aanzien van het tweede tenlastegelegde feit overweegt de rechtbank dat verdachte een hoeveelheid verdovende middelen voorhanden heeft gehad. In het algemeen geldt voor verdovende middelen als cocaïne dat zij in hoge mate verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel. Daarnaast heeft het gebruik van en de handel in verdovende middelen een aanzuigende werking op overig crimineel gedrag, zoals diefstal en heling.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht een lagere straf passend en geboden. De rechtbank heeft rekening gehouden met straffen die in gelijksoortige zaken worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het feit dat verdachte blijkens zijn strafblad niet eerder is veroordeeld voor een vergelijkbaar geweldsdelict of voor de overtreding van de Opiumwet. Verdachte is weliswaar in het verleden een aantal malen veroordeeld wegens diefstal, maar heeft zich inmiddels gedurende een lange periode niet aan dat soort zaken schuldig gemaakt.
Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van na te melden straf.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij, mevrouw [aangever 2], vordert een schadevergoeding van € 30.260, - voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 190, - een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende onderbouwd. Zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. Het beslag
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen:
• 9 zonnebrillen
• rol tape
• mobiele telefoon
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het bij de aanhouding van verdachte inbeslaggenomen geld (een bedrag van € 70, -) aan mevrouw [aangever 2] dan wel de heer [aangever 1], omdat zij redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert:
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: 9 zonnebrillen, een rol tape en een mobiele telefoon;
- gelast de teruggave aan mevrouw [aangever 2] dan wel de heer [aangever 1] van het bij de aanhouding van verdachte inbeslaggenomen geld, te weten een bedrag van € 70, -;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [aangever 2], van € 190, - ter zake van materiële schade;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2], € 190,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. R.C. Hartendorp, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. J.A. van Wageningen en A.R. Scharrenborg, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 november 2009.