ECLI:NL:RBUTR:2009:BM0300

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-444365-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld in vereniging gepleegd te Soest

In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 14 december 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijk geweld in vereniging gepleegd tegen meerdere personen in de nacht van 3 op 4 augustus 2008 te Soest. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met anderen geweld te hebben gepleegd tegen het slachtoffer en getuigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een groep die in die nacht op de openbare weg betrokken was bij twee vechtpartijen. Tijdens deze incidenten heeft de verdachte, samen met anderen, het slachtoffer met de blote vuist geslagen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet aanwezig was bij de vechtpartij en dat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende bewijs was, onder andere door getuigenverklaringen die de aanwezigheid van de verdachte bevestigden. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de tijd die verstreken was sinds het gepleegde feit. De uitspraak werd gedaan in het kader van de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/444365-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 december 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], aan de [woonadres]
raadsman mr. X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 november 2009, waarbij de officier van justitie, mr. E.C.A.M. Langenhorst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1 primair: samen met anderen dan wel alleen heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven door hem samen met anderen dan wel alleen met een scherp voorwerp in zijn rug te steken;
feit 1 subsidiair: [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een scherp voorwerp in de rug te steken;
feit 1 meer subsidiair: heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2: samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 3];
3. De voorvragen
De geldigheid van de dagvaarding.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit nietig is. Daartoe voert zij aan dat de tenlastelegging onder 2 inhoudt dat het openlijk geweld op de [adres] en/of de [adres] zou zijn gepleegd. Volgens de verdediging blijkt uit het dossier dat sprake is geweest van twee incidenten, één op de [adres] en één op de [adres]. Hierdoor is het volgens de verdediging niet duidelijk waartegen verdachte zich dient te verdedigen.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voldoende feitelijk omschreven is en ook overigens aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet.
Het tenlastegelegde onder 2 legt beide incidenten aan verdachte ten laste. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier duidelijk blijkt dat sprake is van twee incidenten van openlijk geweld. Uit het dossier blijkt ook dat verdachte ten aanzien van beide incidenten door de politie als verdachte is gehoord. Hierdoor is het naar het oordeel van de rechtbank voor verdachte voldoende duidelijk waartegen hij zich dient te verdedigen.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak voor het onder 1 ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat een andere persoon als enkelvoudige dader voor poging tot doodslag door [slachtoffer] met een mes in de rug te steken veroordeeld is en dat niet bewezen kan worden dat verdachte bewust en nauw met deze persoon heeft samengewerkt bij het plegen van dit feit.
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van beide feiten niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Met betrekking tot feit 1 heeft zij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte bij dit incident aanwezig was. De verklaringen over zijn aanwezigheid en betrokkenheid zijn uiterst summier. Indien wordt aangenomen dat verdachte bij dit incident aanwezig was, stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte niet als dader of als medepleger kan worden aangemerkt. Diverse personen hebben een andere persoon als dader aangewezen en er kan niet worden vastgesteld dat verdachte nauw en bewust met deze persoon heeft samengewerkt, met het oogmerk om het slachtoffer te doden.
Het onder 2 ten laste gelegde feit kan naar de mening van de verdediging niet worden bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet bij de vechtpartij(en) aanwezig is geweest. Weliswaar is hij met [getuige 2] meegereden van de [adres] naar de [adres], maar vervolgens is hij uitgestapt en heeft hij zich gedistantieerd van de groep. Voorts kan uit de afgelegde verklaringen van getuigen niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte zich aan enige vorm van openlijk geweld heeft schuldig heeft gemaakt.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] en meerdere getuigen kan worden afgeleid dat [slachtoffer] door [betrokkene 1] in zijn rug is gestoken. In het dossier zitten voorts geen aanwijzingen dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken. Ook zijn er geen aanwijzingen te vinden dat verdachte bewust en nauw met [betrokkene 1] heeft samengewerkt met betrekking tot het neersteken van [slachtoffer]. Op grond van het voorgaande kan niet vastgesteld worden dat verdachte een poging heeft gedaan om alleen, of met een ander, [slachtoffer] van het leven te beroven door hem in zijn rug te steken. Ook het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, omdat - zoals hiervoor vermeld - er geen aanwijzingen in het dossier zitten dat verdachte [slachtoffer] in zijn rug heeft gestoken.
Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij in de nacht van 3 augustus 2008 op 4 augustus 2008, op de [adres] te Soest door meerdere personen, waaronder verdachte, met de blote vuist is geslagen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte deel uitmaakte van een groep die in die nacht op de [adres] hem en aangever heeft geslagen. Getuige [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij die nacht met een groep, waaronder verdachte, naar de [adres] is gereden en dat daar vervolgens [slachtoffer] en [getuige 1] door leden van die groep zijn geslagen. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij een aantal personen, waaronder verdachte, die nacht met zijn auto van de [adres] naar de [adres] heeft gebracht, alwaar de jongens zijn uitgestapt. Even later zijn de jongens weer bij hem in de auto gestapt. Tijdens de rit terug naar de [adres] hoorde hij de jongens zeggen dat ze klappen hadden uitgedeeld. [getuige 2] heeft toen ook gehoord dat verdachte heeft gezegd dat ze [naam], waarmee gedoeld werd op [slachtoffer], geslagen hadden omdat hij hen had geflest met een TV en 500 euro.
Getuige [getuige 3] heeft gezien dat de groep personen die bij de vechtpartij op de [adres] waren betrokken, kort daarna bij de [adres] opnieuw met [slachtoffer] en [getuige 1] hebben gevochten. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte bij de vechtpartij bij de [adres] aanwezig was en de vriend van [slachtoffer] (naar de rechtbank begrijpt: [getuige 1]) vast had. Aangever heeft voorts verklaard dat hij bij de vechtpartij aan de [adres] een klap van verdachte tegen zijn zij heeft gekregen.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] en [getuige 1] in de nacht van 3 op 4 augustus op de [adres] en [slachtoffer] tevens op de [adres] te Soest door een groep zijn geslagen. Daarnaast kan worden vastgesteld dat verdachte beide keren deel uitmaakte van deze groep en dat hij opzettelijk een substantiële en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dat geweld, door bij beide incidenten [slachtoffer] te slaan. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 3 augustus 2008 tot en met 4 augustus 2008 te Soest met anderen, op de [adres] en de [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, telkens openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en/of [getuige 1], welk geweld bestond uit het telkens slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of [getuige 1].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van feit 2:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt ten aanzien van beide feiten om vrijspraak.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde feit overweegt de rechtbank dat verdachte in één nacht tweemaal betrokken is geweest bij een vechtpartij op de openbare weg. Bij de eerste vechtpartij heeft verdachte de confrontatie bewust opgezocht door met een groep in twee auto’s de andere groep op te zoeken. De tweede vechtpartij is uiteindelijk ontaard in een steekpartij, die dodelijke gevolgen had kunnen hebben. Verdachte heeft door zijn aandeel in beide vechtpartijen een belangrijke rol gespeeld in de aanleiding naar deze steekpartij. Naast de kwalijke gevolgen voor de slachtoffers leiden dergelijke vechtpartijen in het algemeen tot gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 november 2009 eerder is veroordeeld voor openlijk in vereniging gepleegd geweld tegen personen en daarnaast ook voor zware mishandeling.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het feit dat verdachte, ingevolge de veroordeling van 30 maart 2009 van de rechtbank Utrecht, onder toezicht van de reclassering staat. Blijkens het reclasseringsadvies van 24 november 2009 ziet de reclassering voldoende mogelijkheden om met verdachte het reeds ingezette traject voort te zetten. Nu verdachte reeds onder toezicht van de reclassering staat, voegt een voorwaardelijke straf in onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank niets toe.
Ten slotte heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte het feit in augustus 2008 gepleegd heeft en dat sindsdien geruime tijd is verstreken alvorens de zaak ter terechtzitting is behandeld.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat voor het bewezenverklaarde kan worden volstaan met een werkstraf van 100 uur.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63 en 141 Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5.1 genoemde strafbare feit oplevert:
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en mr. R.C. Hartendorp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Scharrenborg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 december 2009.