ECLI:NL:RBUTR:2009:BL8843

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600797-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een verbalisant tijdens achtervolging

Op 19 juli 2009 heeft verdachte tijdens een achtervolging door de politie met zijn auto een verbalisant op een fiets aangereden. De verbalisant kon een aanrijding voorkomen door op tijd weg te springen. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld hoe hard hij heeft gereden. Wel is bewezen verklaard dat verdachte poging tot zwaar lichamelijk letsel heeft gepleegd, omdat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de agent zwaar letsel zou oplopen. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank weegt mee dat verdachte eerder is veroordeeld voor rijden onder invloed en dat hij door zijn gedrag een gevaar heeft gecreëerd voor de verbalisant. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder financiële problemen door het voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade aan de fiets van de verbalisant en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600797-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 maart 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats],
raadsman mr. R.P. Adema, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 maart 2010 waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: geprobeerd heeft verbalisant [verbalisant 1] van het leven te beroven, door met hoge snelheid op deze [verbalisant 1] in te rijden, dan wel geprobeerd heeft om [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 1 subsidiair: verbalisant [verbalisant 1] heeft bedreigd met de dood, dan wel met zware mishandeling door met hoge snelheid op hem in te rijden;
feit 2: een dienstfiets van de politie Utrecht heeft vernield;
feit 3: onder invloed van alcohol een personenauto heeft bestuurd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van verbalisant [verbalisant 1], de diverse getuigenverklaringen en de bevindingen van de verbalisanten. Verdachte is met een auto op een smalle weg met zeer hoge snelheid ingereden op verbalisant [verbalisant 1]. Verdachte heeft hierdoor het risico genomen dat hij deze verbalisant met de auto zou kunnen raken. [verbalisant 1] moest opzij springen om niet geraakt te worden. Verdachte moet zich bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat hij [verbalisant 1] zou kunnen aanrijden. [verbalisant 1] zou bij een aanrijding met zo’n hoge snelheid het leven kunnen laten. Verdachte heeft blijkens zijn handelen -gas geven na de bocht en zonder snelheid te verminderen inrijden op [verbalisant 1]- deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. Alles aldus de officier van justitie.
De officier van justitie acht daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en dat verdachte hiervan vrijgesproken dient te worden. In dat verband merkt de verdediging het volgende op. Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij opzettelijk op [verbalisant 1] is ingereden. Het woord ‘inrijden’ impliceert een zekere doelbewustheid. Verdachte is niet doelbewust op [verbalisant 1] ingereden. Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte met een ‘hoge of aanmerkelijke snelheid’ heeft gereden. De politie heeft niet vast kunnen stellen hoe hard verdachte precies heeft gereden. Onder optimale omstandigheden zou hij in de voorliggende bocht maximaal 58 km/u kunnen rijden.
Niet duidelijk is geworden hoe de fiets van [verbalisant 1] onder de auto van verdachte is gekomen. Niet uit te sluiten is dat [verbalisant 1] de fiets opzettelijk voor de auto van verdachte heeft gegooid om hem te laten stoppen. Ook blijft onduidelijk waar verbalisant [verbalisant 1] precies op de weg stond. De diverse verklaringen van de getuigen geven daar geen uitsluitsel over. Alles aldus de verdediging.
Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte eveneens vrijgesproken dient te worden, nu niet bewezen kan worden dat hij opzettelijk de fiets heeft aangereden. Hij wilde juist ontkomen aan de politie. Uit zijn eigen verklaring en de verklaringen van de getuigen blijkt dat het ontwijken van de fiets niet meer mogelijk was, aldus de verdediging.
Ten aanzien van feit 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 19 juli 2009 rijdt verbalisant [verbalisant 2] samen met verbalisant [verbalisant 3] in een opvallend politie dienstvoertuig te Bunschoten-Spakenburg. Hij ziet een auto, te weten een Ford Mondeo Stationwagen met kenteken [kenteken] (hierna te noemen de Ford), rijden die bij het zien van de politieauto plotseling linksaf slaat. De politieauto rijdt achter deze Ford aan. De bestuurder van de Ford verhoogt vervolgens zijn snelheid en probeert bij de politieauto weg te rijden. Aan de bestuurder van de Ford wordt een stopteken gegeven. Tevens worden de optische signalen van de politieauto in werking gezet. De bestuurder van de Ford negeert het stopteken en rijdt verder met hoge snelheld. Er vindt een achtervolging plaats door Bunschoten-Spakenburg. De bestuurder van de Ford rijdt via de [adres], de [adres] op.
[verbalisant 1] (hierna te noemen [verbalisant 1]) heeft die avond samen met verbalisant [verbalisant 4] dienst in het centrum van Bunschoten-Spakenburg. Zij verplaatsen zich per fiets. [verbalisant 1] krijgt via de meldkamer te horen dat er een achtervolging plaatsvindt. Hij fietst richting de [adres] en ziet uit de richting van de [adres] een auto, te weten een Ford Mondeo, aan komen rijden. Achter deze Ford rijdt een politieauto met optische en geluidssignalen. De Ford rijdt met piepende banden door de bocht en maakt veel toeren. [verbalisant 1] fietst op dat moment midden op straat.
[verbalisant 1] wil aan de bestuurder van de Ford een stopteken geven, maar ziet dat de afstand tussen hem en de Ford snel kleiner wordt. [verbalisant 1] beseft dat hij van die plek weg moet komen om niet aangereden te worden. Hij springt van zijn fiets af, waarbij hij de fiets onder zich door gooit. Na zijn sprong komt [verbalisant 1] aan de rechterzijde van de weg terecht. Op dat moment rijdt de Ford tegen de fiets van [verbalisant 1] aan. De afstand tussen [verbalisant 1] en de Ford bedraagt op dat moment ongeveer één meter, aldus [verbalisant 1].
Na de aanrijding van de Ford met de fiets, zet de achtervolging zich voort waarbij de bestuurder van de Ford met hoge snelheid aan de politie probeert te ontkomen. Uiteindelijk wordt de Ford klem gereden en de bestuurder aangehouden. De bestuurder van de Ford verzet zich bij zijn aanhouding.
De aangehouden bestuurder blijkt [verdachte] te zijn.
Verdachte verklaart dat hij de Ford op 19 juli 2009 in Bunschoten-Spakenburg heeft bestuurd. Hij is voor de politie weggereden omdat zijn rijbewijs niet in orde was. Hij zag op de [adres] een fietser staan op de rijbaan. Hij zag dat deze fietser een agent was omdat hij een bikershelm droeg. Deze agent sprong van zijn fiets. Verdachte heeft met zijn auto de fiets van deze agent geraakt. Verdachte heeft niet geremd. Na de botsing met de fiets is verdachte doorgereden. Na een achtervolging door de politie is hij aangehouden.
Enige tijd later is door de politie onderzoek gedaan naar de situatie ter plaatse. Op de plek waar vermoed wordt dat verdachte met zijn auto de fiets heeft geraakt, is de weg 5,6 meter breed. Ter plaatse worden door de verkeerspolitie geen remsporen aangetroffen. Door de verkeerspolitie kan niet worden vastgesteld hoe hard verdachte heeft gereden.
Verklaringen van getuigen met betrekking tot de aanrijding van de fiets.
[verbalisant 4] heeft op 19 juli 2009 samen met [verbalisant 1] dienst. Zij krijgen een melding van een achtervolging en [verbalisant 1] fietst de [adres] op. [verbalisant 4] fietst achter [verbalisant 1]. [verbalisant 4] ziet dat een auto snel op [verbalisant 1] af komt. [verbalisant 1] zit dan nog op zijn fiets. Vervolgens springt [verbalisant 1] naar achteren van zijn fiets af. De auto remt niet en knalt vervolgens tegen de fiets van [verbalisant 1] aan.
[verbalisant 3] rijdt samen met verbalisant [verbalisant 2] in een politieauto achter de auto van verdachte aan. Verdachte rijdt met zijn auto de [adres] op. [verbalisant 3] ziet [verbalisant 1] op de rijbaan staan. [verbalisant 3] ziet dat [verbalisant 1] zijn fiets wegdrukt, van zich af. [verbalisant 1] springt naar achteren van zijn fiets af. Hij ([verbalisant 3]) ziet geen remlichten bij de auto van verdachte.
[verbalisant 2] rijdt achter verdachte aan. Verdachte rijdt onverantwoord hard. [verbalisant 2] ziet dat de auto van verdachte vol op [verbalisant 1] in rijdt. [verbalisant 1] niet was weggesprongen, dan was hij aangereden door de auto.
[getuige 4] zit op 19 juli 2009 met zijn vrienden [getuige 3] en [getuige 2] en zijn neef [getuige 1] op een bankje op de [adres] te Bunschoten-Spakenburg. Hij ziet dat de Ford met hoge snelheid op de agent inrijdt. De agent springt weg. Indien de agent niet weg was gesprongen, zou hij zijn aangereden door de Ford.
[getuige 2] ziet dat de agent voor de auto weg springt en zijn fiets een zet geeft. De auto heeft de agent net niet geraakt. De bestuurder van de auto reed onverantwoord hard.
[getuige 1] ziet dat de auto zijn vaart niet mindert en op de agent afrijdt. De agent duwt zijn fiets van zich af richting de rijbaan. De agent sprong richting de stoep.
[getuige 3] ziet dat de agent zelf snel naar achteren moest duiken om te voorkomen dat hij door de auto geraakt zou worden.
Bij de rechter-commissaris hebben [getuige 4], [getuige 3] en [getuige 1] verklaard dat de agent van zijn fiets sprong en dat de fiets vervolgens tegen de auto aan kwam.
Ter zitting hebben [getuige 4], [getuige 3] en [getuige 1] verklaard dat de agent op de weg stond. Hij stond niet midden op de weg, maar aan de zijkant.
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat [verbalisant 1] naast zijn fiets staat en dat [verbalisant 1] de fiets opzettelijk voor de auto gooit. De getuigen [getuige 4], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 1] hebben bij de rechter-commissaris en ter zitting een andere verklaring afgelegd dan zij in eerste instantie hebben afgelegd bij de politie. Zij hebben onder andere verklaard dat de agent zijn fiets opzettelijk voor de auto heeft gegooid. De agent zou hierbij geen gevaar hebben gelopen.
Uit alle hiervoor genoemde verklaringen blijkt dat verdachte de [adres] oprijdt. Verdachte blijft met onverminderde snelheid in de richting van [verbalisant 1] rijden en hij remt niet. [verbalisant 1] staat op dat moment op de rijbaan.
Tevens blijkt dat [verbalisant 1] en zijn fiets in een tegengestelde richting bewegen; [verbalisant 1] maakt een beweging in de richting van de stoep -voor [verbalisant 1] zelf naar achteren- terwijl zijn fiets een beweging naar voren maakt. Alle getuigen verklaren iets soortgelijks te hebben gezien, namelijk een sprong van de fiets door [verbalisant 1], waarna de fiets naar voren beweegt. Dit komt overeen met de verklaring van [verbalisant 1], dat hij van zijn fiets springt en dat zijn fiets onder hem doorschiet in de richting van de auto van verdachte. Op grond van de afgelegde verklaringen houdt de rechtbank het ervoor dat bij het afspringen van de fiets door [verbalisant 1], de fiets in een vloeiende beweging voor de auto is gekomen.
Gelet op het voornoemde zijn de verklaring van verdachte -dat [verbalisant 1] naast zijn fiets stond en de fiets opzettelijk voor de auto van verdachte gooit- en de verklaringen van de getuigen [getuige 4], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 1] -dat [verbalisant 1] opzettelijk zijn fiets voor de auto heeft gegooid- niet geloofwaardig en de rechtbank schuift deze verklaringen om die reden terzijde.
Inrijden
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet op [verbalisant 1] is ingereden. Het woord ‘inrijden’ impliceert namelijk een doelbewustheid. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat verdachte heeft verklaard dat hij verbalisant [verbalisant 1] op de rijbaan heeft zien staan. Verdachte is met onverminderde snelheid in de richting van [verbalisant 1] blijven rijden. Wanneer een automobilist met onverminderde snelheid in de richting van een persoon blijft doorrijden, terwijl de weg ter plaatse slechts 5,6 meter breed is, dan rijdt de automobilist op die persoon in.
Kwalificatie
De rechtbank is -anders dan de officier van justitie- van oordeel dat het bovengenoemde niet te kwalificeren valt als poging tot doodslag en overweegt daartoe als volgt. Door de politie kon niet worden vastgesteld hoe hard verdachte precies heeft gereden. Derhalve valt niet te bewijzen dat verdachte met een ‘hoge’ snelheid heeft gereden. Niet kan worden vastgesteld dat de snelheid van de auto van verdachte van dien aard is geweest dat kan worden aangenomen dat -had verdachte [verbalisant 1] daadwerkelijk aangereden- de kans aanmerkelijk is dat [verbalisant 1] daarbij het leven zou hebben gelaten. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van poging tot doodslag.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat -naar algemene ervaringsregels- de kans aanmerkelijk was dat [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgelopen, indien [verbalisant 1] daadwerkelijk door verdachte zou zijn aangereden. Verdachte heeft uit alle macht proberen te ontkomen aan de politie en heeft daarbij aanmerkelijk harder gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid, zoals blijkt uit de verklaringen van de verbalisanten en de getuigen.
Het handelen van verdachte, te weten onder invloed van alcoholhoudende drank in een auto proberen te ontkomen aan de politie en daarmee inrijden op een verbalisant, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft aldus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank overweegt nog dat het onderdeel van de tenlastelegging ‘waarbij de motor van de auto van verdachte hoge toeren maakte’ weliswaar bewezen kan worden, maar dat dit niet bijdraagt aan de kwalificatie poging tot zware mishandeling.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan een overweegt daartoe als volgt.
Zoals reeds hierboven is overwogen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [verbalisant 1] door de auto van verdachte zou worden aangereden. Nu [verbalisant 1] van zijn fiets is afgesprongen en de fiets daarmee in een vloeiende beweging voor de auto van verdachte is gekomen, heeft verdachte eveneens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij met zijn auto de fiets zou raken. Verdachte heeft derhalve ‘voorwaardelijk opzet’ gehad op het vernielen van de fiets van [verbalisant 1]. Gelet op het hiervoor overwogene verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat geen sprake was van opzet bij verdachte
Feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 19 juli 2009 te Bunschoten-Spakenburg als bestuurder onder invloed van alchol -verdachte had 4 à 5 glazen Cola-Beerenburg gedronken- een personenauto (merk Ford, type Mondeo) heeft bestuurd. Dat verdachte onder invloed van alcoholhoudende drank was, wordt bevestigd door de uitslag van het ademanalyseonderzoek, dat heeft uitgewezen dat verdachte een ademalcoholgehalte had van 350 microgram per liter uitgeademde lucht had.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 19 juli 2009 te Bunschoten-Spakenburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn, verdachtes, auto met aanmerkelijke snelheid op die [verbalisant 1] is ingereden, waarbij de motor van de auto van verdachte hoge toeren maakte, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 19 juli 2009 te Bunschoten-Spakenburg opzettelijk en wederrechtelijk een fiets toebehorende aan de Politie Utrecht heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk met zijn, verdachtes, auto, met aanmerkelijke snelheid tegen de fiets van de Politie Utrecht aan te rijden;
3.
op 19 juli 2009 te Bunschoten-Spakenburg als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Ford, type Mondeo), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 350 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
- feit 1 primair: poging tot zware mishandeling;
- feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
- feit 3: overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde zich houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland en het volgen van een Leefstijltraining voor Justitiabelen.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om hem te veroordelen tot een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan het voorarrest, aangevuld met eventueel een voorwaardelijk strafdeel.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft onder invloed van alcohol met zijn auto over de weg gereden. Verdachte is voor de politie weggereden en heeft daarbij een stopteken genegeerd. Hij heeft geprobeerd om aan de politieauto te ontkomen. Wat volgde was een achtervolging door de smalle straten van Bunschoten-Spakenburg.
Verdachte is vervolgens ingereden op een verbalisant. Hierbij heeft verdachte de dienstfiets van deze verbalisant aangereden, waarbij schade is ontstaan aan deze fiets. De verbalisant heeft zwaar letsel weten te voorkomen door tijdig van zijn fiets af te springen richting de stoep. Dat de verbalisant geen letsel heeft opgelopen, is derhalve niet te danken aan het handelen van verdachte. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt hoezeer het gebeuren heeft ingegrepen in het leven van verbalisant [verbalisant 1]. [verbalisant 1] realiseert zich dat hij veel geluk heeft gehad door op tijd weg te springen. [verbalisant 1] heeft de hele gebeurtenis diverse malen herbeleefd en lijdt tot op de dag van vandaag aan slaapstoornissen.
Na de aanrijding met de fiets is verdachte hard weggereden. Verdachte heeft zich verder niet bekommerd om het welzijn van verbalisant [verbalisant 1] of om de schade aan de fiets, hetgeen de rechtbank hem zeer kwalijk neemt.
Verdachte heeft blijk gegeven van zeer onverantwoord gedrag in het verkeer. Hij heeft immers geprobeerd een verbalisant zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hierin wordt aanleiding gezien om verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor enige tijd te ontzeggen.
De rechtbank weegt als strafverzwarende omstandigheid mee dat verdachte eerder is veroordeeld wegens rijden onder invloed en hiervoor ook al een transactie heeft betaald.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van poging tot doodslag. Nu de rechtbank slechts poging tot zware mishandeling bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank overweegt dat het bewezenverklaarde op zichzelf oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank zal echter geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, welke hoger is dan het reeds ondergane voorarrest van verdachte, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte vanwege het reeds ondergane voorarrest in financiële problemen terecht is gekomen. Hij is zijn huis kwijtgeraakt en indien hij weer terug naar de gevangenis moet dan zal hij zijn werkzaamheden als metselaar niet meer kunnen uitvoeren. Dit zal inhouden dat hij opdrachtgevers kwijtraakt en zodoende verder in de financiële problemen zal komen.
Gelet op alle omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten vier maanden voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaar. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Deze voorwaardelijke straf maakt ook een verplichte begeleiding door Reclassering Nederland mogelijk. Als bijzondere voorwaarde dient verdachte de Leefstijltraining voor Justitiabelen te volgen.
Daarnaast zal de rechtbank -ten aanzien van feit 1- een ontzegging voor de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen aan verdachte opleggen voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, nu verdachte onder invloed van alcoholhoudende drank dusdanig weggedrag heeft getoond dat gevaar voor personen en goederen te duchten was.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert een schadevergoeding van € 375,- ter zake van immateriële schade voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij Politie Utrecht vordert een schadevergoeding van € 343,80 ter zake van materiële schade voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen van bovengenoemde benadeelde partijen zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
- feit 1 primair: poging tot zware mishandeling;
- feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
- feit 3: overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt het volgen van een Leefstijltraining voor Justitiabelen;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straffen
Ten aanzien van feit 1:
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs van verdachte reeds ingevorderd en ingehouden is geweest, in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] van € 375,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Politie Utrecht van € 343,80 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [verbalisant 1], € 375,-, zeven dagen hechtenis,
- benadeelde partij Politie Utrecht, € 343,80, zes dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en mr. J. Schukking, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.B. Spaargaren, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 maart 2010.