parketnummer: 16/600601-09; 16/601191-08 (vord.tul.) en 07/480551-08 (vord.tul.) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 oktober 2009
[verdachte]
geboren op [1966] te [geboorteplaats]
Gedetineerd in P.I. Utrecht te Nieuwegein;
Raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 06 oktober 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
een aantal keren op diverse data zijn klantmanager van Sociale zaken heeft bedreigd en brieven heeft geschreven aan derden met als doel diezelfde klantmanager publiekelijk in zijn eer of goede naam aan te tasten.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie merkt op dat de feiten op de tenlastelegging abusievelijk niet correct zijn doorgenummerd.
In onderhavig vonnis zal de nummering zoals op de tenlastelegging is weergegeven worden aangehouden.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1., 3. en 4. tenlastegelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangiftes en diverse getuigenverklaringen. Met betrekking tot het onder 4. tenlastegelegde feit heeft de officier van justitie voorts opgemerkt dat hier aan de orde is dat ieder gemiddeld weldenkend mens dergelijke bewoordingen als bedreiging opvat. De bedreigende woorden hebben aangever ook bereikt.
Ten aanzien van het feit onder 5. tenlastegelegde acht de officier van justitie het feit niet wettig en overtuigend bewezen en concludeert tot vrijspraak van dit feit. Zij is van mening dat niet aan de kwalificatie van het tenlastegelegde is voldaan. Het vereiste van ‘het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven’ wordt onvoldoende ingevuld nu de brieven van verdachte in casu slechts verzonden zijn aan de werkgever van aangever.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich betreffende het onder 1. tenlastegelegde feit. De raadsman voert aan dat zijn cliënt weliswaar ontkent, maar erkent dat er ook andersluidende getuigenverklaringen liggen. Voor de beoordeling van het onder 3. tenlastegelegde feit brengt de raadsman naar voren dat de vraag van belang is of de bedreigde, aangever, zich wel bedreigd heeft gevoeld en verwijst hierbij naar de geldende jurisprudentie. Immers heeft aangever impliciet in zijn verklaring gezegd dat hij zich niet bedreigd heeft gevoeld maar verwijst naar het agressieprotocol van zijn werkgever. Dat heeft hem tot de aangifte gebracht, zo verwoordt de raadsman en betoogt vervolgens dat hier geen sprake is van bedreiging naar objectieve maatstaf.
Met betrekking tot het onder 4. tenlastegelegde feit brengt de raadsman in dat slechts de vraag moet worden beantwoord of er voorwaardelijk opzet was. Immers de vraag is of verdachte had kunnen verwachten dat de door hem gedane bedreigende woorden richting aangever, welke hij uitte via een maatschappelijk werker, ook bij aangever terecht zouden komen. De raadsman stelt dat cliënt weliswaar een grens heeft overschreden, maar meent dat een maatschappelijk werker een vertrouwenspersoon is, hetgeen ook geldt voor dhr. Vos van de Reclassering. De mededelingen zijn gedaan in een vertrouwelijk gesprek. De raadsman is van mening dat cliënt zich wellicht heeft blootgesteld aan de kans op, maar niet op de aanmerkelijke kans dat deze bedreigingen bij aangever terecht zouden komen. Cliënt dient derhalve te worden vrijgesproken van dit feit, zo meent de raadsman.
Terzake van het onder feit 5. tenlaste gelegde brengt de raadsman naar voren dat zijn cliënt niet het opzet had om aangever te beledigen. Hij wilde slechts de wanordelijkheden van zijn beleving naar voren brengen. De raadsman sluit zich aan bij hetgeen de officier van justitie hierover reeds heeft verwoord en vraagt de rechtbank cliënt voor dit feit vrij te spreken.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot feit 4:
Verdachte wordt verweten dat hij middels een reclasseringswerker en/of een medewerker van de P.I., waar verdachte is gedetineerd, aangever [aangever] heeft bedreigd. De aangever verneemt later via een collega dat deze aan hem gerichte bedreigingen zouden zijn gedaan in een gesprek van verdachte met de reclasseringswerker, tevens casemanager, dhr. J. Vos. Het dossier geeft slechts blijk van één bron waaruit het tenlastegelegde kan worden afgeleid, namelijk de verklaring van dhr. J. Vos. Naast de verklaring van dhr. J. Vos bevindt zich in het dossier geen steunbewijs waaruit rechtstreeks kan worden afgeleid dat verdachte de tenlastegelegde bedreigingen heeft geuit. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het wettig bewijs voor het onderhavige feit ontbreekt. Zij zal verdachte dan ook van feit 4. vrijspreken.
Met betrekking tot feit 5:
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift. Verdachte heeft middels brieven, gericht aan de werkgever van dhr. [aangever], te weten Burgemeester & Wethouders en de afdeling Sociale Zaken, getracht -kort weergegeven- aangever in diskrediet te brengen. De rechtbank is mede gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad terzake van oordeel dat met deze verzending op zichzelf nog niet voldoende vaststaat dat deze ook is geschied met het doel aan de inhoud van deze brieven ruchtbaarheid te geven. De rechtbank is van oordeel dat deze brieven daartoe aan een te beperkte en specifieke groep betrokkenen zijn gezonden, terwijl evenmin op voorhand kon worden aangenomen dat deze personen na ontvangst daarvan ruchtbaarheid aan het gestelde in deze brieven zouden geven. Verdere feiten of omstandigheden waaruit wel zou kunnen blijken dat verdachte voormelde ruchtbaarheid beoogde zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank acht derhalve feit 5 niet wettig en overtuigend bewezen en zij zal verdachte dan ook hiervan vrijspreken.
De bewijsoverwegingen:
Ten aanzien van het onder 1. tenlaste gelegde feit:
Op 6 mei 2009 te Amersfoort wordt aangever [aangever], werkzaam bij de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Amersfoort, gebeld door de receptie dat verdachte buiten op hem wacht. Aangever is klantmanager van verdachte. Omdat verdachte een toegangsverbod tot het gebouw heeft, is aangever naar buiten gegaan. Tijdens dit gesprek is verdachte zeer boos en verbaal agressief naar aangever. Aangever probeert verdachte te kalmeren en probeert het gesprek te beëindigen waarna hij het pand binnen gaat. Terwijl aangever bij de balie staat, komt verdachte hem achterna en uit zijn bedreigingen binnen in de hal richting aangever zoals tenlaste is gelegd. Deze verklaring van aangever wordt ondersteund door die van twee receptionistes, mw. [betrokkene 1] en mw. [betrokkene 2]. Zij waren op dat moment aanwezig, en verklaren beiden dat zij verdachte bedreigingen hebben horen uiten in de richting van aangever, namelijk o.a. de woorden; “als ik jou buiten op straat zie, dan snijd ik je strot door.” Ter terechtzitting verklaart verdachte dat hij aangever niet bedreigd heeft, maar dat hij wel erg boos was en dat er een woordenwisseling is geweest die zwaar uit de hand gelopen is. Voorts verklaart verdachte “tuurlijk had ik alcohol gebruikt met mijn geschiedenis.”
Gezien de verklaring van aangever, die wordt ondersteund door twee getuigen, alsmede verdachtes verklaring dat hij boos en onder invloed van alcohol was, acht de rechtbank de ontkenning van verdachte ongeloofwaardig. Op basis van voormelde verklaringen van aangever en de twee getuigen acht de rechtbank voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. tenlastegelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 3. tenlaste gelegde feit:
Op 09 oktober 2008 zit verdachte in de publieksruimte van Sociale zaken te Amersfoort en roept dhr. [aangever], aangever, naar zich toe. Wanneer aangever hem duidelijk maakt dat ze over zes dagen een afspraak hebben staan, wordt verdachte luidruchtig en boos. Verdachte richt zich naar aangever en uit de bedreiging dat hij verdachte kapot zal maken. Collega [betrokkene 3] verklaart bij de politie dat verdachte voorts een schietbeweging maakte terwijl hij de bedreigende woorden uitte: “ik maak je af” of “ik schiet je dood.” Verdachte ontkent en verklaart bij de politie dat er wel woorden zijn gevallen en dat hij boos was. Ter terechtzitting verklaart hij wel te hebben gezegd “ik maak je kapot,” maar dat hij daarmee doelde dat hij de naam van aangever in brieven naar instanties zou sturen.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook het onder 3. tenlastegelegde feit heeft begaan. Het verweer dat geen sprake zou zijn van een strafbare bedreiging omdat aangever zich niet bedreigd zou hebben gevoeld, verwerpt de rechtbank, reeds omdat dit feitelijke grondslag mist. In de aangifte van [aangever] leest de rechtbank namelijk dat deze zich wel degelijk bedreigd heeft gevoeld door verdachte zijn gedragingen en uitingen. Ook overigens is de bedreiging gezien de gebruikte bewoordingen van dien aard, en gedaan onder zulke omstandigheden (tegelijk met het maken van een schietgebaar door een duidelijk boze verdachte), dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. De verklaring van verdachte dat hij met zijn uitingen slechts doelde op het kapotmaken van de reputatie van de aangever is in dit licht derhalve niet alleen ongeloofwaardig, maar ook juridisch irrelevant.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 6 mei 2009 te Amersfoort, [aangever] meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever] dreigend de woorden toegevoegd:
"Denk er aan als ik jou buiten tegen kom, dan snij ik je kop van je romp!"
en/of "als ik je buiten tegenkom snij ik je keel door" en/of "vanaf nu ben ik
jouw ergste vijand, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.";
2.
Parketnummer 610126-09:
op 9 oktober 2008 te Amersfoort, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
zijn arm in de richting van die [aangever] gestrekt en met zijn,
verdachtes, hand een schietgebaar gemaakt, althans een pistool nagebootst
en/of (daarbij) voornoemde [aangever] dreigend de woorden toegevoegd :
"Ik maak je kapot!" en/of "Ik schiet je dood!", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie brengt naar voren dat het primaire doel van de maatregel ISD is dat verdachten uit de maatschappij kunnen worden gehaald en geen strafbare feiten meer plegen. Formeel voldoet verdachte aan alle eisen.
Voorts zijn de vereisten van wenselijk- en noodzakelijkheid beide vervuld. De officier van justitie brengt in dat voorwaardelijke straffen bij verdachte niet effectief gebleken zijn. Er blijkt geen andere optie meer te zijn om de recidive bij verdachte te voorkomen.
Voorts merkt zij op dat in geval van een contra-indicatie een psychiatrisch rapport van belang is. Hier is nu geen informatie over, hetgeen aan verdachte te verwijten valt. Verdachte wenst immers niet mee te werken aan dergelijke rapportage. Aanwijzingen dat verdachte ontoerekeningsvatbaar zou kunnen zijn, liggen er niet. Terzake de wenselijkheid van een ISD-maatregel verwijst de officier van justitie naar het onderliggende voorlichtingsrapport van dhr. L. v.d. Noordaa van 02 oktober 2009 met de aanvulling van 05 oktober 2009.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat verdachte van het feit onder 5. tenlaste gelegd wordt vrijgesproken en terzake voor de overige ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot:
- de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar en
- vordert voorts de afwijzing van de vorderingen tenuitvoerlegging en
- de teruggave van de in beslag genomen goederen aan verdachte.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat slechts feit 1. bewezen kan worden geacht en merkt terzake op dat dit feit heeft plaatsgevonden in zeer beperkte kring, te weten die van de Sociale dienst, en was gericht tegen één persoon, dhr. [aangever]. De raadsman onderkent dat zijn cliënt niet sterk is op het gebied van de sociale vaardigheden, maar dat een ISD-maatregel in casu niet de juiste reactie is. De raadsman stelt zich op het standpunt dat het gedrag van zijn cliënt niet terug te voeren valt op zijn alcoholprobleem of zijn psychische problemen, maar slechts aan de trage afhandeling rond zijn uitkering.
Met betrekking tot de wenselijk- en noodzakelijkheid merkt de raadsman op dat er wel degelijk contra-indicaties zijn en in casu de ISD-maatregel niet geïndiceerd is. Voorts stelt de raadsman dat deze maatregel een uiterste middel is, en alvorens hiertoe over te gaan dient een goed beeld van de verdachte te worden verkregen en de eerder geboden hulpverlening in kaart te zijn gebracht. Verdachte heeft een psychiatrisch onderzoek geweigerd en het zal ook niet gebeuren dat hij hier in de toekomst aan zal gaan meewerken. Uitzicht op concrete behandeling is er vooralsnog niet en bekend is dat verdachte niet mee zal werken. De raadsman vergelijkt hierbij de zaak van zijn cliënt met andere zaken uit de jurisprudentie welke zijns inziens identiek zijn aan onderhavige zaak en waarbij de ISD-maatregel werd afgewezen om bovenstaande redenen. Voorts meent de raadsman dat het beëindigen van de recidive weliswaar ook een doel is van de ISD-maatregel maar dat deze maatregel geen kale detentie of sober regiem mag inhouden, noch als stok achter de deur danwel ter motivatie. Gelet op de houding van verdachte dreigt dit wel.
De raadsman merkt op dat het hem verbaast dat de ter zitting aanwezige deskundige vandaag wel de noodzakelijkheid ziet van een ISD-maatregel, nu de kans op een psychiatrisch onderzoek verkeken blijkt. De raadsman stelt dat bij gebrek aan een deskundigenrapport niets gezegd kan worden betreffende de noodzakelijkheid.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
- Verdachte heeft meermalen op verschillende data op forse, verbaal agressieve wijze aangever bedreigd met de dood. Aangever is de klantmanager van verdachte bij Sociale zaken. Verdachte heeft aangever bedreigd terwijl deze zich in de publieke ruimtes bevond van de Sociale dienst. Zowel aangever als getuigen verklaren uit hoofde van hun functie inmiddels wel wat gewend te zijn aan verbaal agressieve bejegening door hun klanten. Echter heeft aangever zich met name vanwege het eerste tenlastegelegde feit erg bedreigd gevoeld en vreesde dat verdachte ook de daad bij het woord zou voegen. Twee collega’s van aangever verklaarden dat zij van onderhavige bedreigingen erg onder de indruk waren.
- Verdachtes disproportioneel agressieve houding kan gevaarlijke situaties voor anderen veroorzaken. Daarnaast veroorzaakt deze houding veel angst bij slachtoffers, maar ook bij de omstanders in -in casu- de publieke ruimtes.
- Voorts is het bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lang psychische en/of lichamelijke gevolgen kunnen ondervinden. Verdachte realiseert zich niet welke impact zijn handelen op mensen heeft.
Verdachte heeft een strafblad van 43 pagina’s. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld, onder meer terzake van beledigingen van ambtenaren en terzake van bedreigingen.
Omtrent verdachte is een psychiatrisch onderzoek gestart. Verdachte wenste echter geen medewerking te verlenen, waarop de psychiater, dr. H.E.M. van Beek, de opdracht heeft geretourneerd. Ook ten tijde van onderhavige zitting is verdachte nogmaals hiernaar gevraagd. Verdachte heeft aangegeven nog steeds niet mee willen werken aan een dergelijk onderzoek.
Uit het voorlichtingsrapport en de aanvulling daarop van dhr. L. v.d. Noordaa, reclasseringswerker, blijkt van een lange hulpverleningsgeschiedenis, welke niet tot beoogd resultaat heeft geleid. Verdachte is reeds 25 jaar verslaafd aan alcohol, hetgeen van grote invloed is op zijn leven en zijn omgeving. Verdachte wenst aan geen enkel hulpverleningstraject mee te werken en geeft aan zijn leven niet te willen beteren. Het risico op recidive is daarom hoog. Dit en de daarmee gepaard gaande invloed op de maatschappij benadrukt de wenselijkheid om verdachte de ISD-maatregel op te leggen.
De getuige-deskundige onderschrijft het rapport en verklaart ter zitting dat verdachte heeft aangegeven weinig hoop voor de toekomst te hebben. Hij onderkent de problematiek en verklaart dat een alternatief in enig drangkader in deze ontbreekt. De BOPZ is destijds mislukt vanwege saboterend gedrag van verdachte. Voorts wenst verdachte niet te worden onderzocht door een psychiater. Vraag blijft of er contra-indicaties zijn. Met verdachte valt goed te praten. Of het daadwerkelijk zal lukken contact met verdachte te leggen, zal ook van de tact van de deskundigen afhangen
De huidige achtergrondproblematiek en de bijzondere gedragskenmerken van verdachte zijn de deskundige bekend vanuit het onderhavige dossier. Wellicht dat verdachte tijdens de eventueel op te leggen maatregel toch gemotiveerd raakt om een behandeling op te pakken. Gelet op bovenstaand acht de getuige-deskundige een ISD maatregel geïndiceerd.
De rechtbank neemt bovenstaande overwegingen en het advies mee in haar beslissing.
De rechtbank is van oordeel dat, de maatregel zoals door de officier van justitie gevorderd is, op zichzelf recht doet aan de ernst van de feiten, in onderling verband en samenhang bezien met de overige omstandigheden zoals hierboven geschetst.
Verdachte ontkent beide feiten. Verdachte erkent weliswaar zijn alcoholprobleem, maar wenst op geen enkele wijze mee te werken aan enige vorm van hulpverlening. Terzake van mogelijke aanwezigheid van contra-indicaties is verdachte de mogelijkheid geboden tot een persoonlijkheidsonderzoek, Verdachte heeft hieraan echter herhaaldelijk zijn medewerking geweigerd..
Verdachtes gedrag, zijn verslaving, de voortdurende en toenemende agressie en de interactie tussen deze factoren, maakt het naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk de maatschappij tegen verdachte te beschermen en de herhaalde recidive te beëindigen, waartoe de besproken maatregel strekt.
De verdachte heeft aangegeven geen medewerking te willen verlenen aan enige vorm van hulpverlening, ook niet tijdens de eventueel op te leggen ISD-maatregel en daartoe ook niet te motiveren is. Naar het oordeel van de rechtbank hoeft de weigerende houding van verdachte, mede gezien de verklaring van de getuige-deskundige ter zitting, vooralsnog geen onoverkomelijk beletsel te zijn om binnen de maatregel tot een zinvolle behandeling te komen.
De ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de stelselmatige recidive van verdachte. Voorts beoogt deze een bijdrage te leveren aan het oplossen van de verslavingsproblematiek van verdachte. De ISD-maatregel is hiertoe het uiterste middel. Uit het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gebleken dat alle andere middelen in het verleden gefaald hebben, zodat niets anders rest dan het opleggen van genoemde maatregel.
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, de gevorderde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen, aangezien de veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist.
De rechtbank zal de maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren en de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat een tussentijdse beoordeling, bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht, plaats vindt teneinde te bezien of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel wenselijk of noodzakelijk is.
6. Het beslag
6.1. De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
7. De vorderingen tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straffen terzake van de bij onderhavige zaak meegenomen vorderingen tenuitvoerlegging zullen worden afgewezen nu zij oplegging van de maatregel ISD heeft geëist.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, te weten de hiervoor bewezenverklaarde feiten, heeft de veroordeelde de algemene voorwaarde overtreden.
De rechtbank zal echter de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraffen afwijzen, aangezien de rechtbank een maatregel zoals hiervoor vermeld zal opleggen.
De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 38o, 38s, 57, 285 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 4. en 5. tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 3.:
Telkens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht..
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
Legt op de maatregel tot plaatsing van de veroordeelde in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 9 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal berichten over de voortgang van de tenuitvoerlegging van deze maatregel.
Beveelt hiertoe de oproeping van de verdachte, diens raadsman en een deskundige verbonden aan de inrichting voor een zitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank tegen een nog nader te bepalen tijdstip.
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een viertal truien van WE Men Fundamentals, kleur groen, in de maten L, tweemaal en XL, tweemaal.
Tulbeslissingen
Ten aanzien van de parketnummers 16/601191-08 en 07/480551-08:
Wijst af de vorderingen van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, mr. I. Bruna en mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van B.E.M. Bruckner, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 oktober 2009.