ECLI:NL:RBUTR:2009:BL7438
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Bezit van kinderporno en schending van de redelijke termijn in strafzaak
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 24 december 2009, is de verdachte beschuldigd van het bezit van kinderporno. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2 oktober 2005 tot en met 9 mei 2006 verschillende filmfragmenten in zijn bezit had, waarop seksuele gedragingen zichtbaar waren van personen die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt. De verdachte heeft tijdens de zitting op 18 december 2009 bekend dat hij deze filmfragmenten op zijn computer had bewaard. Hij voerde als verweer aan dat de vrouw in een van de fragmenten 18 jaar oud was, maar de rechtbank verwierp dit argument, verwijzend naar de kinderpornohashset en de verklaring van een zedenrechercheur die bevestigde dat het fragment als kinderporno geclassificeerd was.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het bezit van kinderporno, wat een ernstig strafbaar feit is, gezien de exploitatie en het misbruik van kinderen die hierbij betrokken zijn. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die meer dan anderhalf jaar was, en de therapeutische stappen die de verdachte had ondernomen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 100 uren. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de noodzaak om de verdachte te weerhouden van soortgelijke daden in de toekomst.
De beslissing is gebaseerd op artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde. De rechtbank verklaarde zich bevoegd, de dagvaarding geldig en de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. De verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten.