parketnummers: 16/995316-07 en 16/995021-09 (ter zitting gevoegd)
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 23 december 2009
[verdachte]
geboren op [1953] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres]
raadsvrouw: mr. M.E. Kikkert, advocaat te Enschede
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 29 mei 2009, 9 november 2009, 12 november 2009, 19 november 2009 en 9 december 2009, waarbij de officieren van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking (in de zaak met parketnummer 16/995316-07) komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer
dat verdachte, als feitelijk leidinggevende van de [medeverdachte 1]:
feit 1:
op 2 november 2006 samen met (een) ander(en) vuurwerk dat niet voldoet aan de voorschriften binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft gehad en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld;
feit 2:
op 2 november 2006 samen met (een) ander(en) vuurwerk voor handelsdoeleinden ter beschikking heeft gesteld aan een persoon die daartoe geen vergunning had
feit 3:
op 2 november 2006 samen met (een) ander(en) meer dan 10 kg vuurwerk voorhanden heeft gehad buiten een inrichting als bedoeld in het vuurwerkbesluit;
feit 4:
op 2 november 2006 samen met (een) ander(en) vuurwerk dat niet voldoet aan de voorschriften voor handen heeft gehad,
feit 5:
op 2 november 2006 samen met (een) ander(en) vuurwerk dat niet voldoet aan de voorschriften binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft gehad;
feit 7:
in de periode tussen 12 oktober 2006 tot en met 6 november 2006 samen met (een) ander(en) 6500 kg vuurwerk dat niet voldoet aan de voorschriften binnen voorhanden heeft gehad en/of voor handelsdoeleinden ter beschikking heeft gesteld aan een persoon die daartoe geen vergunning had;
feit 8:
op of omstreeks 30 oktober 2006 samen met (een) ander(en) 192 kg vuurwerk dat niet voldoet aan de regelgeving voorhanden heeft gehad en/of voor handelsdoeleinden ter beschikking heeft gesteld aan een persoon die daartoe geen vergunning had;
feit 9:
in de maand oktober 2006 samen met (een) ander(en) meer dan 10 kg vuurwerk voor handelsdoeleinden ter beschikking heeft gesteld aan een persoon die daartoe geen vergunning had;
feit 10:
in de maand oktober 2006 samen met (een) ander(en) vuurwerk dat niet voldoet aan de regelgeving voorhanden heeft gehad en/of ter beschikking heeft gesteld aan personen die daartoe geen vergunning hadden;
en voorts dat verdachte:
feit 6:
op 2 november 2006 een gas/alarmpistool en munitie voorhanden heeft gehad;
feit 11:
in de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 december 2006 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
In de zaak met parketnummer 16/995021-09 komt de verdenking er, kort en feitelijk, op neer dat verdachte:
feit 1
in de periode van 1 september 2007 tot en met 1 december 2007 samen met (een) ander(en) vuurwerk voor handelsdoeleinden ter beschikking heeft gesteld aan een persoon die daartoe geen vergunning had;
feit 2:
in de periode van 1 september 2007 tot en met 1 december 2007 samen met (een) ander(en) per levering meer dan 10 kg vuurwerk ter beschikking heeft gesteld aan een particulier;
feit 3:
op 5 november 2007 samen met (een) ander(en) vuurwerk voor handelsdoeleinden ter beschikking heeft gesteld aan een persoon die daartoe geen vergunning had;
feit 4:
op 5 november 2007 samen met (een) ander(en) per levering meer dan 10 kg vuurwerk ter beschikking heeft gesteld van een particulier.
3. De voorvragen
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsvrouw heeft als preliminair verweer gevoerd dat in de onderhavige zaak sprake is van zodanige overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een verdachte dient te worden berecht, dat zulks zou moeten leiden tot niet ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank neemt als startpunt van de redelijke termijn de inverzekeringstelling op 6 december 2007.
Op dat moment is door de Nederlandse staat jegens de verdachte een handeling verricht waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Op 2 november 2006 hebben weliswaar doorzoekingen ter inbeslagneming plaatsgevonden op het woonadres van verdachte maar deze handelingen waren gericht op het vergaren van informatie in het kader van het onderzoek tegen verdachte. De periode hierna tot aan de inverzekeringstelling is onder andere gebruikt om de in beslag genomen administratie van verdachte te analyseren en medeverdachten te verhoren. Ook verdachte zelf is in deze periode gehoord, zonder dat sprake was van aanhouding en inverzekeringstelling. Aan de doorzoekingen op zichzelf kon verdachte niet reeds in redelijkheid het vermoeden ontlenen dat hij ook ter zake van strafbare feiten vervolgd zou worden. Dat was wel het geval op het moment dat verdachte in verzekering werd gesteld. Nu 6 december 2007 als startpunt geldt en de uitspraak op 23 december 2009 plaatsvindt, is de behandeling van de zaak van verdachte afgerond met een vonnis gewezen met een zeer minieme overschrijding van de 2 jaar na het startpunt van de redelijke termijn. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel, mede in aanmerking genomen de omvang van het onderzoek, dat geen sprake van schending van het voorschrift van artikel 6 EVRM.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake is van een dubbele vervolging van hetzelfde rechtssubject voor hetzelfde feit, nu zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] vof, zijnde een rechtspersoonlijkheid met als feitelijk leidinggevende [verdachte], zijn gedagvaard. In de visie van de raadsvrouw dient voor zover het dezelfde feiten betreft slechts [medeverdachte 1] vof te worden vervolgd en niet ook de [verdachte].
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 51 Wetboek van Strafrecht bepaalt, voor zover hier van toepassing, dat indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon strafvervolging kan worden ingesteld tegen zowel die rechtspersoon, als tegen hen die feitelijk leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging. Vervolgens is het op grond van het opportuniteitsbeginsel aan het openbaar ministerie om te bepalen tegen wie zij vervolging aanvangt.
Een rechtspersoon is een entiteit waaraan een zelfstandig verwijt kan worden gemaakt. Ten aanzien van de in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek geregelde rechtspersonen geldt dat zij van rechtswege over een eigen vermogen beschikken. Dat vermogen kan groeien door onrechtmatige, zelfs strafbare, gedragingen. In dat vermogen kunnen de rechtspersonen ook worden aangetast, bijvoorbeeld door hen een strafrechtelijke sanctie op te leggen die het aan de rechtspersoon te maken verwijt belichaamt.
Dat verwijt is, indien ter zake van dezelfde feitelijke gebeurtenissen en op de grondslag van dezelfde strafbaarstellingen, zowel de rechtspersoon als een leidinggevende op de voet van art. 51, tweede lid, onder 2o Sr worden vervolgd ten aanzien van beide niet hetzelfde. De rechtspersoon wordt in dat geval verweten als dader (eventueel deelnemer) bij de uitvoering van het feit betrokken te zijn geweest. De 'feitelijk leidinggever' wordt verweten dat hij, door zijn leidinggevende rol te misbruiken of niet juist te vervullen, heeft bevorderd dat de strafbare feiten binnen de rechtspersoonlijkheid plaatsvonden.
Bij zulke berechting van zowel de rechtspersoon als de 'feitelijk leidinggever' ter zake van dezelfde strafbare feiten kan derhalve niet worden gezegd dat hetzij de rechtspersoon, hetzij de feitelijk leidinggever, twee maal straf krijgt opgelegd wegens hetzelfde verwijt.
Van handelen in strijd met beginselen van behoorlijke procesorde door de officier van justitie is niet gebleken. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Tenslotte heeft de raadsvrouwe bij een aantal feiten aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard dient te worden in verband met het ontbreken van rechtsmacht.
M.b.t. feit 1, 2, 5 en 10 is –onder meer- als pleegplaats Duitsland tenlastegelegd.
Volgens vaste jurisprudentie is er, op grond van het bepaalde in artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht, rechtsmacht indien het feit mede in Nederland is begaan. Deze rechtsmacht geldt in dat geval ook ten aanzien van gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden. In de onderhavige zaak speelt dit echter niet. Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank tot de conclusie dat de diverse (onder 1, 2, 5 en 10) tenlastegelegde gedragingen niet kunnen worden gezien als onderdelen van één en hetzelfde feit. De handelingen die in Duitsland zouden zijn verricht, vormen zelfstandige feiten en zijn niet aan te merken als onderdeel van of uitvoeringshandeling voor de in Nederland gepleegde feiten.
De rechtbank zal dan ook de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van de onder 1, 2, 5 en 10. tenlastegelegde onderdelen die zich zouden hebben afgespeeld in Duitsland.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het bewijs en de waardering daarvan
Wanneer in de hiernavolgende bewijsoverweging wordt verwezen naar een paginanummer, betreft dit (tenzij anders vermeld) een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal uit het betreffende zaaksdossier dan wel persoonsdossier behorende bij het proces-verbaal 2006335496, opgemaakt door verbalisanten werkzaam binnen het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Inlichtingen en Opsporingsdienst (VROM-IOD).
Aanleiding onderzoek
In 2004 is er strafrechtelijk onderzoek gedaan onder de naam ‘[x]’, waarin de naam [medeverdachte 2] naar voren kwam als importeur van Chinese rollen via Hamburg in 2003. In januari 2005 heeft de FIOD en later ook VROM-IOD onderzoek gedaan naar de administratie van [medeverdachte 2]. Daaruit rees het vermoeden, dat [medeverdachte 2] niet-toegelaten consumenten-vuurwerk aan particulieren ter beschikking stelde.
In 2005 en 2006 kwamen diverse CIE-info’s binnen met betrekking tot opslag door [medeverdachte 2] van illegaal vuurwerk in Duitsland en levering van dat vuurwerk aan Nederlanders, onder andere aan [verdachte]. Tevens staat in deze CIE-info dat [verdachte] illegaal ingevoerd vuurwerk aflevert aan klanten in Nederland.
Telefoon en fax van [medeverdachte 2] zijn vanaf half juli 2006 onder de tap gegaan. Vervolgens zijn ook de telefoons van [verdachte], [medeverdachte 1] vof, E. Boele en [medeverdachte 3] afgeluisterd en zijn zowel [medeverdachte 2], als [verdachte] en E. Boele stelselmatig geobserveerd.
In dit onderzoek is een groot aantal personen als verdachte aangemerkt. De onderhavige zaak is ter zitting (deels) gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de verdachten [medeverdachte 1] vof, [medeverdachte], E. Boele, [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4].
De rechtbank zal hen hierna steeds gezamenlijk aanduiden als ‘verdachten’ en ieder afzonderlijk met hun achternaam, zonodig voorzien van de voorletters.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte] op maandag 30 oktober 2006 met elkaar afspreken dat ze ‘het’ donderdag wel doen. Ze spreken af dat ze ’s morgens een beetje op tijd weggaan. Op donderdag 2 november 2006 om 09.25 uur belt [medeverdachte] met [verdachte] en zegt dat hij er zo aan komt. Hij heeft de bus pas net.
Door het observatieteam wordt waargenomen dat op 2 november 2006 om 10.04 uur een bestelbus, merk Iveco met het opschrift KAV (kenteken [kenteken], hierna te noemen: de Iveco) arriveert bij de woning van [verdachte] aan de [adres] te Enschede. Twee personen stappen uit de bus en gaan de woning in. Om 10.44 uur vertrekken een bestelwagen Opel Vivaro (met het kenteken [kenteken], hierna te noemen: de Opel Vivaro) en voornoemde Iveco. [verdachte] bevindt zich in de Opel Vivaro. In de Iveco zitten twee personen. De Opel Vivaro wordt geparkeerd aan de [adres] te Glanenbrug en verlaat enkele minuten later deze straat weer, waarbij achter de Opel Vivaro een aanhangwagen (met kenteken [kenteken]) met een gesloten opbouw is gekoppeld. De Opel Vivaro passeert de grens met Duitsland, waarna de observatie wordt overgedragen aan de Duitse politie.
Het Duitse observatieteam neemt waar dat de beide voertuigen zich begeven naar een bunkercomplex in Lahn (Duitsland). Daar stappen drie personen uit de auto’s en aan achtereenvolgens twee bunkers binnen. De personen laden beide voertuigen met meerdere pallets met dozen, afkomstig uit de bunkers. Eén van de personen vervoert de pallets op een kleine vorkheftruck naar de voertuigen. [verdachte] neemt vervolgens met nog een persoon plaats in de Opel Vivaro en de derde persoon stapt in de Iveco. Vervolgens verlaten de beide voertuigen het terrein. Op snelweg 31 neemt de Opel Vivaro afslag Gronau/Enschede en de Iveco rijdt richting Ahaus. De observatie van de Opel Vivaro wordt om 15.40 uur overdragen aan het Nederlandse observatieteam. Het Duitse observatieteam ziet dat de Iveco in Ahaus in de richting Gronau/Enschede rijdt en op de [adres] (de rechtbank begrijpt te: Enschede) wordt om 16.25 uur de observatie overgedragen aan het Nederlandse observatieteam.
Het team dat de observatie van de Opel Vivaro om 15.43 uur had overgenomen, verliest die auto om 15.45 uur het oog. De auto wordt vervolgens om 16.10 uur aangetroffen bij een benzinestation te Enschede. Op dat moment bevindt de aanhanger zich niet meer achter de Opel Vivaro. Bij het benzinestation voegt om 16.15 uur ook de Iveco zich weer bij de Opel Vivaro. Beide voertuigen parkeren vervolgens bij de woning van [verdachte]. Een aantal personen uit de auto’s gaat de woning van [verdachte] in. Korte tijd later komen twee personen uit de woning van [verdachte] , stappen in de Iveco en rijden naar de [adres] te Enschede. Daar stapt 1 persoon uit en rijdt de Iveco verder. De Iveco stopt bij een loods op het industrieterrein aan de [adres] te Enschede en daar stapt de bestuurder van de Iveco uit en gaat de loods binnen. De bestuurder heeft contact met de bestuurder van een Volkswagenbus. Vervolgens wordt de Iveco achteruit in de loods gereden. Na ca. 10 minuten, om 17.13 uur, vertrekt de Iveco weer.
Op 2 november 2006 om 17.59 uur vindt er telefonisch contact plaats tussen [verdachte] en [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), waarbij [betrokkene 1] vraagt hoeveel het ook weer was. [verdachte] zegt dat het in totaal € 3.380,-- is, namelijk 30 maal 61 en 1550 voor die ronde. [betrokkene 1] zegt dat hij na zeven uur langs zal komen. Om 19.24 uur die dag belt [verdachte] met [betrokkene 1] en zegt [betrokkene 1] dat hij er over 10 minuten zal zijn.
In de inbeslaggenomen administratie bij [verdachte] van [medeverdachte 1] vof, wordt ook een briefje aangetroffen waarop deze bedragen staan vermeld.
De Opel Vivaro staat op naam van [medeverdachte 1] vof. [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] vof opslagruimte huurt in Lahn.
De aanhangwagen met kenteken [kenteken] staat op naam van [betrokkene 1], [adres] te Enschede.
De Iveco met kenteken [kenteken] werd op 2 november 2006 gehuurd bij KAV te Enschede op naam van [betrokkene 2]. Afgesproken werd dat de bus op 3 november 2006 door [verdachte] terug gebracht zou worden. Uit de hierna genoemde verklaring van [betrokkene 2] begrijpt de rechtbank dat hiermede wordt bedoeld [medeverdachte].
Op 2 november 2006 omstreeks 21.15 uur wordt de aanhanger met kenteken [kenteken] aangetroffen voor het perceel [adres] te Enschede, het adres van [betrokkene 1]. In de aanhanger bevinden zich dozen met vuurwerk. In de schuur van de woning wordt, op aanwijzen van [betrokkene 1], eveneens vuurwerk aangetroffen.
In de aanhangwagen bevonden zich (onder meer) 50 Chinese rollen, 100.000 klapper, type T809, die niet waren voorzien van een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing, waarvan het brutogewicht per verpakking 12,4 kg bedroeg en de lading niet uitsluitend uit zwart buskruit bestond. Gelet hierop voldeed het vuurwerk niet aan het Vuurwerkbesluit en de Regeling Nadere Eisen Vuurwerk 2004 (hierna: RNEV).
Tevens werden in de aanhangwagen 87 vuurwerkpakketten aangetroffen bestaande uit 29 verpakkingen met 3 vuurwerkpakketten per verpakking, met een totaalgewicht van 490 kg. De gemeente Enschede heeft [betrokkene 1] geen vergunning verleend in het kader van de Wet Milieubeheer en tevens is door [betrokkene 1] geen melding gedaan in het kader van het Vuurwerkbesluit.
[betrokkene 1] heeft tegenover de opsporingsambtenaren verklaard dat hij vuurwerk had besteld bij [verdachte]. Hij sprak met [verdachte] af dat deze de aanhanger van [betrokkene 1] op 2 november 2006 voor de woning van [betrokkene 1] zou ophalen en later telefonisch zou horen waar hij de aanhanger weer kon ophalen. Op 2 november 2006 omstreeks 15.30 uur belde [verdachte] dat [betrokkene 1] de aanhangwagen rond 4 uur kon ophalen bij een bepaalde supermarkt in Gronau (BRD). [betrokkene 1] trof op de parkeerplaats [verdachte] en zijn zoon [medeverdachte]. De aanhanger hing achter de bus van [verdachte] en werd losgekoppeld door [medeverdachte]. Vader en zoon zijn toen vertrokken en [betrokkene 1] heeft de aanhanger achter zijn auto gekoppeld en is daarmee naar zijn woning gereden. ’s Avonds is hij bij [verdachte] langs gegaan om te betalen. [betrokkene 1] verklaarde dat hij het vuurwerk met winst verkocht.
[verdachte] heeft tegenover de verbalisanten voornoemde verklaring van [betrokkene 1] bevestigd en toegevoegd dat hij ([verdachte]) wist dat [betrokkene 1] een Nederlander is en een particulier is. Hij wist niet of [betrokkene 1] een opslag had in Duitsland. Hij zou met [betrokkene 1] hebben afgesproken dat het vuurwerk in Duitsland zou blijven.
[betrokkene 1] verklaarde echter dat [verdachte] op de hoogte was van het feit dat [betrokkene 1] het vuurwerk in Nederland verkocht. Hij heeft dit met [verdachte] besproken. Ze wisten beiden heel goed dat deze handel verboden was.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat het opzet van verdachte niet was gericht op het binnen Nederland brengen van het vuurwerk. Verdachte was er namelijk mee bekend dat [betrokkene 1] over een opslagruimte in Duitsland beschikte. Verdachte dient te worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van de hiervoor weergegeven verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. De rechtbank hecht aan de verklaring van [betrokkene 1] hieromtrent meer waarde dan aan de latere verklaring van verdachte dat hij wèl bekend was met de opslagruimte van [betrokkene 1].
Het subsidiaire verweer van de raadsvrouw dat [betrokkene 1] de bij hem aangetroffen Chinese rollen van een andere leverancier dan [verdachte] heeft betrokken en vervolgens tussen 16.00 uur en het aantreffen van de aanhanger voor de woning van [betrokkene 1] die dag omstreeks 21.00 uur in de aanhanger heeft geplaatst, wordt niet ondersteund door de verklaring van [betrokkene 1] en ook niet door enig ander feit of omstandigheid. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank dit verweer niet aannemelijk geworden en wordt het dan ook verworpen.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] het onder 1 en 2 tenlastelegde heeft begaan, zoals hierna onder de bewezenverklaring wordt uitgeschreven.
Samenloop
Door de verdediging is aangevoerd dat, indien tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, ten aanzien van die feiten sprake is van eendaadse samenloop.
De rechtbank kan zich niet verenigen met die stelling, nu naar haar oordeel geen sprake is van één feit als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat immers om twee verschillende partijen vuurwerk, die weliswaar in dezelfde aanhanger zijn aangetroffen, maar die los van elkaar kunnen worden beschouwd en daarmee afzonderlijke strafbare feiten opleveren. Het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal derhalve niet worden gekwalificeerd als eendaadse samenloop.
Voorts ten aanzien van de feiten 3 en 4
In de woning van [verdachte] aan de [adres] te Enschede heeft op 2 november 2006 een doorzoeking plaatsgevonden, waarbij een geldbedrag van € 83.625,-- in beslag is genomen. Tevens werd vuurwerk aangetroffen met een totaalgewicht van 12.230 gram. In een garagebox aan de [adres] te Enschede, in gebruik zijnde bij [verdachte], werd 36.815 gram vuurwerk aangetroffen. Zowel voor de opslag van vuurwerk in de woning als in de garagebox was geen vergunning verleend door de gemeente Enschede en evenmin was een melding bij de gemeente gedaan.
De drie vuurwerkpakketten Dragon Heart en de 2 Romeinse kaarsen waren niet voorzien van een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing. Dit geldt eveneens voor een lawinepijl Superblitz Knallrakete en 89 handfakkels en 25 noodseinraketten. Uit de deskundigenverklaring Noodseinmiddelen van het NFI blijkt dat de ontsteking van onderzochte noodseinraketten en noodseinfakkels berust op wrijving. Gelet hierop voldeed dit vuurwerk niet een de RNEV 2004.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat hetgeen onder 3 en 4 is tenlastegelegd wettig en overtuigend is bewezen, zoals hierna bij bewezenverklaring zal worden uitgeschreven.
Samenloop
Ten aanzien van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft de verdediging eveneens betoogd dat deze dienen te worden gekwalificeerd als eendaadse samenloop.
De rechtbank volgt de verdediging in dit betoog en overweegt daartoe het volgende. Hetgeen onder 3 en 4 is tenlastegelegd heeft beide betrekking op dezelfde partij vuurwerk, die is aangetroffen in de woning en garagebox van verdachte. Daarbij is niet alleen sprake van gelijktijdigheid van handelen; ook wat betreft de strekking van en het te beschermen rechtsbelang komen hetgeen onder 3 en 4 is tenlastegelegd overeen. Zowel artikel 1.2.4 van het Vuurwerkbesluit met betrekking tot de maximum hoeveelheden op te slaan vuurwerk buiten een inrichting als bedoeld in dat artikel, als de aan consumentenvuurwerk te stellen eisen zoals vervat in de bepalingen uit de Regeling Nadere Eisen aan Vuurwerk en het Vuurwerkbesluit, dienen immers primair tot bescherming van de volksgezondheid door middel van de beperking van de gevaarzetting. De rechtbank acht dan ook artikel 55 van het Wetboek van strafrecht van toepassing en concludeert tot eendaadse samenloop.
Voorts ten aanzien van feit 5 Als pleegplaats is onder meer Duitsland tenlastegelegd.
Volgens vaste jurisprudentie is er, op grond van het bepaalde in artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht, rechtsmacht indien het feit mede in Nederland is begaan. Deze rechtsmacht geldt in dat geval ook ten aanzien van gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden. In de onderhavige zaak speelt dit echter niet. Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank tot de conclusie dat de diverse (onder 5. telastegelegde gedragingen niet kunnen worden gezien als onderdelen van één en hetzelfde feit. De handelingen die in Duitsland zouden zijn verricht, vormen zelfstandige feiten en zijn niet aan te merken als onderdeel van of uitvoeringshandeling voor de in Nederland gepleegde feiten.
De rechtbank zal dan ook de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van de onder 5 telastegelegde onderdelen die zich zouden hebben afgespeeld in Duitsland.
Bij observatie is het volgende vastgesteld.
Op 2 november 2009 te 17.55 uur staat voornoemde Iveco bus (met kenteken [kenteken] en opschrift KAV) geparkeerd op een parkeerplaats te Hengelo en stopt een Suzuki (met kenteken [kenteken], hierna: de Suzuki) naast de Iveco. De bestuurder van de Suzuki stapt en loopt in de richting van de Iveco. Er stappen twee personen uit de Iveco. Direct daarna wordt er weer in de Iveco en de Suzuki gestapt en vertrekken beide voertuigen. De Iveco rijdt naar een loods op het perceel [adres] te [woonplaats]. De Suzuki parkeert op het parkeerterrein van Seats en Sofas aan de [adres] te Hengelo. De bestuurder van de Suzuki stapt uit en gaat het pand van Seats en Sofas in. Deze bestuurder wordt door het observatieteam herkend als de persoon die kort daarvoor de Iveco bestuurde. Vijf minuten later komt de persoon het pand van Seats en Sofas weer uit en neemt weer plaats in de Suzuki. Om 19.10 uur arriveert de Iveco op het parkeerterrein van Seats en Sofas en parkeert de bus naast de Suzuki. De bestuurder van de Suzuki stapt uit en neemt plaats op de bijrijdersstoel van de Iveco.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij door [medeverdachte] werd benaderd om met een bus vuurwerk van Duitsland naar Nederland te rijden. Bij KAV-autoverhuur werd een bus gehuurd op naam van [betrokkene 2]. (De rechtbank begrijpt dat gedoeld wordt op de hiervoor genoemde Iveco-bus.) De borg werd betaald door [medeverdachte] en [betrokkene 2] bestuurde de bus. [medeverdachte] en [verdachte] haalden met de Opel Vivaro nog een aanhanger op in de buurt van Glanerbrug. Vervolgens is men naar het bunkercomplex in Duitsland gereden, waar het vuurwerk werd ingeladen. [medeverdachte] gaf aan wat er werd ingeladen en laadde de Iveco en de aanhangwagen die achter de Opel Vivaro hing. [betrokkene 2] hielp hem daarbij. [verdachte] hield bij wat er geladen werd. In de aanhanger werden bijna uitsluitend 100.000 klappers geladen. In de Opel Vivaro zelf werd niets geladen. [medeverdachte] had [betrokkene 2] gezegd dat zijn vader niet met vuurwerk over de grens wilde rijden, omdat hij bang was om gepakt te worden. [medeverdachte] reed met zijn vader in de Opel Vivaro en de aanhanger terug en [betrokkene 2] bestuurde opnieuw de Iveco en reed achter de Opel Vivaro aan. Nog in Duitsland belde [medeverdachte] met [betrokkene 2] en zei dat zij een afslag zouden nemen, maar dat [betrokkene 2] door moest rijden naar een parkeerplaats in Ahaus en daar moest wachten. [medeverdachte] zou als hij de grens over was en het veilig was, waarmee hij bedoelde dat er geen controle was, naar [betrokkene 2] bellen. [betrokkene 2] volgde de instructies op en [medeverdachte] belde met de mededeling dat hij richting de grensovergang Knalhutte kon komen. [betrokkene 2] reed via die grensovergang Nederland binnen en zag dat [medeverdachte] en [verdachte] ongeveer 10 meter na de grens op een zandweg stonden te wachten. De aanhanger hing op dat moment niet meer achter de Opel Vivaro. Vervolgens zijn de beide voertuigen naar de woning van [verdachte] gereden. [medeverdachte] nam vervolgens het stuur van [betrokkene 2] van de Iveco over en zette [betrokkene 2] bij zijn woning af. [medeverdachte] zou het vuurwerk gaan afleveren en [betrokkene 2] zou iets krijgen van de dozen die overbleven, als betaling voor het helpen.
Op 2 november 2006 om 19.15 uur worden op de parkeerplaats aan de [adres] te Hengelo in de Iveco aangehouden [medeverdachte] en [getuige]. [medeverdachte] bevond zich voor de aanhouding achter het stuur van de Iveco en [getuige] op de bijrijdersstoel.
In de laadruimte van de Iveco wordt totaal ruim 678 kilo vuurwerk aangetroffen. Uit onderzoek bleek dat 512 kilo hiervan behoorde tot de partij die op 2 november 2006 was opgehaald in Lahn. Dit betreft:
- 14 stuks Chinese rollen, zogenaamde 100.000 klappers type T809, met een brutogewicht van 12,3 kilogram en een lading die niet uitsluitend uit zwart buskruit bestond en ontbrak een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing;
- 7 stuks cakebox nr. 145, 1 cakebox nr. 144, 2 cakebox nr. 120, 1 cakebox nr. 210, 10 cakebox nr. 129, waarbij een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing ontbrak en het bruto gewicht van deze cakeboxen meer dan 10 kg betrof (namelijk respectievelijk 19,9 kg, 23 kg, 20 kg, 16 kg en 14.2 kg).
Voornoemd vuurwerk voldoet daarmee niet aan het RNEV 2004.
[verdachte] heeft tegenover de opsporingsambtenaren verklaard dat hij op 2 november 2006 samen met zijn zoon [medeverdachte] in zijn Opel Vivaro naar de bunkers in Lahn is gereden. Een maatje van [medeverdachte] reed met een gehuurde bus achter hen aan. In Lahn gaf dat maatje van [medeverdachte] aan wat hij wilde hebben en wees [verdachte] aan wat ze precies moesten pakken. [verdachte] telde de spullen bij elkaar op. [medeverdachte] en zijn maat hebben samen de gehuurde bus volgeladen. [medeverdachte] is met [verdachte] weer naar Nederland gereden en die maat van [medeverdachte] is met de gehuurde bus vertrokken.
[getuige] heeft tegenover de opsporingsambtenaren verklaard dat [verdachte] in vuurwerk handelt en aan hem levert via zijn zoon [medeverdachte]. Hij heeft zowel bij [verdachte] als bij [medeverdachte] in de weken voorafgaand aan 2 november 2006 vuurwerk besteld. Hij heeft daarvoor aan [verdachte] € 3000,-- betaald. Omdat niet alles leverbaar was kreeg hij slechts een gedeelte geleverd. Op 2 november 2006 werd het vuurwerk geleverd wat nog ontbrak.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met anderen op 2 november 2006 opzettelijk vuurwerk, te weten 14 stuks Chinese rollen en 21 stuks cakeboxen, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
De door de raadsvrouwe hieromtrent gevoerde bewijsverweren worden hiermee verworpen.
De rechtbank spreekt [verdachte] vrij van het invoeren van het overige in de tenlastelegging genoemde vuurwerk, nu uit de verklaringen van [medeverdachte] en [getuige] blijkt dat dit vuurwerk afkomstig is uit de voorraad van [getuige].
Ten aanzien van feit 6
In voornoemde doorzoeking van de woning van [verdachte] op 2 november 2006 werden eveneens een gas/alarmpistool en patronen aangetroffen.
Uit technische onderzoek blijkt het volgende.
Het gaspistool is een vuurwapen als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie II onder 1e van de Wet Wapens en Munitie.
De schietbeker is een hulpstuk specifiek voor voornoemd gaspistool en van wezenlijke aard, zoals bedoeld in artikel 3 onder 1 van de WWM.
De 75 knalpatronen is munitie in de zin van artikel 2, lid 2, categorie III van de WWM.
De 58 Zink Feuerwerk knallpatronen is munitie in de zin van artikel 2, lid 2, categorie II onder 3 van de WWM.
De 72 ABA Super Ratter Knallpatronen is munitie in de zin van artikel 2, lid 2, categorie III van de WWM.
Verdachte heeft verklaard dat dit pistool met de munitie van hem is.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] feit 6 heeft begaan, zoals hierna onder de bewezenverklaring zal worden uitgeschreven.
Ten aanzien van feit 7
Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat [verdachte] op 11 oktober 2006 belt met [getuige] en meedeelt dat ze morgen tussen twaalf en een bij [getuige] komen. Op de vraag van [getuige] wat er voor hem bij zit antwoordt [verdachte]: “morgen laadt hij de 100 en 110 en 233, dan heeft die zijn bus vol met dat spul. Dan overlegt hij even met jou voor volgende week dat het andere spul in een keer komt”.
Op 16 oktober 2006 belt [verdachte] met [getuige] en om een afspraak te maken over de levering van de Battle, Armageddon en de Festival. [getuige] zegt toe [verdachte] de volgende dag terug te bellen. Op 17 oktober 2006 hebben de 2 mannen opnieuw telefonisch contact, maar komt het evenmin tot een concrete afspraak. [getuige] wil de levering een paar weken uitstellen, dan is ‘het spulletje’ misschien compleet.
Uit onderzoek blijkt dat het telefoonnummer dat door [getuige] wordt gebruikt op naam staat van [getuige], wonende aan de [adres] te ’s-Heerenberg.
Op 2 november 2006 te 20.30 uur wordt een controle verricht bij een loods gevestigd aan de [adres] te [woonplaats]. Aldaar wordt een persoon aangetroffen die verklaart te zijn genaamd: [getuige], wonende aan de [adres] te ’s-Heerenberg. Tevens worden 2 pallets met vuurwerk aangetroffen. Op één doos van de dozen staat ‘7110’ ‘4/1’.
In de door [getuige] gebruikte Mercedes worden onder meer folders van vuurwerk en handgeschreven lijsten met aan vuurwerk gerelateerde tekst aangetroffen.
Ten aanzien van de aangetroffen handgeschreven lijst met aantallen, bedragen en namen, zoals festival night, fan cake, batlle cry etc., verklaarde [getuige] dat hetgeen op de rechterkolom staat geleverd is door [verdachte]. [getuige] verkocht het vuurwerk weer.
[betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]) verklaarde tegen de opsporingsambtenaren dat hij sinds 2005 vuurwerk reed voor [verdachte]. Hij heeft in 2005 en 2006 2 a 3 keer illegaal vuurwerk geleverd aan een klant van [medeverdachte 1] in Didam, genaamd [getuige].
Dit wordt bevestigd door [verdachte]. Hij heeft tegen de opsporingsambtenaren verklaard dat hij in 2006 totaal voor ongeveer € 20.000,-- niet toegelaten consumentenvuurwerk geleverd aan [getuige] te Didam. Op 12 oktober 2006 werd het transport uitgevoerd door [betrokkene 3] en [getuige] kreeg 10 procent korting op een bestelling die ineens geleverd konden worden.
Op aanwijzen van [getuige] is op 8 november 2006 in de panden gelegen aan de [adres] en [adres] te Didam en een grote partij vuurwerk aangetroffen.
Nu [getuige] heeft verklaard dat hij naast [verdachte] nog een andere leverancier van vuurwerk heeft, kan naar het oordeel van de rechtbank slechts bewezen worden verklaard dat [verdachte] hetgeen vermeld staat in de rechterkolom op de eerder genoemde handgeschreven lijst. Dit betreft:
10 stuks van (7)100, 10 stuks van (7)110, 10 stuks van (7)120, 10 stuks van (7)140, 400 stuks van (7)180 en 50 stuks van 233 met een totaalgewicht van 2200 kg.
Dit vuurwerk voldoet niet aan het Vuurwerkbesluit en RNEV 2004, nu de lading niet uitsluitend uit zwartbuskruit bestaat en/of het gewicht meer dan 10 kilogram bedraagt.
Voor geen van de locaties waar vuurwerk is aangetroffen, te weten de [adres], [adres] en [adres] te Didam is een vergunning afgegeven voor de opslag van vuurwerk.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierna bij de bewezenverklaring zal worden uitgeschreven. De hieromtrent gevoerde bewijsverweren worden dan ook verworpen.
Ten aanzien van feit 8
Uit de afgeluisterde tapgesprekken blijkt dat op 19 oktober 2006 afspraken gemaakt worden over een levering tussen [verdachte] en [betrokkene 4]. [verdachte] zegt dat hij de vorige hij nog een kleine bestelling zal faxen en de naam ‘[betrokkene 5]’ er boven zal zetten. [verdachte] zegt dat ‘als het er nog is, het er nog bij kan’. [verdachte] krijgt een mobiel telefoonnummer, te weten 06-20050335, van de zwager van [betrokkene 4].
Direct daarna ontvangt [verdachte] via de fax een vuurwerkbestellijst met handgeschreven de naam [betrokkene 5].
Op 24 oktober 2006 belt [verdachte] met de gebruiker van het mobiele nummer 06-20050335. Dit nummer is in gebruik bij [betrokkene 5]. [betrokkene 5] bevestigt dat hij de zwager van [betrokkene 4] is en [verdachte] bevestigt dat hij de vuurwerkman is. Er wordt een afspraak gemaakt voor aankomende maandag rond zes uur. [verdachte] zegt: “Ik zal zorgen dat hij rond zes uur bij jou is.” Hierop maakt [betrokkene 5] duidelijk dat hij gewoon naar [betrokkene 4] kan gaan en dat [betrokkene 4] dan voor hem uit kan rijden. Op maandag 30 oktober 2009 te 10.35 uur belt [verdachte] met [betrokkene 3] en vraagt hoe laat hij weg gaat. [betrokkene 3] geeft aan dat hij rond half vijf weg zal gaan, omdat hij pas tegen zes uur terecht kan. [verdachte] zegt dat hij het spul zal klaarleggen, zodat [betrokkene 3] het zo kan pakken.
Diezelfde dag om 17.46 uur belt [verdachte] met [betrokkene 3] en vraagt of hij die palletboer weet te vinden. [verdachte] legt de route uit. Later die avond, om 21.37 uur belt [betrokkene 5] met [verdachte] en zegt dat die chauffeur net weg is, maar dat hij niet veel bij zich had en dat er een pot van 60 euro, nr 120, te weinig is geleverd. [verdachte] antwoordt dat niet alles er meer is.
Op 13 december 2006 wordt op de zolderverdieping van de woning van [betrokkene 5] te Wilsum een partij vuurwerk van 192 kg aangetroffen.
[betrokkene 5] beschikt niet over een vergunning voor de opslag van vuurwerk.
[betrokkene 5] verklaarde tegenover de politie dat hij de partij gekocht had van [verdachte]. Hij kocht het voor zichzelf. Een deel van het vuurwerk verkocht hij aan buurtbewoners.
[verdachte] heeft verklaard dat hij in 2006 eenmaal niet toegelaten consumentenvuurwerk heeft geleverd aan in Wilsum. [betrokkene 3] heeft dat vuurwerk gebracht.
Dit wordt bevestigd door [betrokkene 3].
Bij [betrokkene 5] werd onder meer het volgende aangetroffen.
Het volgende aangetroffen consumentenvuurwerk was niet voorzien van een vermelding of afbeelden waaruit duidelijk blijkt wat de te verwachten effecten van dit vuurwerk is, was niet voorzien van een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing en het was gewicht per artikel meer dan 10 kilogram. Hierdoor voldoet het niet aan de
- flowerbed, art.nr. 408602, merk Bermuda storm
- flowerbed, art.nr. 402401, merk Dionopower
- flowerbed, art.nr. 7180, merk Armageddon
- flowerbed, art.nr. 7480, merk Golden fall
- flowerbed, art.nr. 141
- flowerbed, art.nr. 413801, merk Shaking world
- Chinese rol, art.nr. T 809, merk Horse brand fire cracker
Het volgende aangetroffen vuurwerk was niet voorzien van een vermelding of afbeelden waaruit duidelijk blijkt wat de te verwachten effecten van dit vuurwerk is en was niet voorzien van een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing:
- flowerbed, art.nr. 7126
- cilindrisch knalvuurwerk, art.nr. TX 6011, merk Thumping thunder
- 114 stuks cilindrisch knalvuurwerk
Op grond van deze omstandigheden voldoet voornoemd vuurwerk niet aan de gestelde eisen in het Vuurwerkbesluit en de RNEV 2004.
Geen bewijs is voorhanden waaruit blijkt dat de lading van de Chinese rol T 809 niet uitsluitend uit zwart buskruit bestond. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het bij [betrokkene 5] aangetroffen vuurwerk niet door verdachte kan zijn geleverd, nu de aangetroffen artikelnummers in het geheel niet overeen komen met de artikelnummers op de bestellijst met de naam ‘[betrokkene 5]’. Daarnaast blijkt uit de afgeluisterde telefoongesprekken dat [betrokkene 5] tegen [verdachte] zegt dat er weinig geleverd is. De artikelnummers die zijn aangetroffen beschikken over een 7000 nummer en een 400.000 nummer, waarvan duidelijk is dat die afkomstig zijn respectievelijk van [medeverdachte 2] en [bedrijf 2]. Dit maakt dat de raadsvrouw van oordeel is dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de voornoemde tapgesprekken volgt dat de bestellijst ‘[betrokkene 5]’ een aanvullende bestelling betreft. Door [betrokkene 4] was eerder al een bestellijst gefaxt en [verdachte] geeft aan dat hij die bestelling al zoveel mogelijk heeft klaar staan. Uit het telefoongesprek van 19 oktober 2006 kan worden geconcludeerd dat de aanvullende bestelling tegelijk met de eerste bestelling zal worden afgeleverd. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het heel goed mogelijk is dat de aangetroffen artikelen onderdeel vormen van de eerste bestelling.
Dat het aangetroffen vuurwerk beschikt over 7000 en 400.000 serienummers is naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid waardoor het niet tot een bewezenverklaring kan komen, nu [verdachte] heeft verklaard dat hij zijn vuurwerk betrekt van [medeverdachte 2] en [bedrijf 2]. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] meer dan 10 kg consumenten vuurwerk voor handelsdoeleinden ter beschikking heeft gesteld aan de particulier [betrokkene 5], terwijl die [betrokkene 5] geen inrichting drijft als bedoeld in artikel 2.2.1. en 2.2.2 van het Vuurwerkbesluit. Een deel van het vuurwerk voldeed niet aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen en/of de ter uitwerking van dit Vuurwerkbesluit gestelde regels.
Ten aanzien van feit 9
Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat [betrokkene 6] op 13 oktober 2006 telefonisch contact heeft met [verdachte]. [betrokkene 6] zegt dat hij laatst 131 heeft gekregen en informeert of [verdachte] die nog heeft. [verdachte] geeft aan dat hij nog 131 heeft en [betrokkene 6] bestelt 25 stuks. Tevens bestelt hij10 van 140, 50 van 268. [verdachte] probeert de bestelling eind volgende week te leveren.
Uit de bij de doorzoeking van de woning van [verdachte] aangetroffen bestellijst vuurwerk 2006 volgt dat artikelnummer 140 de Fan Cake 100 shots betreft.
De totale hoeveelheid besteld vuurwerk is ca. 1170 kilogram.
Bij een doorzoeking op 18 december 2006 in de woning van [betrokkene 6], [adres] te Zwolle, werd ca. 79 kilo vuurwerk aangetroffen en inbeslaggenomen. Het betrof zware vuurpijlen, grote Romeinse kaarsen, fonteinen en cakeboxen.
Voor het pand aan de [adres] te Zwolle is geen vergunning afgegeven voor vuurwerkopslag.
[betrokkene 6] heeft tegenover de politie verklaard dat hij het vuurwerk heeft besteld bij een persoon die zich voorstelde als [betrokkene 6]. Deze persoon heeft de bestelling in twee delen geleverd.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] in meerdere tijdstippen in of omstreeks oktober 2006 hoeveelheden consumentenvuurwerk voor handelsdoeleinden ter beschikking heeft gesteld aan [betrokkene 6]. De rechtbank acht de verklaring van [betrokkene 6] dat hij slechts voor eigen gebruik koopt niet geloofwaardig, gelet op de omstandigheid dat [betrokkene 6] in het telefoongesprek van 13 oktober 2006 een bestelling plaatst van bijna 1200 kg. Ook zijn verklaring dat het aankoopbedrag van de totale bestelling ongeveer € 500,-- acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu volgens de aangetroffen bestellijst 50 stuks van de artikelnummers 268 en 10 stuks van artikelnummer 140 tezamen € 3500,-- kosten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de leverancier van het aangetroffen vuurwerk was, nu [betrokkene 6] bij [verdachte] een bestelling plaatst en [betrokkene 6] bij de politie niet heeft verklaard dat hij naast de leveringen van vuurwerk door [betrokkene 6] nog een andere leverancier van vuurwerk had. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [verdachte] dat hij een zoon genaamd [betrokkene 6] heeft.
De rechtbank gaat hierbij uit van de verklaring van [betrokkene 6] zoals hij die bij de politie in december 2006 heeft afgelegd en niet van zijn latere (afwijkende) verklaring bij de rechter-commissaris. Deze verklaring heeft hij immers op 15 oktober 2009 afgelegd, bijna 3 jaar na de eerste verklaring. [betrokkene 6] verklaarde daarbij in zeer algemene bewoordingen over de leveringen door [verdachte]. Zijn verklaring wijkt op meerdere punten af van de bij de politie afgelegde verklaringen en bovendien uit het dossier dat [betrokkene 6] ook in 2007 (in de zaak [x]) zaken heeft gedaan met [verdachte]. Dit alles maakt dat de rechtbank meer geloof hecht aan de verklaring die hij direct nadat het vuurwerk bij hem in beslag was genomen heeft afgelegd.
Feitelijk leiding geven
Alle voornoemde feiten, met uitzondering van feit 6, zijn aan verdachte ten laste gelegd als feitelijk leidinggever van [medeverdachte 1] vof.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat [medeverdachte 1] vof een vennootschap onder firma is, waarvan [verdachte] en zijn vrouw [betrokkene 7] de enige vennoten zijn. Het adres van de onderneming is het woonadres van [verdachte] en zijn vrouw, te weten [adres] te Enschede. De bedrijfsaktiviteiten zijn: im-, export en groothandel van vuurwerk en het volledig verzorgen van feestvuurwerk. [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij alle bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk zelf doet. In de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen is het ook telkens [verdachte] die namens [medeverdachte 1] vof handelt. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan de bewezen verklaarde strafbare feiten.
Ten aanzien van feit 10
Aan verdachte wordt onder feit 10 ten laste gelegd dat hij in de maand oktober 2006 consumentenvuurwerk dat niet voldoet aan de regelgeving voorhanden heeft gehad en/of voor handelsdoeleinden ter beschikking heeft gesteld aan [betrokkene 8], [betrokkene 9], [betrokkene 10] en/of [betrokkene 11], terwijl deze personen geen inrichting drijven, als bedoeld in het Vuurwerkbesluit.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken volgt dat [betrokkene 8] op 23 oktober 2006 met een vrachtauto geladen met vuurwerk onderweg naar Amsterdam. Ten gevolge van technische problemen kan hij niet alle adressen op de afgesproken tijd beleveren. Mede gelet op de omstandigheid dat [betrokkene 8] met dit probleem wel met diverse personen belt, maar niet met [verdachte], is de rechtbank van oordeel dat de bij deze levering betrokken personen [betrokkene 9], [betrokkene 10] en [betrokkene 11] geen klanten van [verdachte] zijn maar klanten van [betrokkene 8].
Zowel [betrokkene 8] als [verdachte] hebben ook verklaard dat [betrokkene 8] zelfstandig handelde in vuurwerk en aan eigen klanten leverde. Hoewel er wel aanwijzingen zijn dat [betrokkene 8] ook vuurwerk vervoerde in opdracht van [verdachte] is niet wettig en overtuigend bewezen dat [betrokkene 8] zo’n transport in de tenlastegelegde periode heeft uitgevoerd.
Nu [verdachte] het vuurwerk aan [betrokkene 8] –ten behoeve van de eigen handel van [betrokkene 8] – leverde in Lahn te Duitsland en [verdachte] over de in Duitsland benodigde vergunningen beschikte en ook overigens niet blijkt dat dit vuurwerk niet voldeed aan de aldaar geldende regelgeving, is de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechtbank geen rechtsmacht heeft om over dit feit te beslissen. De officier van justitie dient dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard voor dit feit.
Ten aanzien van feit 11
Als feit 11 is tenlastegelegd dat sprake is van deelname aan een criminele organisatie, bestaande uit E. Boele, [medeverdachte 2], [verdachte] en hun rechtspersonen, respectievelijk [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]), [medeverdachte 2] B.V. (hierna: GBV) en [medeverdachte 1], met mogelijk nog andere natuurlijke personen dan wel rechtspersonen. Kortgezegd zou de doelstelling van deze organisatie zijn het importeren, verhandelen en voorhanden hebben van niet toegelaten consumentenvuurwerk. De officier van justitie acht dit feit bewezen, in die zin dat zij [medeverdachte 2] als initiator van de organisatie ziet en E. Boele en [verdachte] als deelnemers daarvan.
Het begrip organisatie als bedoeld in art. 140 Wetboek van Strafrecht wordt blijkens vaste rechtspraak van de Hoge Raad omschreven als iedere samenwerking van feitelijke aard tussen twee of meer personen, met een zekere structuur en een zekere duurzaamheid. Het samenwerkingsverband moet een gemeenschappelijk doel hebben en haar deelnemers moeten in dat samenwerkingsverband actief zijn ter verwezenlijking van dat doel. Van een criminele organisatie is eerst sprake wanneer de doelstelling van de organisatie (mede) is het plegen van strafbare feiten. Bovendien moeten betrokkenen weten dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven.
Ter onderbouwing van het bestaan van een criminele organisatie in de onderhavige zaak heeft de officier van justitie in haar requisitoir op dit punt met name gewezen op het volgende:
- Zowel E. Boele als [verdachte] hebben geen vergunning om in Nederland (professioneel) vuurwerk te verhandelen.
- E. Boele en [medeverdachte 2] hebben op enig moment een container met vuurwerk afkomstig uit China gedeeld. Deze container stond geheel op naam van [medeverdachte 3], de rechtspersoon van E. Boele.
- De nummers van vuurwerkartikelen van [medeverdachte 3] en GBV afkomstig van de Chinese vuurwerkleverancier [bedrijf 3] komen overeen, met dien verstande dat [medeverdachte 3] een 3-cijferig nummer hanteert en GBV een 4-cijferig nummer, dat telkens begint met een 7. Voorts komen de 3-cijferige artikelnummers van E. Boele als 4-cijferige nummer voor in de administratie van GBV[bedrijf 1] en [verdachte] verhandelen bovendien dezelfde vuurwerkartikelen, met willekeurig 3- of 4-cijferige codes.
- [medeverdachte 2] regelt zaken met de Chinese leverancier bij één zending vanuit China op naam van [medeverdachte 3] waarmee problemen zijn. Ook bemiddelt hij wel vaker bij problemen.
- [naam], medewerker van GBV, verklaart dat hij van [medeverdachte 2] handgeschreven briefjes kreeg met daarop de artikelen en aantallen globaal die hij aan E. Boele moest meegeven. Vervolgens gaf hij het briefje met hetgeen hij had ingeladen weer aan [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] houdt derhalve een voorraadadministratie bij van vuurwerk dat E. Boele heeft opgeslagen in de (gedeeltelijk) van hem gehuurde loods 4 in [adres].
- Er is een faxbericht van 3 oktober 2006 van de Chinese leverancier aan [medeverdachte 2], met een aankondiging dat goederen van [getuige] le [getuige] zijn verscheept en originele papieren eraan komen.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat deze omstandigheden, die overigens merendeels betrekking hebben op het vermeende samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 2] en
E. Boele en niet zozeer [verdachte] betreffen, op zichzelf en in samenhang bezien met de zich in het dossier bevindende stukken, onvoldoende grond opleveren om het bestaan van een criminele organisatie te kunnen aannemen. Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden afgeleid dat door E. Boele en [verdachte] dezelfde vuurwerkartikelen werden verhandeld als GBV, afkomstig van dezelfde Chinese vuurwerkleverancier. [medeverdachte 2], naar eigen zeggen veruit de grootste Europese klant van deze leverancier, trad tegenover deze leverancier op als bemiddelaar bij problemen. Dit laatste geldt overigens alleen ten aanzien van E. Boele, nu [verdachte] niet zelf vuurwerk uit China importeerde maar afnemer was van [medeverdachte 2]. Ten aanzien van E. Boele kan nog uit het voorgaande worden afgeleid dat [medeverdachte 2] op de hoogte was van zijn voorraad vuurwerk die zich in de van [medeverdachte 2] (gedeeltelijk) gehuurde kluis in [adres] bevond. Ten aanzien hiervan heeft [medeverdachte 2] overigens verklaard, dat de Duitse regelgeving de beheerder van een kluis verantwoordelijk houdt voor de in die kluis aanwezige voorraad. Het tegendeel van deze stelling is de rechtbank niet gebleken. Hoewel uit het voorgaande en ook overigens uit het dossier kan worden afgeleid dat de relatie van [medeverdachte 2] met enerzijds E. Boele en anderzijds [verdachte] een zekere duurzaamheid kent, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangenomen dat hier sprake is van een organisatie met een bepaalde structuur, en evenmin van een gemeenschappelijk doel. Dat sprake zou zijn van meer dan een relatie op zakelijk gebied, waarbij ieder voor zich handelde (en derhalve niet in georganiseerd verband), acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. Aan de vereisten van artikel 140 Wetboek van Strafrecht als hierboven vermeld, wordt derhalve niet voldaan.
Voorts stelt de officier op basis van het dossier onder meer dat GBV vuurwerk importeert voor [medeverdachte 3] en daarvoor transportkosten betaalt. Deze stelling is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feitelijk onderbouwd, terwijl de juistheid daarvan door beide partijen stellig wordt ontkend. Weliswaar was GBV op de hoogte van vuurwerkimporten op naam van [medeverdachte 3] en is gebleken dat zij in bepaalde gevallen ook enige bemoeienis daarmee had, maar daarmee staat zeker nog niet vast dat het vuurwerk ten behoeve van GBV op naam van [medeverdachte 3] werd geïmporteerd door middel van een zogenaamde schijnconstructie. Gebleken is immers dat [medeverdachte 3] zelf de facturen voor dit vuurwerk betaalde en tevens dat voor door de medewerkers van GBV verleende logistieke diensten (‘logistics’) aan [medeverdachte 3] gefactureerd werden. Datzelfde geldt voor de opslagbunker in [adres]: de huurpenningen werden door GBV aan E. Boele gefactureerd. Dat het niet het eigen vuurwerk van E. Boele was maar vuurwerk van GBV dat door E. Boele uit de kluis in [adres] werd verhandeld, is wel door de officier van justitie gesteld, maar ook de juistheid van deze stelling blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit de stukken. De verklaring van [naam] acht de rechtbank daarvoor onvoldoende, nu daaruit blijkt dat hij conclusies heeft getrokken op basis van de feitelijke gang van zaken in [adres], en niet op de hoogte was van de afspraken tussen [medeverdachte 2] en E. Boele.
Ook de - algemeen geformuleerde - stelling van de officier van justitie dat [medeverdachte 2] met [verdachte] en E. Boele een constructie heeft afgesproken om een afzetmarkt voor professioneel vuurwerk te kunnen hebben aan particulieren in Nederland, waarbij alle partijen met de gekozen strategie hebben ingestemd, wordt niet door enig bewijs geschraagd.
Hetzelfde geldt voor de stelling van de officier van justitie dat de handel zoals die uit het dossier blijkt, absoluut geen ‘normale’ handel is, zoals in het economisch verkeer gebruikelijk. Hierbij wordt met name gedoeld op de ruime betalingstermijnen die zowel [verdachte] als E. Boele bij [medeverdachte 2] zouden hebben. Onweersproken is echter door en namens alle verdachten gesteld dat het in de vuurwerkbranche gebruikelijk is om pas te betalen als het vuurwerk verkocht is. Dat zulks niet markt-conform zou zijn, is de rechtbank niet gebleken.
Ten aanzien van [verdachte] stelt de officier van justitie nog dat zich weliswaar in de administratie van [medeverdachte 2] facturen bevinden voor levering van professioneel vuurwerk aan [verdachte], maar dat de feiten in dossier een ander beeld laten zien. Ook deze uiterst algemeen geformuleerde stelling is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en ook overigens onvoldoende om tot bewezenverklaring te kunnen komen van het bestaan van een criminele organisatie zoals tenlastegelegd.
Samenvattend blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het dossier grotendeels van aannames en vermoedens voor het bestaan van een criminele organisatie, welke evenwel niet voldoende feitelijk onderbouwd zijn.
Het vorenstaande laat overigens onverlet dat vraagtekens te plaatsen zijn bij diverse uit het dossier naar voren komende zaken, zoals de import van niet toegelaten consumentenvuurwerk in Nederland en het ontbreken van een sluitende administratie bij met name E. Boele en [verdachte], waardoor veel zaken oncontroleerbaar blijven. Voorts moet het de officier van justitie worden toegegeven dat het opvallend is dat [medeverdachte 2] veel regelde voor met name [medeverdachte 3], maar zoals uit het hiervoorgaande is gebleken, ziet de rechtbank daarin niet het bewijs dat sprake is van een organisatie waarin de deelnemers niet ieder voor zich, maar in een zekere duurzame onderlinge samenwerking en met een gemeenschappelijke doelstelling deelnemen.
Nu een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht niet kan worden aangenomen en het tenlastegelegde reeds op die grond niet bewezen kan worden verklaard, kan de vraag of en in hoeverre [medeverdachte 2] op de hoogte was van het feit dat E. Boele dan wel [verdachte] vuurwerk naar Nederland vervoerden en aldaar verhandelden, in dit kader verder onbesproken blijven.
Concluderend acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 11 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten van de gevoegde zaak met parketnummer 16/995021-09
Inleiding
In een lopend onderzoek tegen vuurwerkimporteur [bedrijf 2] te Kampen zijn telefoons afgeluisterd. Hieruit bleek dat verdachte [verdachte] informeerde naar de levering van shells, ook wel mortierbommen genoemd, zijnde niet toegestaan consumentenvuurwerk. Daarna zijn de telefoongesprekken van [verdachte] en [medeverdachte 1] vof afgeluisterd en opgenomen.
Hieruit kwam naar voren dat [verdachte] meermalen telefonisch contact had met [betrokkene 3] uit Enschede. Vervolgens is de telefoon van [betrokkene 3] afgeluisterd en is een observatiebevel voor hem afgegeven.
Wanneer in de hiernavolgende bewijsoverweging wordt verwezen naar een paginanummer, betreft dit (tenzij anders vermeld) een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal uit het betreffende zaaksdossier dan wel persoonsdossier behorende bij het proces-verbaal 08-505050, opgemaakt door verbalisanten van Politie IJsselland, afdeling ReMOT.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
[betrokkene 3] heeft tegenover de politie als volgt verklaard.
Hij is op 30 november 2007 samen met [betrokkene 12] (de rechtbank merkt op dat uit het vervolg van het onderzoek blijkt dat bedoeld wordt: [betrokkene 12]) naar de bunkers van [verdachte] in Lahn in Duitsland geweest. Ze gingen met een door [betrokkene 12] gehuurde bus. Hij had van [verdachte] de sleutels van de bunker gekregen en had afgesproken dat hij 100 pakketten siervuurwerk zou meenemen, verpakt in 50 dozen. Dit vuurwerk had [betrokkene 3] van [verdachte] gekocht, maar nog niet aan hem betaald. Betaling zou plaatsvinden nadat [betrokkene 3] het vuurwerk had afgeleverd en betaald gekregen. [betrokkene 3] en [betrokkene 12] hebben dit vuurwerk afgeleverd bij een klant van [betrokkene 3], te Emst.
Hij is vanaf eind september 2007 tot 1 december 2007 ongeveer tienmaal naar Lahn geweest om vuurwerk te halen. Steeds had hij van [verdachte] de sleutels van het toegangshek en de bunkers gekregen. Hij heeft in totaal ca. 200 tot 300 Chinese rollen, 30 tot 35 cakeboxen (100 schotjes) en 100 vuurwerkpakketten afgenomen en weer doorverkocht. Zo heeft hij in oktober 2007 ong. 50 100 schotjes en ong. 50 rollen verkocht aan [betrokkene 13] uit Doetinchem. Dit vuurwerk was afkomstig van [verdachte]. [verdachte] weet dat [betrokkene 3] het vuurwerk doorverkoopt en weet ook dat [betrokkene 3] daarvoor geen vergunning heeft.
Mei 2007 stelde [betrokkene 3] aan [verdachte] voor een eigen vuurwerkhandel te beginnen. [verdachte] was het daarmee eens en wist dat [betrokkene 3] weer ging doorverkopen, zonder vergunning. Sinds die tijd heeft hij voor ca.€ 40. 000 a € 50.000 vuurwerk gekocht bij [verdachte].
De verklaring van [betrokkene 3] wordt bevestigd door [betrokkene 12]. Hij heeft verklaard dat hem door [betrokkene 3] werd gevraagd op 30 november 2007 een vuurwerktransport te doen. Hij moest daarvoor een busje huren en zou er € 200,-- mee verdienen. [betrokkene 12] is met de bus naar Lahn gereden en [betrokkene 3] reed in zijn eigen auto. [betrokkene 3] beschikte over de sleutels en [verdachte] was niet aanwezig. Vanuit een bunker hebben ze 50 dozen vuurwerk geladen in de gehuurde bus. Vervolgens zijn ze weer naar Nederland gereden en hebben ze het vuurwerk afgeleverd in [betrokkene 14] bij Epe. [betrokkene 3] werd door de afnemer van het vuurwerk betaald.
[verdachte] heeft tegen de politie verklaard dat hij bij [bedrijf 2] naast consumentenvuurwerk ook professioneel vuurwerk koopt.
[verdachte] heeft 250 Chinese rollen T809 verkocht aan [betrokkene 3]. Een groot gedeelte van het professionele vuurwerk is eveneens naar [betrokkene 3] gegaan. [verdachte] verklaare voorts dat hij weet dat hij geen vuurwerk mag verhandelen.
Door de raadsvrouwe is aangevoerd dat hetgeen in de zaak met parketnummer 16/995021-09 aan verdachte wordt ten laste gelegd niet aan hem kan worden verweten. [verdachte] heeft niet persoonlijk, maar als eigenaar van [medeverdachte 1] vof gehandeld in vuurwerk. Indien de tenlastegelegde feiten al kunnen worden bewezen, dan zijn ze door [medeverdachte 1] vof gepleegd, dan wel door [verdachte] als feitelijk leidinggevende van [medeverdachte 1] vof, aldus de raadsvrouw.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu de feitelijke overdracht van het vuurwerk niet in Nederland maar in Duitsland plaats vond en verdachte over de in Duitsland hiervoor benodigde vergunningen en papieren beschikte. Niet is bewezen dat verdachte in Duitsland een strafbaar feit pleegde, waardoor een Nederlandse rechtbank geen rechtsmacht. Het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard voor deze feiten, aldus de raadsvrouw.
Meer subsidiair is aangevoerd dat [verdachte] in de veronderstelling verkeerde dat het aan [betrokkene 3] geleverde vuurwerk in Duitsland zou blijven. [betrokkene 3] beschikte immers over een opslagruimte in Duitsland.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Het opportuniteitsbeginsel bepaalt dat het het Openbaar Ministerie vrij staat te bepalen tegen wie de strafvervolging in een bepaalde zaak zich zal richten. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
Uit de verklaring van [betrokkene 3] blijkt dat hij in Nederland, te weten Enschede, door [verdachte] de sleutels van het bunkercomplex en de bunkers overhandigd kreeg. [verdachte] was zelf niet bij de bunkers aanwezig en gaf [betrokkene 3] toestemming vuurwerk uit de bunkers te halen en dit te verhandelen.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het feitelijke ter beschikking stellen in Nederland plaats vond.
Met betrekking tot de vraag of [verdachte] ermee bekend moet zijn geweest dat [betrokkene 3] het vuurwerk verkocht aan Nederlander verwijst de rechtbank naar [verdachte] verklaring bij de politie. [verdachte] stelt dat [bedrijf 2] op zijn klompen moest aanvoelen dat het vuurwerk bij Nederlanders terecht kwam. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ook verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [betrokkene 3], als een in Enschede wonende Nederlander, een groot deel van het afgenomen vuurwerk op de Nederlandse markt zou afzetten.
De gevoerde verweren worden dan ook verworpen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de feiten 1 en 2 heeft gepleegd, zoals hierna bij de bewezenverklaring zal worden uitgeschreven.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
[betrokkene 3] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op verzoek samen met [verdachte] naar de bunkers in Lahn is geweest. [betrokkene 12] kwam met een gehuurde vrachtauto. [betrokkene 3] heeft samen met [betrokkene 12] de vrachtauto geladen met 6 pallets met Chinese rollen en dozen cakeboxen. Het vuurwerk was bestemd voor de eigenaar van een fietsenzaak uit Zwolle, waarvan hij alleen de voornaam, te weten [betrokkene 15] kent. Vanuit Lahn zijn ze gezamenlijk naar een fietsenwinkel in Zwolle gegaan. Vervolgens is [verdachte] in de winkel van [betrokkene 15] gebleven en reden [betrokkene 15] en [betrokkene 3] in een personenauto voorop en volgde [betrokkene 12] met de vrachtauto. Het vuurwerk is afgeleverd bij een boerderij in de omgeving. Daarna zijn [betrokkene 3] en [betrokkene 15] weer naar de fietsenwinkel gegaan. [betrokkene 15] betaalde [verdachte] voor het vuurwerk, waarna ze zijn vertrokken.
[betrokkene 3] heeft zijn verklaring bij de rechter-commissaris herhaald en aangevuld dat de contacten weliswaar via hem liepen, in verband met de fysieke problemen van [verdachte].
[betrokkene 12] verklaarde overeenkomstig met [betrokkene 3] en voegde eraan toe dat hij de volgende dag van [verdachte] € 300,-- betaald kreeg voor het transport.
[betrokkene 12] wijst perceel [adres] te Zwolle aan als afleveradres van het vuurwerk.
Uit verklaring van de eigenaar van het verhuurbedrijf [naam] te Enschede blijkt dat [betrokkene 12] op 5 november 2007 een vrachtauto heeft gehuurd.
Op 6 december 2007 werd in een garage op het perceel [adres] te Zwolle 650,5 kg vuurwerk aangetroffen. Het betrof ondermeer Chinese rollen T809 en cakeboxen.
De bewoner van het pand, [betrokkene 16], verklaarde dat [betrokkene 6] een partij vuurwerk bij hem gestald heeft gehad. [betrokkene 6] heeft het vuurwerk weer snel weggehaald, met uitzondering van het vuurwerk dat door [betrokkene 16] van [betrokkene 6] was gekocht. Dat is het vuurwerk dat is aangetroffen.
Het aangetroffen vuurwerk was opgeslagen in een schuur waarin geen voorzieningen waren getroffen ten aanzien van brandwerendheid. Evenmin waren sprinklerinstallaties en blusmiddelen aanwezig. Op grond van deze omstandigheden en de verklaring van [betrokkene 16] dat hij de ruimte aan [betrokkene 6] had aangeboden voor tijdelijke opslag van het vuurwerk, is de rechtbank van oordeel dat voor het perceel [adres] te Zwolle geen vergunning voor de opslag van vuurwerk is afgegeven.
[verdachte] heeft bij de politie de gang van zaken op 5 november 2007 zoals verklaard daar [betrokkene 3] en [betrokkene 12] bevestigd.
[betrokkene 15] [betrokkene 6] heeft verklaard dat hij in oktober 2007 een vuurwerkbestelling plaatste bij [betrokkene 3]. Hij werd door [betrokkene 3] op 1 november 2007 gebeld dat de bestelling geleverd kon worden. Over de feitelijke gang van zaken op 5 november 2007 verklaarde [betrokkene 6] gelijk aan [betrokkene 3] en [betrokkene 12], met uitzondering van de betaling van het vuurwerk. Hij heeft niet [verdachte] maar [betrokkene 3] betaald voor het vuurwerk. [verdachte] zou hierbij niet aanwezig zijn geweest. [betrokkene 6] heeft deze verklaring herhaald bij de rechter-commissaris, maar daarbij aangegeven dan [verdachte] wel bij de betaling aanwezig was.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat [betrokkene 6] een klant van [betrokkene 3] was en niet van [verdachte]. [betrokkene 6] maakte afspraken met [betrokkene 3] en heeft ook aan [betrokkene 3] betaald. Om die reden kan niet worden bewezen dat [verdachte] deze feiten alleen heeft gepleegd.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat ook [verdachte] bij de politie heeft verklaard dat hij vuurwerk heeft verkocht aan [betrokkene 6] en dat [betrokkene 6] hem heeft betaald. Voor wat betreft de betaling heeft slechts [betrokkene 6] afwijkend verklaard. Nu ook [betrokkene 12] heeft verklaard dat hij betaald is door [verdachte] is de rechtbank van oordeel dat [betrokkene 6]s verklaring op dit punt ongeloofwaardig is.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat
wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] samen met [betrokkene 3] de feiten 3 en 4 heeft gepleegd, zoals hierna bij de bewezenverklaring zal worden uitgeschreven.
Samenloop
Zowel ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, als ook ten aanzien van het onder
3 en 4 tenlastegelegde heeft de verdediging betoogd dat gekwalificeerd dient te worden als eendaadse samenloop. De rechtbank volgt de verdediging in haar betoog en overweegt hiertoe dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde, respectievelijk het onder 3 en 4 tenlastegelegde, ziet op dezelfde partij vuurwerk. Niet alleen is sprake van gelijktijdigheid van handelen bij de feiten 1 en 2, respectievelijk 3 en 4, ook wat betreft de strekking van en het te beschermen rechtsbelang komen hetgeen onder 1 en 2, respectievelijk 3 en 4, is tenlastegelegd overeen. De feiten 1 en 3 zien op het voor handelsdoeleinden ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk aan een ander dan degene die een inrichting dreef als bedoeld in artikel 2.2.1 en 2.2.2 van het Vuurwerkbesluit, strafbaar gesteld in artikel 2.3.1 van het Vuurwerkbesluit; de feiten 2 en 4 zien op het leveren van meer dan 10 kilogram consumentenvuurwerk aan een particulier, strafbaar gesteld in artikel 2.3.3 van het Vuurwerkbesluit. Deze bepalingen uit het Vuurwerkbesluit dienen beide primair tot bescherming van de volksgezondheid door middel van de beperking van de gevaarzetting. De rechtbank acht dan ook artikel 55 van het Wetboek van strafrecht van toepassing en concludeert tot eendaadse samenloop.
4.2. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van parketnummer 16/995316-07:
1.
(Zaak 01)
[medeverdachte 1] op 02 november 2006 in de gemeente
Enschede,(nabij een grensovergang)
tezamen en in vereniging met anderen
opzettelijk, consumentenvuurwerk, te weten
50, , Chinese rol(len) type T809, (zogenaamde 100.000
klapper)
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft
gehad en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld ten aanzien waarvan
niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter
uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet
milieugevaarlijke stoffen (thans artikel 9.2.2.1. Wet milieubeheer) gestelde
regels, immers
-had(den) voormelde Chinese rol(len), T809, zijnde vuurwerk vallend onder
categorie A2 van bijlage III van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004
een lading welke niet uitsluitend zwart buskruit bestond en/of
-bedroeg het brutogewicht van voormelde Chinese rol(len), T809, in strijd met
artikel 6, lid 5, van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 meer dan 10
kg en/of
- was voornoemd vuurwerk niet voorzien van een Nederlandstalige
gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij het
dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of
omstanders kon ontstaan,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
(Zaak 01)
[medeverdachte 1] op 02 november 2006 in de gemeente Enschede,
tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk, consumentenvuurwerk (te weten 87,
vuurwerkpakketten (29 dozen à 3 vuurwerkpakketten) voor handelsdoeleinden ter
beschikking heeft gesteld aan een ander dan degene die een inrichting drijft
als bedoeld in de artikelen 2.2.1 en 2.2.2 van het Vuurwerkbesluit (aan [betrokkene 1])
aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[medeverdachte 1] op 02 november 2006 te Enschede,
opzettelijk, meer dan 10 kg vuurwerk (ca.13 kg in de woning ([adres])
en/of ca. 37 kg in de garage ([adres])) buiten een inrichting als bedoeld
in artikel 1.1.4 , 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, voorhanden
heeft gehad,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
(Zaak 03)
[medeverdachte 1] op 02 november 2006 te Enschede,
opzettelijk, consumentenvuurwerk, te weten
(in de garage)
90 handfakkel(s) en/of
25 noodseinraket(ten) met het nummer 9123100 en/of
(in de woning)
twee Romeinse kaars(en) (Big Bang en Bombenrohr) en/of
twee lawinepijl(en) genaamd Superblitz Knalrakete en
Super Blitz Knall en/of
drie vuurwerkpakket(ten) Dragon Heart
voorhanden heeft gehad ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het
Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit
krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen (thans
artikel 9.2.2.1. Wet Milieubeheer) gestelde regels, immers
I)
-waren
voormelde handfakkels en noodseinraketten, zijnde consumentenvuurwerk,
in strijd met artikel 5 lid 4 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004
voorzien van een wrijvingsontsteker en/of
II)
-waren
voormelde handfakkels en noodseinraketten envorenvermelde Romeinse
kaarsen en vorenvermelde vuurwerkpakketten Dragon Heart niet voorzien van:
een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en
waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade
bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan en/of
III)
-was voormelde lawinepijl "Super Blitz Knall" niet voorzien van een
Nederlandstalige gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of
waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade
bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte,
feitelijke leiding heeft gegeven;
5.
(Zaak 04)
[medeverdachte 1] op 02 november 2006 te Enschede en/of
Hengelo,
tezamen en in vereniging met anderen
opzettelijk, consumentenvuurwerk, dat is aangetroffen in de bestelauto IVECO,
kenteken [kenteken], te weten
14 stuks, Chinese rol(len) type T809, (zogenaamde
100.000 klapper) en/of
7 stuks, cakeboxen nr.145 en/of
1 cakebox nr. 144 en/of
2 stuks cakeboxen nr. 120 en/of
1 cakebox nr. 210 en/of
2 stuks cakeboxen nr. 120 en/of
1 cakebox nr. 210 en/of
10 stuks cakeboxen nr.129 en/of
60 stuks,Romeinse kaarsen en/of
600 stuks, vlinders Big Spanish Cracker TX6019
en/of
300 stuks lawinepijlen
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft
gehad ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit
gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel
24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen (thans artikel 9.2.2.1.
Wet milieubeheer) gestelde regels, immers
I)
was voormeld vuurwerk niet voorzien van:
een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of
waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade
bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan en/of
II)
-had(den):
voormelde Chinese rol(len), T809, zijnde vuurwerk vallend onder categorie A2
van bijlage III van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 en/of
voormelde vlinders Big Spanish Cracker TX6019, zijnde vuurwerk vallend
onder categorie A1 van bijlage III van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk
2004 en/of
voormelde lawinepijlen, zijnde vuurwerk vallend onder categorie D1 van bijlage
III van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004
een lading welke niet uitsluitend zwart buskruit bevatte en/of
III)
-bedroeg het brutogewicht van:
voormelde Chinese rol(len), T809 en/of
vorenvermelde cakeboxen artikelnr.129 en/of 144 en/of 145 en/of 210
in strijd met artikel 6, lid 5, van de Regeling Regeling nadere eisen aan
vuurwerk 2004 meer dan 10 kg,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte,
feitelijke leiding heeft gegeven;
6.
(Zaak 07)
hij op of omstreeks 02 november 2006 te Enschede
een gas/alarmpistool, merk Röhm, Model 725, Cal.9 mm P.A. Knallpatrone
kaliber 9 mm, ingeslagen serienummer 0278579, en bijbehorende 1 loops
en een 4 loops schietbeker, zijnde een wapen in de zin van artikel 2, lid
1, categorie III onder 1e van de Wet Wapens en Munitie en
75, knalpatronen van het kaliber 9 mm P.A.K., zijnde
munitie in de zin van artikel 2, lid 2, categorie III en/of
58, Zink Feuerwerk Knallpatronen nr. 531, pyrotechnische
patronen, zijnde munitie in de zin van artikel 2 lid 2 categorie II onder 3e
van de Wet Wapens en Munitie voorhanden heeft gehad en/of
72, 15 mm ABA Super Ratter Knalpatronen, pyrotechnische
patronen, zijnde munitie in de zin van artikel 2 lid 2, categorie III van de
Wet Wapens en Munitie voorhanden heeft gehad;
7.
(Zaak 11)
[medeverdachte 1] op op tijdstippen gelegen in
de periode van 12 oktober 2006 tot en met 8 november 2006 te Didam,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander,
opzettelijk, ongeveer 2200 kg,
consumentenvuurwerk voor handen heeft gehad en/of voor handelsdoeleinden ter
beschikking heeft gesteld aan een ander dan degene die een inrichting drijft
als bedoeld in de artikelen 2.2.1 en 2.2.2 van het Vuurwerkbesluit (te weten
aan [getuige]), en/of
een hoeveelheid consumentenvuurwerk van meer dan 10 kilogram ter beschikking
heeft gesteld aan een particulier ([getuige])
ten aanzien van (een deel van) welk vuurwerk niet werd voldaan aan de bij het
Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit
krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen (thans
artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer) gestelde regels, immers
was/waren artikelnummer(s) (7)100, ass. 36 4/1 en
(7)110, ass. 25 4/1 en
(7)120, Festival Night en
(7)140, Fan Cake en
(7)180, Armageddon en
233, Assorted Battery (TB 2000),
niet voorzien van een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing met
zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen
geen letsel of schade bij de gebruiker en omstanders kan ontstaan en/of
bestond de lading van artikelnummer(s) (7)100, (7)110 en/of(7)120 niet uit
uitsluitend zwart buskruit en/of bedroeg het gewicht van artikelnummer(s)
(7)180 en/of (7)140 meer dan 10 kilogram,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte,
feitelijke leiding heeft gegeven;
8.
(Zaak 13)
[medeverdachte 1] op 30 oktober 2006 te Wilsum, gemeente
Kampen,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk ongeveer 192 kg,
consumentenvuurwerk voor handen heeft gehad en/of
voor handelsdoeleinden ter beschikking heeft gesteld aan een ander dan
degene die een inrichting drijft als bedoeld in de artikelen 2.2.1 en 2.2.2
van het Vuurwerkbesluit (te weten aan [betrokkene 5]) en/of
een hoeveelheid consumentenvuurwerk van meer dan 10 kilogram ter beschikking
heeft gesteld aan een particulier ([betrokkene 5])
ten aanzien van welk vuurwerk niet werd voldaan aan de bij het
Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit
krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen (thans
artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer) gestelde regels, immers
waren artikelnummers: 7126, flowerbed en/of
408602 Bermuda storm (flowerbed)
402401 dionopower (flowerbed) en/of
7180 Armageddon (flowerbed) en/of
7480 Golden fall (flowerbed) en/of
141 flowerbed en/of
413801 Shaking world (flowerbed) en/of
TX 6011 Thumping thunder (cilindrisch
knalvuurwerk) en/of
114 stuks cilindrisch knalvuurwerk
niet voorzien van een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing met
zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen
geen letsel of schade bij de gebruiker en omstanders kan ontstaan en/of
niet voorzien van een vermelding of afbeelding waaruit duidelijk bleek wat de
te verwachten effecten tijdens het functioneren waren en/of
bestond de lading van artikelnummer(s) T809 niet uit uitsluitend zwart
buskruit en/of bedroeg het gewicht van artikelnummer(s) 408602, 402401, 7180,
7480, 141, 413801 en/of T809 meer dan 10 kilogram,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte,
feitelijke leiding heeft gegeven;
9.
(Zaak 24)
[medeverdachte 1] op tijdstippen in of omstreeks
de maand oktober 2006 in de gemeente Zwolle,tezamen en in vereniging met anderen of een ander,opzettelijk, hoeveelheden consumentenvuurwerk (zware
vuurpijlen, grote Romeinse kaarsen, fonteinen en cakeboxen) voor
handelsdoeleinden ter beschikking heeft gesteld aan een ander dan degene die
een inrichting drijft als bedoeld in de artikelen 2.2.1 en 2.2.2 van het
Vuurwerkbesluit (aan [betrokkene 6]), en/of
een hoeveelheid consumentenvuurwerk (van (telkens) meer dan 10 kilogram) ter
beschikking heeft gesteld aan een particulier ([betrokkene 6]),
aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
Ten aanzien van parketnummer 16/995021-09:
1.
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2007
tot en met 1 december 2007, in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk, consumentenvuurwerk (Chinese rollen (T809) en/of cakeboxen en/of
siervuurwerkpakketten) voor handelsdoeleinden ter beschikking heeft gesteld
aan een ander dan degene die een inrichting dreef als bedoeld in de artikelen
2.2.1 en 2.2.2 van het Vuurwerkbesluit, te weten aan [betrokkene 3];
2.
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2007
tot en met 1 december 2007, in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen
opzettelijk, per levering meer dan tien kilogram consumentenvuurwerk (Chinese
rollen (T809) en/of cakeboxen en/of siervuurwerkpakketten), aan een
particulier, te weten [betrokkene 3], ter beschikking heeft gesteld;
3.
hij op 5 november 2007, in de gemeente Zwolle,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk, consumentenvuurwerk (Chinese rollen (T809) en/of cakeboxen) voor
handelsdoeleinden ter beschikking heeft gesteld aan een ander dan degene die
een inrichting dreef als bedoeld in de artikelen 2.2.1 en 2.2.2 van het
Vuurwerkbesluit, te weten aan [betrokkene 6];
4.
hij op 5 november 2007, in de gemeente Zwolle,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk, per levering meer dan tien kilogram consumentenvuurwerk (Chinese
rollen (T809) en/of cakeboxen), aan een particulier, te weten [betrokkene 6], ter
beschikking heeft gesteld.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 5, 7, 8 en 9 van parketnummer 16/995316-07: : telkens, medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 24(oud) van de Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
Ten aanzien van de feiten 3 en 4(van parketnummer 16/995316-07:
Samenloop van telkens opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 24(oud) van de Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging
Ten aanzien van feit 6 van parketnummer 16/995316-07::
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 van parketnummer 16/995021-09:
Samenloop van telkens opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 24(oud) van de Wet milieugevaarlijke stoffen
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 van parketnummer 16/995021-09:
Samenloop van telkens, medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 24(oud) van de Wet milieugevaarlijke stoffen
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan en heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij eventuele strafoplegging rekening te houden met de ernstige overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een verdachte dient te worden berecht. Tevens heeft de raadsvrouw bepleit rekening te houden met de lichamelijke gesteldheid van verdachte ten gevolge waarvan hij detentieongeschikt is. Verzocht wordt, indien de rechtbank aan vrijheidsbenemende straf oplegt, te bepalen dat deze straf door middelen van huisarrest/elektronische detentie wordt geëxecuteerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank met het volgende rekening gehouden.
Ten aanzien van verdachte is bewezen verklaard dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [medeverdachte 1] binnen het grondgebied van Nederland brengen en voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid consumentenvuurwerk dat niet voldeed aan de Nederlandse vuurwerkvoorschriften. Een gedeelte van dit vuurwerk is aangetroffen in een bestelbus en het overige illegale vuurwerk is diezelfde dag, te weten 2 november 2006 aangetroffen in een aanhanger voor de woning van een particulier. In deze aanhanger bevond zich op dat moment ook vuurwerk dat op zichzelf is toegestaan, maar voor het bezit waarvan genoemde particulier geen vergunning had. Verdachte was de verkopende partij en is zelf aanwezig geweest bij het inladen van dit vuurwerk in Duitsland.
Verdachte liet anderen het vuurwerk van de opslag in Duitsland naar de bestemming in Nederland vervoeren. De rechtbank rekent dit verdachte in het bijzonder aan. Niet alleen trachtte verdachte door anderen - waaronder zijn eigen zoon - in te schakelen voor het daadwerkelijke vervoer zijn eigen strafrechtelijke verantwoordelijkheid te ontlopen, ook heeft hij op deze wijze grote risico’s gecreëerd voor de volksgezondheid. De chauffeurs waren in alle bewezenverklaarde zaken niet gediplomeerd om vuurwerk te vervoeren, het transport was niet bij het LMIP aangemeld, en ook bij de verdere opslag was op geen enkele wijze rekening gehouden met de geldende veiligheidsvoorschriften.
In de Iveco bestelauto bevonden zich onder meer 300 lawinepijlen. Dit betreft zwaar vuurwerk, dat massa-explosief is. Dit houdt in dat als, om welke reden dan ook, een stuk ontploft, de andere stukken die daarbij in de buurt zijn, tegelijkertijd mee ontploffen, waardoor een massale explosie ontstaat. Het was de bedoeling dat dit vuurwerk aan particulieren geleverd zou worden. Verdachte, die hiervan op de hoogte was, heeft op deze wijze grote risico’s gecreëerd voor de volksgezondheid.
Verdachte, die geen vergunning had om in Nederland vuurwerk te verhandelen, heeft doelbewust de Nederlandse regelgeving genegeerd door op deze wijze illegaal vuurwerk te importeren. Daarnaast heeft verdachte in strijd met de regelgeving op meerdere data in Nederland illegaal vuurwerk geleverd aan particulieren, die hiervoor geen vergunning hadden. Het belang van de regelgeving op het gebied van vuurwerk en de grote risico’s die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van vuurwerk dat niet aan de regels voldoet, mag inmiddels bij een ieder bekend worden verondersteld. Van verdachte in het bijzonder, naar eigen zeggen reeds jarenlang in deze branche werkzaam, mag worden verwacht dat hij de Nederlandse vuurwerkvoorschriften nauwgezet naleeft. Door te handelen als bewezenverklaard, heeft verdachte een onaanvaardbaar risico in het leven geroepen voor de veiligheid van anderen. Verdachte heeft zijn eigen financieel gewin gesteld boven zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Uit het dossier is een beeld ontstaan dat verdachte het in het algemeen niet zo nauw nam met de regels betreffende vuurwerk. De rechtbank rekent het verdachte in dit verband zwaar aan dat hij, nadat in november 2006 bij hem grote hoeveelheden illegaal vuurwerk en ook een knalpistool waren aangetroffen en in beslag genomen, hij in het jaar daarop is doorgegaan met de handel in illegaal vuurwerk. Kennelijk is de ernst van de feiten niet tot hem doorgedrongen, maar is hij welbewust doorgegaan met zijn illegale handel. Om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw de fout in gaat, acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Gezien de periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden, alsmede de ernst van de feiten, is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur de enige passende strafmodaliteit. Door de verdediging is nog betoogd, dat verdachte detentie-ongeschikt zou zijn. Hoewel het de rechtbank is gebleken dat verdachte niet in goede gezondheid verkeert, wordt de stelling dat verdachte als gevolg daarvan detentie-ongeschikt zou zijn, niet door enig bewijs geschraagd. De rechtbank volgt de verdediging daarin derhalve niet, maar zal er bij de duur van de op te leggen gevangenisstraf wel rekening mee houden dat detentie verdachte extra zwaar zal vallen in verband met zijn gezondheidstoestand.
Hoewel de rechtbank de bewezenverklaarde feiten als ernstig beschouwt, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist omdat de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, de onder 10 en 11 tenlastegelegde feiten niet bewezen, danwel de officier van justitie niet ontvankelijk, acht.
Bovendien houdt de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening met het strafblad van verdachte waarop één veroordeling staat voor een soortgelijk feit. Ten slotte weegt de rechtbank nog mee dat het bewezenverklaarde geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden.
7. Beslag
7.1. De verbeurdverklaring
De in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- bestelauto, merk Opel Vivaro;
- de bestellijst met vermelding [betrokkene 1];
- het notitieblok met diverse aantekeningen;
zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en de bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van de voorwerpen.
Het aan verdachte toebehorende en inbeslaggenomen geldbedrag van € 83.625,-- is eveneens vatbaar voor verbeurdverklaring. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geldbedrag geheel of grotendeels afkomstig van de handel in niet toegelaten consumentenvuurwerk. De afnemers van hebben immers verklaard dat zij het vuurwerk contant aan verdachte betaalden. Het betrof vaak grote geldbedragen. Daarbij komt dat het een feit van algemene bekendheid is dat in de handel in illegaal vuurwerk grote geldbedragen omgaan.
7.2. De onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 14 st vuurwerk;
- 37 kg vuurwerk;
zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de bewezenverklaarde feiten zijn begaan met betrekking tot deze voorwerpen.
Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
7.3. De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in de beslissing genoemde factuur van Autorent aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
Tevens gelast de rechtbank de teruggave van de inbeslaggenomen aanhanger, nu deze aanhanger aan verdachte toebehoort, onder hem in beslag is genomen en geen bewijs voorhanden is dat een van de bewezenverklaarde feiten met behulp van deze aanhanger is begaan.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 51, 55 en 57, van het Wetboek van Strafrecht, artikel 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 1a(oud), 2 en 6 van de Wet op de Economische delicten, artikelen 1.2.2, 1.2.4 en 2.1.3 van het Vuurwerkbesluit en de artikelen 6 en 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor de onder feit 1,2 en 5 tenlastegelegde feiten voor zover als pleegplaats Lahn en/of Duitsland is tenlastegelegd;
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor
het onder 10 tenlastegelegde feit voor zover als pleegplaats Lahn en/of Duitsland is tenlastegelegd ;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van van het onder 10 tenlastegelegde feit voorzover in Nederland tenlastegelegd en het onder 11 tenlastegelegde feit ;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 5, 7, 8 en 9 van parketnummer 16/995316-07: : telkens, medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 24(oud) van de Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
Ten aanzien van de feiten 3 en 4(van parketnummer 16/995316-07:
Samenloop van telkens opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 24(oud) van de Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging
Ten aanzien van feit 6 van parketnummer 16/995316-07::
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 van parketnummer 16/995021-09:
Samenloop van telkens opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 24(oud) van de Wet milieugevaarlijke stoffen
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 van parketnummer 16/995021-09:
Samenloop van telkens, medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 24(oud) van de Wet milieugevaarlijke stoffen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- bestelauto, merk Opel Vivaro
- geldbedrag van € 83.625,--
- bestellijst met vermelding [betrokkene 1]
- notitieblok.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 14 st. vuurwerk
- 37 kg vuurwerk.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen aanhanger.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. A.J.P. Schotman en mr. I. Bruna, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 december 2009.