ECLI:NL:RBUTR:2009:BL1930

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600536-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met bijl en TBS met dwangverpleging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 24 december 2009, stond de verdachte terecht voor poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 13 mei 2009, waarbij de verdachte, in een emotionele uitbarsting, zijn schoonzus met een bijl heeft aangevallen. Getuigenverklaringen beschrijven hoe de verdachte schreeuwend achter de vrouw aan rende, terwijl hij met de bijl zwaaide. De vrouw, die met haar kinderen op straat was, raakte gewond aan haar rechterbovenarm door een klap met de bijl, wat resulteerde in een blauwe plek. De verdachte verklaarde dat hij niet de intentie had om ernstig letsel toe te brengen, maar de rechtbank oordeelde dat zijn handelen, gezien de omstandigheden, wel degelijk de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte leed aan een geestelijke stoornis, namelijk schizofrenie, en dat hij ten tijde van het delict onder invloed was van deze stoornis, evenals van alcohol en cannabis. De psycholoog en psychiater die de verdachte hebben onderzocht, concludeerden dat hij sterk verminderd toerekeningsvatbaar was en dat er een hoog recidiverisico bestond. Gezien de ernst van de feiten en de problematiek van de verdachte, oordeelde de rechtbank dat een TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk was. De rechtbank legde daarnaast een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De uitspraak benadrukt de impact van het geweld op de slachtoffers en de noodzaak van behandeling voor de verdachte om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600536-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 december 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats] (Marokko),
gedetineerd te P.I. Amsterdam, Huis van Bewaring Het Schouw te Amsterdam,
raadsman mr. G.A. Speelman, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 december 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 13 mei 2009 heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel [slachtoffer] heeft mishandeld
Feit 2: op 13 mei 2009 heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot vrijspraak van het tenlastegelegde onder feit 2, omdat niet bewezen kan worden dat het slachtoffer pijn of letsel heeft ondervonden van het tenlastegelegde feit. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder feit 1 primair heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende. Er zijn verschillende getuigen die verdachte met een bijl achter het slachtoffer hebben zien aanrennen. Aangeefster heeft een blauwe plek op haar bovenarm opgelopen van de klap met de bijl. Hoewel de scherpe kant van de bijl was bedekt met een stukje plastic, levert de aard van het voorwerp waarmee verdachte heeft geslagen een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde onder feit 1 primair en 2. Met betrekking tot feit 1 primair heeft de raadsman aangevoerd dat bij verdachte de opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft ontbroken. Door aangeefster is verklaard dat verdachte haar met de botte kant van de bijl heeft geslagen als gevolg waarvan zij een bloeduitstorting heeft opgelopen. Hieruit blijkt niet van zwaar lichamelijk letsel of de opzet op het toebrengen daarvan. De getuigenverklaringen verschaffen te weinig detailinformatie over de afstand die tussen aangeefster en verdachte bestond toen aangeefster voor verdachte wegrende en over de snelheid waarmee zij renden. Om die reden kan uit deze verklaringen niet worden afgeleid hoe gevaarlijk deze situatie was. Dat het voorwerp waarmee verdachte heeft geslagen een bijl is geweest lijkt een volstrekt willekeurige keuze. Bovendien is sprake van vrijwillige terugtred, omdat verdachte op eigen initiatief de bijl weer heeft teruggezet. Met betrekking tot feit 2 wijst de raadsman erop dat de verklaring van aangeefster geen blijk geeft van pijn of letsel en dat ook niet gebleken is van opzet op het gooien van het glas in de richting van aangeefster.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde onder feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De kans dat door het gooien met een glas tegen de rug van een andere zwaar lichamelijk letsel ontstaat is dermate klein, dat niet kan worden gesproken van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Met betrekking tot feit 1:
Op 13 mei 2009 doet [slachtoffer] aangifte van poging tot zware mishandeling tegen haar zwager [verdachte] (verdachte). Zij verklaart dat zij met haar man en twee kinderen bij haar schoonouders woont aan de [adres] te [woonplaats] en dat verdachte daar ook woont. Zij verklaart voorts dat zij ’s ochtends ruzie met verdachte kreeg over een sleutel, dat verdachte een glas tegen haar aangooide en haar uitschold en dat zij daarom besloot naar familie van haar op de [adres] te gaan. Toen zij naar buiten ging met haar kinderen, kwam verdachte achter haar aan met een bijl die hij uit de meterkast had gepakt. Ze voelde en zag dat verdachte haar met die bijl met de stompe kant tegen haar bovenarm sloeg. Aangeefster verklaart dat het pijn deed, dat ze heel erg bang was en dat ze begon te rennen voor haar leven. Ze verklaart voorts dat ze hard is gaan schreeuwen van angst en om zoveel mogelijk aandacht te trekken. Verdachte bleef schreeuwend achter haar aanlopen. Aangeefster verklaart dat zij en haar kinderen erg bang zijn geweest voor verdachte. Door de klap met de bijl heeft ze een zwelling en een blauwe plek op haar rechterbovenarm opgelopen. De medische verklaring met betrekking tot dit letsel vermeldt dat als uitwendig letsel bij aangeefster is waargenomen een onderhuidse bloeding/ blauwe plek rechterbovenarm met een grootte van ongeveer 12 bij 8 cm.
De verbalisanten die opdracht hebben gekregen naar de [adres] te Veenendaal te gaan, treffen ter plaatse een aantal mensen die getuige zijn geweest van het hierboven beschreven voorval. Zij spreken getuige [getuige 1] die verklaart dat zij erg geschrokken is en de verbalisanten zien dat zij trilt. Zij verklaart dat zij die ochtend rond 7.30 uur in haar auto kwam aanrijden, dat zij gegil hoorde en zag dat er een vrouw bedreigd werd door een man die een bijl vasthad en dat aan de benen van de vrouw een klein kind zich vastklemde. Ze zag dat de man de vrouw volgde en dat de afstand tussen de man en de vrouw ongeveer twee a drie meter was. Verder zag ze dat de vrouw met een van haar armen probeerde om de man tegen te houden. Toen de getuige met haar auto stilstond, hoorde ze de vrouw en het meisje allebei gillen. Ze zag dat de man de bijl naast zich en een beetje achter zich hield halverwege zijn lichaam. Getuige [getuige 1] heeft een of twee keer geclaxonneerd en daarna zag ze dat de vrouw en het kind wegrenden, dat de man weer naar binnen liep en terugkwam met iets zwarts in zijn handen dat leek op een paraplu. Getuige [getuige 1] verklaart dat zij net uit de auto was gestapt, maar dat zij toen uit voorzorg weer in de auto is gaan zitten. De man liep tot aan haar achterportier en daarna weer terug. Ze was bang. Ze zag ook nog een klein jongetje lopen dat bij de vrouw hoorde en ze zag dat de man in de richting van het jongetje spuugde. Getuige [getuige 2] die op de [adres] woont, zag door het raam aan de voorkant van de woning de buurvrouw rennen met verdachte achter zich aan. Ze zag dat verdachte in zijn rechterhand een bijl had en dat hij met zijn arm omhoog rende. Ze zag voorts dat verdachte slaande bewegingen maakte in de richting van de buurvrouw met de scherpe kant van de bijl. Kort daarna zag ze verdachte weer de woning in gaan en ze zag het zoontje van de buurvrouw naar buiten komen. Daarna zag ze dat verdachte achter hem aanging, hem bij de haren greep en hem zo hard door elkaar schudde dat de schoenen van het jongetje uitvlogen. Ze verklaart zich kapot geschrokken te zijn van het voorval. Ook haar zus heeft het voorval zien gebeuren en heeft verklaard dat zij verdachte met de bijl slaande bewegingen zag maken naar de rug van haar buurvrouw.
Verdachte bekent dat hij ruzie heeft gehad met zijn schoonzus en dat hij toen de bijl heeft gepakt en zijn schoonzus daarmee heeft geraakt. Hij verklaart echter dat hij niet van plan was om iets met de bijl te doen. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij zijn schoonzus met de achterkant van de bijl op haar arm heeft geraakt en dat hij niet hard heeft geslagen omdat hij haar geen pijn wilde doen. Omdat het een bijl was, heeft hij haar niet op haar gezicht bedreigd, zo stelt hij. Het klopt wel dat hij met de bijl in zijn hand achter haar is aangelopen, aldus verdachte.
Op grond van het voorgaande kan bewezen worden dat verdachte [slachtoffer] met een bijl heeft geslagen op haar rechterbovenarm. Hieruit blijkt tevens dat van een vrijwillige terugtred geen sprake is geweest, aangezien verdachte de bijl pas heeft teruggezet na het uitdelen van de klap.
De vraag die dient te worden beantwoord is of de opzet van verdachte was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij zijn schoonzus. De rechtbank neemt in aanmerking dat door getuigen is waargenomen dat verdachte rennend achter zijn schoonzus is aangegaan en dat hij onderwijl slaande bewegingen heeft gemaakt met deze bijl in de richting van zijn schoonzus. De rechtbank overweegt voorts dat verdachte zijn schoonzus ook daadwerkelijk heeft geraakt met de bijl, of dit nu is geweest met de scherpe kant van de bijl (waar nog een plastic beschermstrip op zat) of met de stompe kant van de bijl. De rechtbank constateert dat deze klap, ondanks dat verdachte heeft verklaard dat hij haar niet hard heeft geslagen, toch hard moet zijn aangekomen gezien de grootte van de verwonding van aangeefster. De bijl waarmee verdachte de klap heeft uitgedeeld, heeft een lengte van 38 cm , bestaat uit een steel en een goudkleurig (massief) blad en stond in de meterkast van de woning waarin verdachte en aangeefster verbleven om –zo verklaarde aangeefster- daarmee botten te kunnen stukslaan bij onder andere het offerfeest. Gezien het doel waarvoor de bijl was aangeschaft, kan het niet anders dan dat dit voorwerp was vervaardigd van een stevig materiaal zodat, ongeacht met welk deel van het blad wordt geslagen, een enkele slag zwaar lichamelijk letsel ten gevolge kan hebben wanneer specifieke gedeelten van het menselijk lichaam daarmee worden geraakt. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij bewust niet op het gezicht van zijn schoonzus heeft gericht, maar de rechtbank acht het, gelet op de rennende positie van waaruit verdachte die slaande bewegingen heeft gemaakt met de bijl in de richting van zijn schoonzus, zeer onwaarschijnlijk dat verdachte dit slagwapen zo precies heeft kunnen richten. Een van de getuigen verklaart bovendien dat zij verdachte slaande bewegingen met de bijl zag maken naar de rug van aangeefster.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de rug, de nek en het hoofd zeer kwetsbare onderdelen van het menselijk lichaam zijn en dat het daarop slaan met een zwaar voorwerp de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert. Door op relatief korte afstand van aangeefster (volgens een van de getuigen op 2 of 3 meter afstand) met een dergelijk voorwerp slaande bewegingen te maken in de richting van aangeefster, terwijl hij zelf achter haar aan rende, kan het niet anders dan dat verdachte gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, de aanmerkelijke kans dat hij aangeefster op haar rug, nek of hoofd zou raken willens en wetens heeft aanvaard. Hiermee acht de rechtbank de opzet van verdachte (in voorwaardelijke zin) op zwaar lichamelijk letsel van aangeefster bewezen.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 13 mei 2009 te Veenendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
als volgt heeft gehandeld, immers heeft hij, verdachte, een bijl gepakt en die [slachtoffer] daarmee geslagen tegen haar rechterbovenarm, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Poging tot zware mishandeling
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft ondergaan. Zij heeft voorts aangevoerd dat verdachte erg gevaarlijk is en dat de samenleving tegen hem beschermd dient te worden. Om die reden heeft zij tevens gevorderd de maatregel tbs met dwangverpleging op te leggen.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat hetgeen hij bewezen heeft geacht de oplegging van de maatregel tbs met dwangverpleging niet rechtvaardigt. De raadsman verzoekt, ook indien de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, de maatregel tbs met dwangverpleging niet op te leggen, omdat de ernst van het feit niet in een redelijke verhouding staat tot deze maatregel. De raadsman verzoekt voorts in geval van een bewezenverklaring bij een eventuele oplegging van een vrijheidsstraf de duur daarvan gelijk te stellen aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest, dan wel een kortere termijn vast te stellen dan verdachte reeds heeft ondergaan in voorarrest.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat hetgeen bewezen is verklaard een ernstig strafbaar feit is. Niet alleen aangeefster en haar twee kinderen zijn door dit feit ernstig geschokt, hetgeen blijkt uit de verklaring van aangeefster en de bevindingen van de verbalisanten die kort na het gebeuren ter plaatse waren en expliciet opmerkten dat twee van de kinderen van aangeefster een zeer ontdane indruk maakten, trilden en/of de tranen in de ogen hadden staan. Ook buurtbewoners en toevallige voorbijgangers die getuigen zijn geweest van het voorval zijn -blijkens hun eigen verklaringen- zeer geschokt door wat ze hebben gezien en door de dreiging die er van verdachte uitging. Naar het oordeel van de rechtbank kan het beeld van een man die schreeuwend en zwaaiend met een bijl door de straat rent achter een vrouw met kinderen aan ook niet anders dan een schokkende uitwerking op buurtbewoners hebben.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte bevat het dossier de rapportages van een psycholoog en een psychiater. De psychiater heeft tijdens de terechtzitting een toelichting gegeven op de rapportage en daaraan verbonden conclusies.
De psychiater heeft in zijn rapportage beschreven dat verdachte leidt aan schizofrenie, met als gevolg paranoïdie, hallucinaties en vervlakking van het gevoelsleven. Daarnaast is verdachte mogelijk verslaafd aan alcohol of drugs. Met de name de paranoïdie (achterdocht) kan leiden tot verbale en fysieke agressie bij verdachte. Gedrag van anderen wordt als gevolg van de schizofrenie door verdachte sneller ervaren als een ‘ruzie zoeken’, waarbij dit tevens een extra bedreigende lading krijgt voor de verdachte. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en maakt dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De kans op recidive is aanzienlijk, omdat bij verdachte het besef ontbreekt van zijn ziekte en omdat verdachte weigert hiervoor behandeld te worden. De psychiater concludeert dan ook dat de aard en ernst van de stoornis en het grote recidiverisico een ernstig gevaar voor anderen met zich meebrengt en dat een klinische behandeling in een forensisch kader noodzakelijk is, omdat verdachte niet gemotiveerd is om mee te werken aan een behandeling in een ambulant kader. Desgevraagd heeft de psychiater ter zitting verklaard dat, gelet op de aard en ernst van de stoornis, een klinische behandeling anders dan in een forensisch kader niet goed denkbaar is.
De psychiater adviseert oplegging van TBS met dwangverpleging.
De psycholoog rapporteert dat reeds in 2005 schizofrenie bij verdachte werd vastgesteld, waarbij de prognose ‘ongunstig’ werd ingeschat wanneer verdachte niet behandeld zou worden. Verdachte heeft in de jaren daaropvolgend alle medicatie en elke vorm van begeleiding geweigerd. Verdachte was psychotisch ten tijde van het tenlastegelegde en verkeerde onder invloed van zijn stoornis en zijn alcohol- en cannabisverslaving. De boosheid die werd opgeroepen bij verdachte door de ideeën die hij had met betrekking tot het ruzie zoeken en bedreigen door zijn schoonzus, leidden tot fysieke agressie door verdachte. Verdachte dient sterk verminderd toerekeningsvatbaar te worden verklaard, aldus de psycholoog. Ook de psycholoog schat het risico op recidive in geweld als hoog in en adviseert een TBS met dwangverpleging.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een tbs noodzakelijk is. De rechtbank realiseert zich dat het opleggen van tbs een zeer verstrekkende maatregel is. Zonder behandeling vormt verdachte echter gevaar voor de veiligheid van anderen terwijl behandeling anders dan in het kader van een tbs maatregel niet tot de mogelijkheden behoort. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk. De rechtbank betrekt daarbij dat behandeling anders dan in het kader van een tbs maatregel niet mogelijk is.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Voor een tbs met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat verdachte niet bereid is mee te werken aan een behandeling en blijkens het rapport van psychiater en de psycholoog daarmee onvoldoende de veiligheid van de maatschappij kan worden gegarandeerd
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank -naast de hiervoor geschetste problematiek - met name acht geslagen op de impact die het gepleegde feit op aangeefster, haar kinderen en de samenleving heeft gehad.
6. Beslag
6.1. De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan [slachtoffer], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
6.2. De verbeurdverklaring
De rechtbank acht het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp vatbaar voor verbeurdverklaring.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 27, 33, 33a, 37a, 37b, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1: Poging tot zware mishandeling
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
Beslag
- gelast de teruggave aan [slachtoffer] van de inbeslaggenomen bijl: circa 30 cm lang, geelkleurig ijzer;
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen frisdrankglas: oranjekleurig, meerdere scherven.
Dit vonnis is gewezen door N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, L.M.G. de Weerd en M.S. Koppert-van Beek, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 december 2009.
Mrs. De Weerd en Kranenbroek zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.