ECLI:NL:RBUTR:2009:BL1917

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/995212-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke overtreding van vuurwerkvoorschriften door rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 23 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen G. Breeschoten B.V. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 (oud), eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen. De zaak betreft de illegale handel in consumentenvuurwerk dat niet voldeed aan de Nederlandse regelgeving. De rechtbank legde een geldboete op van € 15.000,- en een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van één maand. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen grote hoeveelheden consumentenvuurwerk dat niet voldeed aan de voorschriften binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft gehad. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging, omdat niet kon worden bewezen dat het vuurwerk dat niet voldeed aan de regelgeving, ook daadwerkelijk door de verdachte was geleverd. De rechtbank overwoog dat de verdachte als vuurwerkhandelaar de plicht had om te controleren of de geleverde artikelen voldeden aan de Nederlandse regelgeving. De rechtbank achtte het onaannemelijk dat de verdachte in het geheel niet de geleverde goederen controleert op de gestelde eisen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het vuurwerk niet voldeed aan de Nederlandse regelgeving. De rechtbank heeft de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde feit voor zover het in Duitsland zou zijn begaan, maar verklaarde de officier van justitie voor het overige ontvankelijk. De uitspraak is gedaan in het belang van de veiligheid van anderen en ter bescherming van de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/995212-06
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 23 december 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
gevestigd te [woonplaats], [woonadres],
ter zitting vertegenwoordigd door [medeverdachte 1],
raadsman: mrs. D.J.P. van Omme en C.J. van Bavel
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 29 mei 2009, 16 november 2009, 17 november 2009, 19 november 2009 en 9 december 2009, waarbij de officieren van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer
dat verdachte:
feit 1:
samen met (een) ander(en) consumentenvuurwerk dat niet voldoet aan de voorschriften binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft gehad en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld;
feit 2:
samen met (een) ander(en) consumentenvuurwerk dat niet voldoet aan de voorschriften voorhanden heeft gehad.
3. De voorvragen
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde voorhanden hebben en /of ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk in Duitsland, wegens het ontbreken van rechtsmacht. Deze handelingen zouden slechts door een Nederlandse rechter beoordeeld kunnen worden indien de feiten ook naar Duits recht strafbaar zijn en dus sprake is van een dubbele strafbaarheid. Het dossier bevat weliswaar een overzicht van de Duitse wet- en regelgeving ten aanzien van vuurwerk maar deze is, met de indeling in klassen vuurwerk, afwijkend van de Nederlandse wet- en regelgeving. Gelet hierop en op de omstandigheid dat de Nederlandse vuurwerkwetgeving zeer specifiek en gedetailleerd is, kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van deze stukken niet worden geconcludeerd dat hetgeen onder 1 aan verdachte wordt ten laste gelegd ook naar Duits recht strafbaar is.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het bewijs en de waardering daarvan
Wanneer in de hiernavolgende bewijsoverweging wordt verwezen naar een paginanummer, betreft dit (tenzij anders vermeld) een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal uit het betreffende zaaksdossier dan wel persoonsdossier behorende bij het proces-verbaal 2006335496, opgemaakt door verbalisanten werkzaam binnen het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Inlichtingen en Opsporingsdienst (VROM-IOD).
Aanleiding onderzoek
In 2004 is er strafrechtelijk onderzoek gedaan onder de naam ‘[x]’, waarin de naam [medeverdachte 1] naar voren kwam als importeur van Chinese rollen via Hamburg in 2003. In januari 2005 heeft de FIOD en later ook VROM-IOD onderzoek gedaan naar de administratie van [verdachte]. Daaruit rees het vermoeden, dat Breeschoten niet-toegelaten consumenten-vuurwerk aan particulieren ter beschikking stelde.
In 2005 en 2006 kwamen diverse CIE-info’s binnen met betrekking tot opslag door [medeverdachte 1] van illegaal vuurwerk in Duitsland en levering van dat vuurwerk aan Nederlanders, onder andere aan [medeverdachte 2]. Tevens staat in deze CIE-info dat [medeverdachte 2] illegaal ingevoerd vuurwerk aflevert aan klanten in Nederland.
Telefoon en fax van [medeverdachte 1] zijn vanaf half juli 2006 onder de tap gegaan. Vervolgens zijn ook de telefoons van [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] vof, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] afgeluisterd en zijn zowel Breeschoten, als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] stelselmatig geobserveerd.
In dit onderzoek is een groot aantal personen als verdachte aangemerkt. De onderhavige zaak is ter zitting gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de verdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] vof, [medeverdachte 6], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]). en [medeverdachte 1].
De rechtbank zal hen hierna steeds gezamenlijk aanduiden als ‘verdachten’ en ieder afzonderlijk met hun achternaam, zonodig voorzien van de voorletters.
Verdachte G. Breeschoten B.V. zal worden aangeduid met [verdachte].
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
Onder 1 wordt aan verdachte ten laste gelegd dat hij samen met anderen grote hoeveelheden consumentenvuurwerk dat niet voldoet aan de voorschriften binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft gehad en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld. In de tenlastelegging wordt verwezen naar zaaknummers, welke – blijkens de stukken – betrekking hebben op leveringen consumentvuurwerk door [medeverdachte 3] vof (dan wel [medeverdachte 2]) en/of [medeverdachte 5] (dan wel [medeverdachte 4]). Dit vuurwerk is na inbeslagname onderzocht en hierbij is geconstateerd, op grond van artikelnummers en transportcoderingen, dat dit vuurwerk afkomstig was van [verdachte]. Dit maakt dat de officier van justitie van mening is dat verdachte tezamen met genoemde medeverdachten de onder 1 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is betoogd dat voor zover de handelingen op Nederlands grondgebied hebben plaats gevonden [verdachte] dient te worden vrijgesproken, nu geen sprake is van nauwe en bewuste samenwerking bij deze leveringen van vuurwerk. Tevens is geen sprake van voorwaardelijk opzet. [verdachte] heeft door vuurwerk te leveren aan [medeverdachte 3] vof niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat partijen vuurwerk in handen zouden komen van personen die daartoe niet bevoegd zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de stukken en het onderzoek ter zitting is vast komen staan dat [medeverdachte 3] vof (dan wel [medeverdachte 2]) een vuurwerkgroothandel is en beschikt over een vuurwerkopslagruimte te Lahn (Duitsland). Hij koopt zijn vuurwerk (deels) in bij [verdachte]. Vanuit de haven van binnenkomst worden de bestelde containers rechtstreeks naar de opslagruimte in Lahn gebracht. De omstandigheid dat door [medeverdachte 3] vof geleverd vuurwerk voorzien is van artikelnummers en transportcoderingen van [verdachte], wordt hiermede verklaard en is op zich geen bewijs voor de stelling dat het aangetroffen niet toegelaten consumentenvuurwerk mede door [verdachte] binnen het grondgebied van Nederland is gebracht. [medeverdachte 2] heeft immers verklaard dat hij ook Duitse klanten heeft. De rechtbank is van oordeel dat geen bewijs voorhanden is dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 3] vof en [verdachte] bij de leveranties van het vuurwerk in Nederland.
[medeverdachte 5] is, als handelaar in vuurwerk, gevestigd in Luxemburg. Voor de opslag van het vuurwerk huurt [medeverdachte 5] op verschillende plekken in Duitsland ruimte, onder meer bij [verdachte] in Freren. Deze huur is door middel van stukken onderbouwd. [medeverdachte 5] koopt het vuurwerk rechtstreeks in China in. Dit vuurwerk wordt in containers aan [medeverdachte 5] geleverd. Het aantreffen van artikelnummers en transportcodes van [verdachte] op vuurwerk geleverd door [medeverdachte 5], roept derhalve vragen op. Als verklaring hiervoor wordt door zowel [medeverdachte 1] als door [medeverdachte 4] aangevoerd dat in de zomer van 2006 sprake was van een ‘op hol geslagen’ container, wat voor [medeverdachte 5] als consequentie had dat hij reeds toegezegde leveranties niet kon verrichten. Omdat [verdachte] nog wel over het betreffende vuurwerk beschikte, heeft [medeverdachte 4] bij [verdachte] dit vuurwerk geleend en vervolgens aan klanten uitgeleverd. Nadat de container maanden later alsnog werd afgeleverd heeft hij het geleende vuurwerk weer aan [verdachte] terug gegeven. De rechtbank acht deze verklaring aannemelijk, nu uit het dossier blijkt van een ‘op hol geslagen’ container en mede gelet op de omstandigheid dat [verdachte] en [medeverdachte 5] deels gebruik maakten van dezelfde opslagruimte. Dit maakt dat het aantreffen van dozen met een transportcodering van [verdachte] bij de leverantie van vuurwerk door [medeverdachte 5] op 5 december 2006 niet als bewijs kan gelden voor de betrokkenheid van [verdachte] bij die levering. Nu het dossier ook geen andere bewijsmiddelen bevat waaruit deze betrokkenheid volgt, is de rechtbank van oordeel dat geen bewijs voorhanden is dat [verdachte] tezamen en in vereniging met [medeverdachte 5] het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Dit alles maakt dat verdachte vrij moet worden gesproken van hetgeen onder 1 is ten laste gelegd.
Ten aanzien van feit 2
Tijdens de doorzoeking op 13 december 2006 bij [medeverdachte 1] en [verdachte] te Veenendaal is een grote hoeveelheid vuurwerk aangetroffen.
Het volgende vuurwerk voldeed niet aan het Vuurwerkbesluit en/of de Regeling Nadere eisen vuurwerk 2004 (hierna: RNEV 2004). Op meerdere vuurwerkpakketten met het opschrift Wild Cat Assortment, aangetroffen in het perceel [adres] en het perceel [woonadres], ontbrak een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing. Hetzelfde gold voor de aangetroffen vuurwerkpakketten met het opschrift Black Cat Assortment. De in de woning aan de Wilhelmina Druckerstraat aangetroffen dozen rookballen (vier) hebben als enig effect het produceren en verspreiden van rook. De Thundering King betrof herlaadbaar vuurwerk en de strijkers (66) waren voorzien van een wrijvingsontsteker. De vuurpijl was niet voorzien van een stok voor vluchtstabilisatie en de lading van 14 lawinepijlen bestond niet uitsluitend uit zwart buskruit.
In de opsomming van het vuurwerk onder feit 2 worden naast het reeds genoemde vuurwerk ook nitraatbommen en vlinderbommen genoemd. De tenlastelegging vermeldt echter niet welke omstandigheid maakte dat dit vuurwerk niet voldeed aan het Vuurwerkbesluit en/of de RNEV 2004, zodat de rechtbank alleen al om die reden verdachte van dit onderdeel zal vrijspreken.
Door de verdediging is aangevoerd dat in de tenlastelegging een totaalgewicht van 4104 kilogram vuurwerk wordt genoemd, maar dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende partijen vuurwerk, terwijl slechts een klein deel van die 4104 kilogram niet voldeed aan de regelgeving.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de in de tenlastelegging genoemde 4104 kg consumentenvuurwerk blijkens het proces-verbaal van inbeslagname het vuurwerk betreft dat is aangetroffen op de [adres], te weten 40 dozen U10 Wild Cat en 105 dozen U20 Black Cat, en het vuurwerk aangetroffen op de [woonadres], te weten 110 dozen U10 Wild Cat en 39 dozen U20 Black Cat, totaal 294 dozen. Daarnaast vermeldt de tenlastelegging nog de rookballen, Thundering King, vuurpijlen, lawinepijlen en strijkers, die zoals ook hiervoor is uitgewerkt, niet voldeden aan de regelgeving. Het totale gewicht van het vuurwerk genoemd in de tenlastelegging overtreft derhalve de 4104 kilogram.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de steekproefsgewijze controle op de aanwezigheid van een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing ten aanzien van de vuurpijlen niet representatief is en derhalve niet als bewijs kan dienen dat deze vuurpijlen niet voldeden aan het Vuurwerkbesluit.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat wat hier ook van zij, uit het proces-verbaal volgt dat het merendeel van de vuurpijlen niet was voorzien van een Nederlandse gebruiksaanwijzing, hetgeen inhoudt dat zich in de gecontroleerde vuurwerkpakketten kennelijk vuurpijlen bevonden die wel waren voorzien van zo’n gebruiksaanwijzing. Dit maakt dat niet tot een bewezenverklaring kan komen dat de gehele partij van 294 dozen niet voldeed aan de eisen van het Vuurwerkbesluit.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de constatering van verbalisant [verbalisant] ten aanzien van het ontbreken van de Nederlandstalige gebruiksaanwijzing ernstig in twijfel dient te worden getrokken, nu [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard zich niets te kunnen herinneren van het ontbreken van zo’n gebruiksaanwijzing.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van inbeslagneming blijkt dat [betrokkene 1], als handhaver van de provincie Utrecht, is ingeschakeld naar aanleiding van de onduidelijkheid over de transportgevarenklasse van de dozen Wild Cat en Black Cat. Op deze dozen bevonden zich immers zowel stickers met het opschrift 1.4G als stickers met 1.3G. [betrokkene 1] arriveerde op een later moment en diende zich uit te laten over de classificatie van het vuurwerk en niet, zoals blijkt uit zijn verklaring bij de rechter-commissaris, over de af- of aanwezigheid van een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing.
De omstandigheid dat [betrokkene 1] zich hierover niets kan herinneren is derhalve geen aanleiding voor de rechtbank te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van verbalisant [verbalisant]. Ook het ontbreken van de vermelding van de afmetingen van het vuurwerk in het proces-verbaal -op basis waarvan kan worden uitgesloten of de uitzonderingsgrond van artikel 2.1.3 lid 2 van het Vuurwerkbesluit van toepassing is- maakt dit niet anders, nu verbalisant als technisch specialist in vuurwerk op ambtseed heeft verklaard dat het vuurwerk niet voldeed aan het Vuurwerkbesluit.
De ter zitting getoonde vuurwerkpijl, als onderbouwing van de stelling dat sprake was van kleine vuurwerkartikelen, waardoor wel sprake is van de uitzonderingssituatie van lid 2, maakt dit niet anders. Niet is immers komen vast te staan dat de getoonde vuurwerkpijlen van hetzelfde soort en van dezelfde afmetingen zijn als de genoemde U10 Wild Cat en U20 Black Cat assortment.
De hieromtrent gevoerde verweren worden dan ook verworpen.
Tenslotte is door de verdediging aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het ontbreken van de Nederlandstalige gebruiksaanwijzing. Hij krijgt deze partijen geleverd uit China en kan onmogelijk alle artikel zelfstandig controleren. Bovendien stelt hij altijd al belangrijke eis dat het vuurwerk tevens voorzien is van een Nederlandse gebruiksaanwijzing, waardoor verdachte ook niet redelijkerwijs de kans heeft aanvaard dat het vuurwerk geen Nederlandse gebruiksaanwijzing zou bevatten.
De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte in het geheel niet de haar geleverde goederen controleert op de gestelde eisen in de diverse regelingen met betrekking tot vuurwerk. De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Verdachte is een vuurwerkhandelaar met, zoals namens haarzelf aangegeven ter terechtzitting, een grote kennis van zaken. In die hoedanigheid had zij de plicht om te controleren of de haar geleverde artikelen voldeden aan de Nederlandse regelgeving. Dit controleren had op zijn minst een representatieve monsterneming van het geleverde vuurwerk dienen te omvatten. Nu hij dat niet heeft gedaan heeft hij welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het vuurwerk niet voldeed aan de Nederlandse regelgeving.
4.2. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
zij op 13 december 2006 te Veenendaal,
opzettelijk,
een (grote) hoeveelheid consumentenvuurwerk
voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het
Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit
krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde
regels, immers ten aanzien van (de aangetroffen):
Wild Cat Assortment en Black Cat Assortment vuurwerkpakketten
(vuurpijl(en)) en/of
dozen rookballen en/of
Thundering King kogelbommen en/of
één vuur pijl en/of
lawinepijlen en/of
strijkers,
-waren voornoemde Wild Cat Assortment en Black Cat Assortiment
vuurwerkpakketten (vuurpijlen), niet voorzien van een in de Nederlandse taal
gestelde gebruiksaanwijzing (met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat
bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en
omstanders kan ontstaan) en
- bestond de lading van voornoemde lawinepijlen niet uit uitsluitend zwart
buskruit en
- was die vuurpijl niet voorzien van een stok voor vluchtstabilisatie
en
-waren die Thunder King Kogelbommen herlaadbaar vuurwerk en
-waren die strijkers voorzien van een wrijvingsonsteking enf
-waren die rookballen vuurwerk dat als hoofdeffect het genereren en
verspreiden van rook heeft.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 (oud), eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat beide feiten wettig en overtuigend zijn bewezen en heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 45.000,= en een onvoorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van 3 maanden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, indien het al tot een stillegging van de onderneming zou moeten komen, die geheel voorwaardelijk op te leggen. Daarbij heeft hij gewezen op de oudheid van de zaak, het beperkte strafblad van verdachte en veroordelingen in vergelijkbare zaken.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank met het volgende rekening gehouden.
Ten aanzien van verdachte is bewezen verklaard dat zij een aanzienlijke hoeveelheid consumentenvuurwerk voorhanden heeft gehad dat niet voldeed aan de Nederlandse vuurwerkvoorschriften. Gezien het feit dat dit vuurwerk in Veenendaal was opgeslagen, gaat de rechtbank ervan uit dat het was bestemd voor de Nederlandse markt. Verdachte was naar eigen zeggen goed op de hoogte van de geldende regelgeving. Het belang van deze regelgeving en de grote risico’s die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van vuurwerk dat niet aan de regels voldoet, mag inmiddels bij een ieder bekend worden verondersteld. Van verdachte in het bijzonder, als één van de grootste vuurwerkhandelaren van Nederland, mag worden verwacht dat zij de Nederlandse vuurwerkvoorschriften nauwgezet naleeft. Door te handelen als bewezen verklaard, heeft verdachte een onaanvaardbaar risico in het leven geroepen voor de veiligheid van anderen. Verdachte heeft haar eigen financieel gewin gesteld boven haar maatschappelijke verantwoordelijkheid. Uit het dossier is het beeld ontstaan dat verdachte het in het algemeen niet zo nauw nam met de regels betreffende vuurwerk. Dit beeld wordt onderschreven door het strafblad van verdachte, waarop een aanzienlijk aantal veroordelingen en betaalde transacties staan, die aan het overtreden van de Nederlandse vuurwerkvoorschriften gerelateerd kunnen worden.
De rechtbank stelt voorts vast dat bij vonnis van heden de feitelijk bestuurder van verdachte is veroordeeld voor feitelijk leiding geven aan voormelde gedraging. Genoemde bestuurder is nog steeds werkzaam bij verdachte. Het bewezen verklaarde was voor verdachte ongetwijfeld ook lucratief. De rechtbank acht het risico op herhaling van dit of soortgelijke strafbare feiten dan ook reëel. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat, naast een voor dit feit op te leggen geldboete, vanuit het oogpunt van preventie oplegging van de bijkomende straf van voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van een maand passend en geboden is. Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte nog meegewogen dat het bewezen verklaarde geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden.
Hoewel de rechtbank het bewezen verklaarde feit als ernstig beschouwt, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist omdat de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, het onder 1 tenlastegelegde feit en daarmee een aanzienlijk gedeelte van de tenlastelegging, niet bewezen acht.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 23, en 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a (oud) 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten, op de artikelen 2.1.3 van de het Vuurwerkbesluit en de artikelen 5 en 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde feit voor zover het in Duitsland zou zijn begaan;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 (oud),
eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 15.000,=
- beveelt de gehele stillegging van de onderneming van verdachte voor de duur van 1 maand;
- beveelt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. I. Bruna, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 december 2009.