ECLI:NL:RBUTR:2009:BL1906

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/997019-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor illegale vuurwerkhandel en feitelijk leidinggeven aan verboden gedragingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 23 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk overtreden van voorschriften uit de Wet milieugevaarlijke stoffen door illegaal vuurwerk te verhandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als feitelijk leidinggevende van een rechtspersoon, verantwoordelijk was voor het in bezit hebben van een aanzienlijke hoeveelheid consumentenvuurwerk dat niet voldeed aan de Nederlandse regelgeving. De verdachte werd geconfronteerd met meerdere feiten, waaronder het importeren en voorhanden hebben van vuurwerk dat niet voldeed aan de eisen van het Vuurwerkbesluit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 120 uren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gestructureerde samenwerking met andere verdachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende had gecontroleerd of het geleverde vuurwerk voldeed aan de regelgeving, wat leidde tot een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van vuurwerkhandelaren om zich aan de wetgeving te houden en de risico's van illegale vuurwerkhandel.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/997019-06
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 23 december 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1964] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres]
raadsman: mrs. D.J.P. van Omme en C.J. van Bavel
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 29 mei 2009, 17 november 2009, 19 november 2009 en 9 december 2009, waarbij de officieren van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer
dat verdachte, als feitelijk leidinggevende van de [verdachte]:
feit 1:
samen met (een) ander(en) consumentenvuurwerk dat niet voldoet aan de voorschriften binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft gehad en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld;
feit 2:
samen met (een) ander(en) consumentenvuurwerk dat niet voldoet aan de voorschriften voorhanden heeft gehad;
feit 3:
in de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 december 2006 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
3. De voorvragen
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde voorhanden hebben en /of ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk in Duitsland, wegens het ontbreken van rechtsmacht. Deze handelingen zouden slechts door een Nederlandse rechter beoordeeld kunnen worden indien de feiten ook naar Duits recht strafbaar zijn en dus sprake is van een dubbele strafbaarheid. Het dossier bevat weliswaar een overzicht van de Duitse wet- en regelgeving ten aanzien van vuurwerk maar deze is, met de indeling in klassen vuurwerk, afwijkend van de Nederlandse wet- en regelgeving. Gelet hierop en op de omstandigheid dat de Nederlandse vuurwerkwetgeving zeer specifiek en gedetailleerd is, kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van deze stukken niet worden geconcludeerd dat hetgeen onder 1 aan verdachte wordt ten laste gelegd ook naar Duits recht strafbaar is.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het bewijs en de waardering daarvan
Wanneer in de hiernavolgende bewijsoverweging wordt verwezen naar een paginanummer, betreft dit (tenzij anders vermeld) een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal uit het betreffende zaaksdossier dan wel persoonsdossier behorende bij het proces-verbaal 2006335496, opgemaakt door verbalisanten werkzaam binnen het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Inlichtingen en Opsporingsdienst (VROM-IOD).
Aanleiding onderzoek
In 2004 is er strafrechtelijk onderzoek gedaan onder de naam ‘[x]’, waarin de naam [verdachte] naar voren kwam als importeur van Chinese rollen via Hamburg in 2003. In januari 2005 heeft de FIOD en later ook VROM-IOD onderzoek gedaan naar de administratie van [verdachte]. Daaruit rees het vermoeden, dat [verdachte] niet-toegelaten consumenten-vuurwerk aan particulieren ter beschikking stelde.
In 2005 en 2006 kwamen diverse CIE-info’s binnen met betrekking tot opslag door [verdachte] van illegaal vuurwerk in Duitsland en levering van dat vuurwerk aan Nederlanders, onder andere aan [medeverdachte 1][medeverdachte 5]. Tevens staat in deze CIE-info dat [medeverdachte 1][medeverdachte 5] illegaal ingevoerd vuurwerk aflevert aan klanten in Nederland.
Telefoon en fax van [verdachte] zijn vanaf half juli 2006 onder de tap gegaan. Vervolgens zijn ook de telefoons van [medeverdachte 1][medeverdachte 5], [medeverdachte 3] vof, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] afgeluisterd en zijn zowel [verdachte], als [medeverdachte 1][medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] stelselmatig geobserveerd.
In dit onderzoek is een groot aantal personen als verdachte aangemerkt. De onderhavige zaak is ter zitting gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de verdachten [medeverdachte 1][medeverdachte 5], [medeverdachte 3] vof, [medeverdachte 5], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]). en [verdachte](hierna: [verdachte]).
De rechtbank zal hen hierna steeds gezamenlijk aanduiden als ‘verdachten’ en ieder afzonderlijk met hun achternaam, zonodig voorzien van de voorletters.
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
Onder 1 wordt aan verdachte ten laste gelegd dat hij samen met anderen grote hoeveelheden consumentenvuurwerk dat niet voldoet aan de voorschriften binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft gehad en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld. In de tenlastelegging wordt verwezen naar zaaknummers, welke – blijkens de stukken – betrekking hebben op leveringen consumentvuurwerk door [medeverdachte 3] vof (dan wel [medeverdachte 1][medeverdachte 5]) en/of [medeverdachte 4] (dan wel [medeverdachte 2]). Dit vuurwerk is na inbeslagname onderzocht en hierbij is geconstateerd, op grond van artikelnummers en transportcoderingen, dat dit vuurwerk afkomstig was van [verdachte]. Dit maakt dat de officier van justitie van mening is dat verdachte tezamen met genoemde medeverdachten de onder 1 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is betoogd dat voor zover de handelingen op Nederlands grondgebied hebben plaats gevonden [verdachte] dient te worden vrijgesproken, nu geen sprake is van nauwe en bewuste samenwerking bij deze leveringen van vuurwerk. Tevens is geen sprake van voorwaardelijk opzet. [verdachte] heeft door vuurwerk te leveren aan [medeverdachte 3] vof niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat partijen vuurwerk in handen zouden komen van personen die daartoe niet bevoegd zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de stukken en het onderzoek ter zitting is vast komen staan dat [medeverdachte 3] vof (dan wel [medeverdachte 1][medeverdachte 5]) een vuurwerkgroothandel is en beschikt over een vuurwerkopslagruimte te Lahn (Duitsland). Hij koopt zijn vuurwerk (deels) in bij [verdachte]. Vanuit de haven van binnenkomst worden de bestelde containers rechtstreeks naar de opslagruimte in Lahn gebracht. De omstandigheid dat door [medeverdachte 3] vof geleverd vuurwerk voorzien is van artikelnummers en transportcoderingen van [verdachte], wordt hiermede verklaard en is op zich geen bewijs voor de stelling dat het aangetroffen niet toegelaten consumentenvuurwerk mede door [verdachte] binnen het grondgebied van Nederland is gebracht. [medeverdachte 1][medeverdachte 5] heeft immers verklaard dat hij ook Duitse klanten heeft. De rechtbank is van oordeel dat geen bewijs voorhanden is dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 3] vof en [verdachte] bij de leveranties van het vuurwerk in Nederland.
[medeverdachte 4] is, als handelaar in vuurwerk, gevestigd in Luxemburg. Voor de opslag van het vuurwerk huurt [medeverdachte 4] op verschillende plekken in Duitsland ruimte, onder meer bij [verdachte] in Freren. Deze huur is door middel van stukken onderbouwd. [medeverdachte 4] koopt het vuurwerk rechtstreeks in China in. Dit vuurwerk wordt in containers aan [medeverdachte 4] geleverd. Het aantreffen van artikelnummers en transportcodes van [verdachte] op vuurwerk geleverd door [medeverdachte 4], roept derhalve vragen op. Als verklaring hiervoor wordt door zowel [verdachte] als door [medeverdachte 2] aangevoerd dat in de zomer van 2006 sprake was van een ‘op hol geslagen’ container, wat voor [medeverdachte 4] als consequentie had dat hij reeds toegezegde leveranties niet kon verrichten. Omdat [verdachte] nog wel over het betreffende vuurwerk beschikte, heeft [medeverdachte 2] bij [verdachte] dit vuurwerk geleend en vervolgens aan klanten uitgeleverd. Nadat de container maanden later alsnog werd afgeleverd heeft hij het geleende vuurwerk weer aan [verdachte] terug gegeven. De rechtbank acht deze verklaring aannemelijk, nu uit het dossier blijkt van een ‘op hol geslagen’ container en mede gelet op de omstandigheid dat [verdachte] en [medeverdachte 4] deels gebruik maakten van dezelfde opslagruimte. Dit maakt dat het aantreffen van dozen met een transportcodering van [verdachte] bij de leverantie van vuurwerk door [medeverdachte 4] op 5 december 2006 niet als bewijs kan gelden voor de betrokkenheid van [verdachte] bij die levering. Nu het dossier ook geen andere bewijsmiddelen bevat waaruit deze betrokkenheid volgt, is de rechtbank van oordeel dat geen bewijs voorhanden is dat [verdachte] tezamen en in vereniging met [medeverdachte 4] het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Dit alles maakt dat verdachte vrij moet worden gesproken van hetgeen onder 1 is ten laste gelegd.
Ten aanzien van feit 2
Tijdens de doorzoeking op 13 december 2006 bij [verdachte] en [verdachte] te Veenendaal is een grote hoeveelheid vuurwerk aangetroffen.
Het volgende vuurwerk voldeed niet aan het Vuurwerkbesluit en/of de Regeling Nadere eisen vuurwerk 2004 (hierna: RNEV 2004). Op meerdere vuurwerkpakketten met het opschrift Wild Cat Assortment, aangetroffen in het perceel [adres] en het perceel [woonadres], ontbrak een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing. Hetzelfde gold voor de aangetroffen vuurwerkpakketten met het opschrift Black Cat Assortment. De in de woning aan de Wilhelmina Druckerstraat aangetroffen dozen rookballen (vier) hebben als enig effect het produceren en verspreiden van rook. De Thundering King betrof herlaadbaar vuurwerk en de strijkers (66) waren voorzien van een wrijvingsontsteker. De vuurpijl was niet voorzien van een stok voor vluchtstabilisatie en de lading van 14 lawinepijlen bestond niet uitsluitend uit zwart buskruit.
In de opsomming van het vuurwerk onder feit 2 worden naast het reeds genoemde vuurwerk ook nitraatbommen en vlinderbommen genoemd. De tenlastelegging vermeldt echter niet welke omstandigheid maakte dat dit vuurwerk niet voldeed aan het Vuurwerkbesluit en/of de RNEV 2004, zodat de rechtbank alleen al om die reden verdachte van dit onderdeel zal vrijspreken.
Door de verdediging is aangevoerd dat in de tenlastelegging een totaalgewicht van 4104 kilogram vuurwerk wordt genoemd, maar dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende partijen vuurwerk, terwijl slechts een klein deel van die 4104 kilogram niet voldeed aan de regelgeving.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de in de tenlastelegging genoemde 4104 kg consumentenvuurwerk blijkens het proces-verbaal van inbeslagname het vuurwerk betreft dat is aangetroffen op de [adres], te weten 40 dozen U10 Wild Cat en 105 dozen U20 Black Cat, en het vuurwerk aangetroffen op de [woonadres], te weten 110 dozen U10 Wild Cat en 39 dozen U20 Black Cat, totaal 294 dozen. Daarnaast vermeldt de tenlastelegging nog de rookballen, Thundering King, vuurpijlen, lawinepijlen en strijkers, die zoals ook hiervoor is uitgewerkt, niet voldeden aan de regelgeving. Het totale gewicht van het vuurwerk genoemd in de tenlastelegging overtreft derhalve de 4104 kilogram.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de steekproefsgewijze controle op de aanwezigheid van een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing niet representatief is en derhalve niet als bewijs kan dienen dat deze vuurpijlen niet voldeden aan het Vuurwerkbesluit.
De rechtbank overweegt hieromtent dat wat hier ook van zij, uit het proces-verbaal volgt dat het merendeel van de vuurpijlen niet was voorzien van een Nederlandse gebruiksaanwijzing, hetgeen inhoudt dat zich in de gecontroleerde vuurwerkpakketten kennelijk vuurpijlen bevonden die wel waren voorzien van zo’n gebruiksaanwijzing. Dit maakt dat niet tot een bewezenverklaring kan komen dat de gehele partij van 294 dozen niet voldeed aan de eisen van het Vuurwerkbesluit.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de constatering van verbalisant [verbalisant] ten aanzien van het ontbreken van de Nederlandstalige gebruiksaanwijzing ernstig in twijfel dient te worden getrokken, nu [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard zich niets te kunnen herinneren van het ontbreken van zo’n gebruiksaanwijzing.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van inbeslagneming blijkt dat [betrokkene 1], als handhaver van de provincie Utrecht, is ingeschakeld naar aanleiding van de onduidelijkheid over de transportgevarenklasse van de dozen Wild Cat en Black Cat. Op deze dozen bevonden zich immers zowel stickers met het opschrift 1.4G als stickers met 1.3G. [betrokkene 1] arriveerde op een later moment en diende zich uit te laten over de classificatie van het vuurwerk en niet, zoals blijkt uit zijn verklaring bij de rechter-commissaris, over de af- of aanwezigheid van een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing.
De omstandigheid dat [betrokkene 1] zich hierover niets kan herinneren is derhalve geen aanleiding voor de rechtbank te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van verbalisant [verbalisant]. Ook het ontbreken van de vermelding van de afmetingen van het vuurwerk in het proces-verbaal -op basis waarvan kan worden uitgesloten of de uitzonderingsgrond van artikel 2.1.3 lid 2 van het Vuurwerkbesluit van toepassing is- maakt dit niet anders, nu verbalisant als technisch specialist in vuurwerk op ambtseed heeft verklaard dat het vuurwerk niet voldeed aan het Vuurwerkbesluit.
De ter zitting getoonde vuurwerkpijl, als onderbouwing van de stelling dat sprake was van kleine vuurwerkartikelen, waardoor wel sprake is van de uitzonderingssituatie van lid 2, maakt dit niet anders. Niet is immers komen vast te staan dat de getoonde vuurwerkpijlen van hetzelfde soort en met dezelfde afmetingen zijn als de genoemde U10 Wild Cat en U20 Black Cat assortment.
De hieromtrent gevoerde verweren worden dan ook verworpen.
Tenslotte is door de verdediging aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het ontbreken van de Nederlandstalige gebruiksaanwijzing. Hij krijgt deze partijen geleverd uit China en kan onmogelijk alle artikelen zelfstandig controleren. Bovendien stelt hij altijd als belangrijke eis dat het vuurwerk tevens voorzien is van een Nederlandse gebruiksaanwijzing, waardoor verdachte ook niet redelijkerwijs de kans heeft aanvaard dat het vuurwerk geen Nederlandse gebruiksaanwijzing zou bevatten.
De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte in het geheel niet de hem geleverde goederen controleert op de gestelde eisen in de diverse regelingen met betrekking tot vuurwerk. De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Verdachte is een vuurwerkhandelaar met, zoals door hemzelf aangegeven ter terechtzitting, een grote kennis van zaken. In die hoedanigheid had hij de plicht om te controleren of de hem geleverde artikelen voldeden aan de Nederlandse regelgeving. Dit controleren had op zijn minst een representatieve monsterneming van het geleverde vuurwerk dienen te omvatten. Nu hij dat niet heeft gedaan heeft hij welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het vuurwerk niet voldeed aan de Nederlandse regelgeving.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde zoals hierna zal worden uitgeschreven.
Feitelijk leiding geven
Het feit is aan verdachte ten laste gelegd als feitelijk leidinggever van [verdachte] Deze besloten vennootschap staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven, met als (enig) bestuurder verdachte. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij leiding geeft aan de onderneming. Gelet hierop en gelet op voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door de rechtspersoon [verdachte] bewezen verklaarde strafbare handelingen, zoals hierna onder de bewezenverklaring zal worden uitgeschreven.
Ten aanzien van feit 3
Als feit 3 is tenlastegelegd dat sprake is van deelname aan een criminele organisatie, bestaande uit [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 1][medeverdachte 5] en hun rechtspersonen, respectievelijk [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]), [verdachte] (hierna: [verdachte]) en [medeverdachte 3], met mogelijk nog andere natuurlijke personen dan wel rechtspersonen. Kort gezegd zou de doelstelling van deze organisatie zijn het importeren, verhandelen en voorhanden hebben van niet toegelaten consumentenvuurwerk. De officier van justitie acht dit feit bewezen, in die zin dat zij [verdachte] als initiator van de organisatie ziet en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1][medeverdachte 5] als deelnemers daarvan.
Het begrip organisatie als bedoeld in art. 140 Wetboek van Strafrecht wordt blijkens vaste rechtspraak van de Hoge Raad omschreven als iedere samenwerking van feitelijke aard tussen twee of meer personen, met een zekere structuur en een zekere duurzaamheid. Het samenwerkingsverband moet een gemeenschappelijk doel hebben en haar deelnemers moeten in dat samenwerkingsverband actief zijn ter verwezenlijking van dat doel. Van een criminele organisatie is eerst sprake wanneer de doelstelling van de organisatie (mede) is het plegen van strafbare feiten. Bovendien moeten betrokkenen weten dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven.
Ter onderbouwing van het bestaan van een criminele organisatie in de onderhavige zaak heeft de officier van justitie in haar requisitoir op dit punt met name gewezen op het volgende:
- Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1][medeverdachte 5] hebben geen vergunning om in Nederland (professioneel) vuurwerk te verhandelen.
- [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben op enig moment een container met vuurwerk afkomstig uit China gedeeld. Deze container stond geheel op naam van [medeverdachte 4], de rechtspersoon van [medeverdachte 2].
- De nummers van vuurwerkartikelen van [medeverdachte 4] en [verdachte] afkomstig van de Chinese vuurwerkleverancier [bedrijf] komen overeen, met dien verstande dat [medeverdachte 4] een 3-cijferig nummer hanteert en [verdachte] een 4-cijferig nummer, dat telkens begint met een 7. Voorts komen de 3-cijferige artikelnummers van [medeverdachte 2] als 4-cijferige nummer voor in de administratie van [verdachte]. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] verhandelen bovendien dezelfde vuurwerkartikelen, met willekeurig 3- of 4-cijferige codes.
- [verdachte] regelt zaken met de Chinese leverancier bij één zending vanuit China op naam van [medeverdachte 4] waarmee problemen zijn. Ook bemiddelt hij wel vaker bij problemen.
- [betrokkene 2], medewerker van [verdachte], verklaart dat hij van [verdachte] handgeschreven briefjes kreeg met daarop de artikelen en aantallen globaal die hij aan [medeverdachte 2] moest meegeven. Vervolgens gaf hij het briefje met hetgeen hij had ingeladen weer aan [verdachte]. [verdachte] houdt derhalve een voorraadadministratie bij van vuurwerk dat [medeverdachte 2] heeft opgeslagen in de (gedeeltelijk) van hem gehuurde loods 4 in Freren.
- Er is een faxbericht van 3 oktober 2006 van de Chinese leverancier aan [verdachte], met een aankondiging dat goederen van [medeverdachte 4] zijn verscheept en originele papieren eraan komen.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat deze omstandigheden, die overigens merendeels betrekking hebben op het vermeende samenwerkingsverband tussen [verdachte] en
[medeverdachte 2] en niet zozeer [medeverdachte 1][medeverdachte 5] betreffen, op zichzelf en in samenhang bezien met de zich in het dossier bevindende stukken, onvoldoende grond opleveren om het bestaan van een criminele organisatie te kunnen aannemen. Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden afgeleid dat door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1][medeverdachte 5] dezelfde vuurwerkartikelen werden verhandeld als [verdachte], afkomstig van dezelfde Chinese vuurwerkleverancier. [verdachte], naar eigen zeggen veruit de grootste Europese klant van deze leverancier, trad tegenover deze leverancier op als bemiddelaar bij problemen. Dit laatste geldt overigens alleen ten aanzien van [medeverdachte 2], nu [medeverdachte 1][medeverdachte 5] niet zelf vuurwerk uit China importeerde maar afnemer was van [verdachte]. Ten aanzien van [medeverdachte 2] kan nog uit het voorgaande worden afgeleid dat [verdachte] op de hoogte was van zijn voorraad vuurwerk die zich in de van [verdachte] (gedeeltelijk) gehuurde kluis in Freren bevond. Ten aanzien hiervan heeft [verdachte] overigens verklaard, dat de Duitse regelgeving de beheerder van een kluis verantwoordelijk houdt voor de in die kluis aanwezige voorraad. Het tegendeel van deze stelling is de rechtbank niet gebleken. Hoewel uit het voorgaande en ook overigens uit het dossier kan worden afgeleid dat de relatie van [verdachte] met enerzijds [medeverdachte 2] en anderzijds [medeverdachte 1][medeverdachte 5] een zekere duurzaamheid kent, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangenomen dat hier sprake is van een organisatie met een bepaalde structuur, en evenmin van een gemeenschappelijk doel. Dat sprake zou zijn van meer dan een relatie op zakelijk gebied, waarbij ieder voor zich handelde (en derhalve niet in georganiseerd verband), acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. Aan de vereisten van artikel 140 Wetboek van Strafrecht als hierboven vermeld, wordt derhalve niet voldaan.
Voorts stelt de officier op basis van het dossier onder meer dat [verdachte] vuurwerk importeert voor [medeverdachte 4] en daarvoor transportkosten betaalt. Deze stelling is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feitelijk onderbouwd, terwijl de juistheid daarvan door beide partijen stellig wordt ontkend. Weliswaar was [verdachte] op de hoogte van vuurwerkimporten op naam van [medeverdachte 4] en is gebleken dat zij in bepaalde gevallen ook enige bemoeienis daarmee had, maar daarmee staat zeker nog niet vast dat het vuurwerk ten behoeve van [verdachte] op naam van [medeverdachte 4] werd geïmporteerd door middel van een zogenaamde schijnconstructie. Gebleken is immers dat [medeverdachte 4] zelf de facturen voor dit vuurwerk betaalde en tevens dat voor door de medewerkers van [verdachte] verleende logistieke diensten (‘logistics’) aan [medeverdachte 4] gefactureerd werd. Datzelfde geldt voor de opslagbunker in Freren: de huurpenningen werden door [verdachte] aan [medeverdachte 2] gefactureerd. Dat het niet het eigen vuurwerk van [medeverdachte 2] was maar vuurwerk van [verdachte] dat door [medeverdachte 2] uit de kluis in Freren werd verhandeld, is wel door de officier van justitie gesteld, maar ook de juistheid van deze stelling blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit de stukken. De verklaring van [betrokkene 2] acht de rechtbank daarvoor onvoldoende, nu daaruit blijkt dat hij conclusies heeft getrokken op basis van de feitelijke gang van zaken in Freren, en niet op de hoogte was van de afspraken tussen [verdachte] en [medeverdachte 2].
Ook de - algemeen geformuleerde - stelling van de officier van justitie dat [verdachte] met [medeverdachte 1][medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] een constructie heeft afgesproken om een afzetmarkt voor professioneel vuurwerk aan particulieren in Nederland te kunnen hebben , waarbij alle partijen met de gekozen strategie hebben ingestemd, wordt niet door enig bewijs geschraagd.
Hetzelfde geldt voor de stelling van de officier van justitie dat de handel zoals die uit het dossier blijkt, absoluut geen ‘normale’ handel is, zoals in het economisch verkeer gebruikelijk. Hierbij wordt met name gedoeld op de ruime betalingstermijnen die zowel [medeverdachte 1][medeverdachte 5] als [medeverdachte 2] bij [verdachte] zouden hebben. Onweersproken is echter door en namens alle verdachten gesteld dat het in de vuurwerkbranche gebruikelijk is om pas te betalen als het vuurwerk verkocht is. Dat zulks niet markt-conform zou zijn, is de rechtbank niet gebleken.
Ten aanzien van [medeverdachte 1][medeverdachte 5] stelt de officier van justitie nog dat zich weliswaar in de administratie van [verdachte] facturen bevinden voor levering van professioneel vuurwerk aan [medeverdachte 1][medeverdachte 5], maar dat de feiten in het dossier een ander beeld laten zien. Ook deze uiterst algemeen geformuleerde stelling is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en ook overigens onvoldoende om tot bewezenverklaring te kunnen komen van het bestaan van een criminele organisatie zoals tenlastegelegd.
Samenvattend blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het dossier grotendeels van aannames en vermoedens voor het bestaan van een criminele organisatie, welke evenwel niet voldoende feitelijk onderbouwd zijn.
Het vorenstaande laat overigens onverlet dat vraagtekens te plaatsen zijn bij diverse uit het dossier naar voren komende zaken, zoals de import van niet toegelaten consumentenvuurwerk in Nederland en het ontbreken van een sluitende administratie bij met name [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1][medeverdachte 5], waardoor veel zaken oncontroleerbaar blijven. Voorts moet het de officier van justitie worden toegegeven dat het opvallend is dat [verdachte] veel regelde voor met name [medeverdachte 4], maar zoals uit het hiervoorgaande is gebleken, ziet de rechtbank daarin niet het bewijs dat sprake is van een organisatie waarin de deelnemers niet ieder voor zich, maar in een zekere duurzame onderlinge samenwerking en met een gemeenschappelijke doelstelling deelnemen.
Nu een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht niet kan worden aangenomen en het tenlastegelegde reeds op die grond niet bewezen kan worden verklaard, kan de vraag of en in hoeverre [verdachte] op de hoogte was van het feit dat [medeverdachte 2] dan wel [medeverdachte 1][medeverdachte 5] vuurwerk naar Nederland vervoerden en aldaar verhandelden, in dit kader verder onbesproken blijven.
Concluderend acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
4.2. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
[verdachte], op 13 december 2006 te Veenendaal,
opzettelijk,
een (grote) hoeveelheid consumentenvuurwerk
voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het
Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit
krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde
regels, immers ten aanzien van (de aangetroffen):
Wild Cat Assortment en Black Cat Assortment vuurwerkpakketten
(vuurpijl(en)) en
doos/dozen rookbal(len) en
Thundering King kogelbom(men) en
één vuur pijl en
lawinepijl(en) en
strijker(s),
- waren voornoemde Wild Cat Assortment en Black Cat Assortiment
vuurwerkpakketten (vuurpijlen), niet voorzien van een in de Nederlandse taal
gestelde gebruiksaanwijzing (met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat
bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en
omstanders kan ontstaan) en
- bestond de lading van voornoemde lawinepijlen niet uit uitsluitend zwart
buskruit en
-was die vuurpijl niet voorzien van een stok voor vluchtstabilisatie
en
-waren die Thunder King Kogelbommen herlaadbaar vuurwerk en
-waren die strijkers voorzien van een wrijvingsonsteking en
-waren die rookballen vuurwerk dat als hoofdeffect het genereren en
verspreiden van rook heeft,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen
verdachte,
telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 (oud), eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat alle feiten wettig en overtuigend zijn bewezen en heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit in de strafmaat rekening te houden met de oudheid van de zaak. Als startpunt van de zaak zou de doorzoeking van december 2005 moeten gelden, subsidiair de doorzoeking van december 2006. Voorts heeft de raadsman verzocht verdachte een werkstraf eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een gevangenisstraf heeft naast de gevolgen voor verdachte als persoon, eveneens bijzonder nadelige gevolgen voor de bedrijven van verdachte. Het transportbedrijf van verdachte heeft 7 werknemers en is binnen de transportsector een van de grotere bedrijven binnen de gemeente Veenendaal.
Het inbeslaggenomen geldbedrag dient terug gegeven te worden aan verdachte, nu het kasgeld van de onderneming betreft en geen relatie heeft met de feiten.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank met het volgende rekening gehouden.
Ten aanzien van verdachte is bewezen verklaard dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [verdachte] voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid consumentenvuurwerk dat niet voldeed aan de Nederlandse vuurwerkvoorschriften. Gezien het feit dat dit vuurwerk in Veenendaal was opgeslagen, gaat de rechtbank ervan uit dat het was bestemd voor de Nederlandse markt. Verdachte was naar eigen zeggen goed op de hoogte van de geldende regelgeving. Het belang van deze regelgeving en de grote risico’s die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van vuurwerk dat niet aan de regels voldoet, mag inmiddels bij een ieder bekend worden verondersteld. Van verdachte in het bijzonder, als één van de grootste vuurwerkhandelaren van Nederland en reeds jarenlang in deze branche werkzaam, mag worden verwacht dat hij de de Nederlandse vuurwerkvoorschriften nauwgezet naleeft. Door te handelen als bewezenverklaard, heeft verdachte een onaanvaardbaar risico in het leven geroepen voor de veiligheid van anderen. Verdachte heeft zijn eigen financieel gewin gesteld boven zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Uit het dossier is het beeld ontstaan dat verdachte het in het algemeen niet zo nauw nam met de regels betreffende vuurwerk. Om te voorkomen dat verdachte, die nog immer werkzaam is als leidinggevende van een vuurwerkhandel, in de toekomst opnieuw de fout in gaat, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Hoewel de rechtbank het bewezenverklaarde feit als ernstig beschouwt, zal zij een lagere voorwaardelijke straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist omdat de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten en daarmee een aanzienlijk deel van de tenlastelegging, niet bewezen acht. Om diezelfde reden zal geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, maar een werkstraf van na te melden duur. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank nog in het voordeel van verdachte meegewogen dat het bewezenverklaarde geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden en zijn strafblad betreffende soortgelijke feiten gering is.
7. Het beslag
7.1. De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (vuurwerk)
zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen.
Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet is en/of het algemeen belang.
7.2. Teruggave beslag
Het in beslag genomen geldbedrag van € 1080,-- zal worden teruggegeven aan verdachte.
Gebleken is dat dit geldbedrag aan verdachte toebehoort en niet gebleken is dat dit bedrag is verkregen door middel van het strafbare feit..
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 36b, 36c, en 51 van het Wetboek van Strafrecht 1a (oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 2.1.3 van het Vuurwerkbesluit en de artikelen 5 en 9 van de Regeling nadere eisen voor vuurwerk 2004, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde feit voor zover het in Duitsland zou zijn begaan;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 (oud), eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: 1 tot en met 12;
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.080,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. I. Bruna, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 december 2009.