RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
zaaknummer: 598763 UC EXPL 08-15386 JS
de besloten vennootschap
[X] Vastgoed Beheer B.V.,
gevestigd te Huizen,
verder ook te noemen [X],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: LAVG,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen (in enkelvoud) [gedaagden],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. L. de Maa-Jongejan.
Het verdere verloop van de procedure
Bij vonnis van 10 december 2008 is een comparitie van partijen bepaald. Die is gehouden op 8 januari 2009. Van die zitting is proces verbaal opgemaakt. Aan het einde van die zitting heeft de kantonrechter aan [X] een bewijsopdracht verstrekt.
[X] heeft vervolgens drie getuigen doen horen en een stuk in het geding gebracht. [gedaagden] heeft verklaard af te zien van tegenbewijs.
Beide partijen hebben een conclusie na enquête genomen.
Vervolgens is uitspraak bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
Het gaat in deze zaak om het volgende.
[gedaagden] huurde van [X] gedurende de periode van 16 november 2004 tot 1 juli 2007 de woning aan de [adres]. De woning is een maisonnette die deel uitmaakt van een complex met meerdere woningen.
In de huurovereenkomst is ten aanzien van de door [X] aan [gedaagden] te leveren diensten onder meer het volgende (voor zover relevant) opgenomen:
“(…)
4.2 De vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten wordt bepaald overeenkomstig het bepaalde in 14.1 tot en met 14.7 van de algemene bepalingen. Op de vergoeding wordt een systeem van voorschotbetalingen met latere verrekening toegepast, zoals daar is aangegeven.
(…)
4.4 Per betaalperiode van één maand bedraagt
(…)
- het voorschot op de vergoeding voor warmte of warm waterlevering € 60,-
(…)”.
De Algemene Bepalingen zijn niet in het geding gebracht.
De woning van [gedaagden] wordt verwarmd door een centrale verwarming die bestemd is voor het gehele wooncomplex. Op de radiatoren in de woning van [gedaagden] bevinden zich warmtemeters (zogenoemde EWE-meters). Deze meters worden jaarlijks rond 1 juli door of namens de beheerder van [X] afgelezen.
De warmtelevering in het wooncomplex vindt plaats middels gaslevering door Eneco. De meterstanden van Eneco worden jaarlijks rond 1 februari opgenomen. In het jaar 2006 en 2007 heeft geen opname plaatsgevonden en zijn de meterstanden evenmin op een andere wijze aan Eneco doorgegeven, zodat die standen toen zijn geschat.
De vaststelling van de verwarmingskosten per woning per jaar vindt plaats door een opgave van kosten die wordt opgegeven door [X] aan het bedrijf [A], dat deze kosten verdeeld in 35% vaste kosten en 65% variabele kosten. De variabele kosten worden gedeeld door het aantal EWE’s in het complex, zodat een prijs per EWE ontstaat. De vaste kosten worden gedeeld door het bruto vloeroppervlak van het complex. Op basis van het individuele gebruik en het vloeroppervlak vindt een toerekening van de kosten per woning plaats.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de afrekening van de verwarmingskosten. [gedaagden] is jaarlijks geconfronteerd met een aanzienlijke nabetaling op de verwarmingskosten. [X] heeft gesteld dat de aan [gedaagden] doorberekende kosten de energiekosten van Eneco zijn, vermeerderd met een (gering) bedrag aan administratiekosten.
[gedaagden] stelt zich op het standpunt dat deze kosten op een onjuiste wijze aan hem worden doorberekend en wijst erop dat de opname van de meterstanden van Eneco kennelijk niet maatgevend zijn geweest, nu onduidelijk is gebleven hoe de (geschatte) meterstanden hebben doorgewerkt in de berekende kosten per EWE, die immers circa 5 maanden later worden opgenomen.
In conventie vordert [X] de betaling van de nacalculatie van de stookkosten 2006/2007 ten belope van € 1.523,35 vermeerderd met rente en kosten.
In reconventie heeft [gedaagden] de terugbetaling van een bedrag ad € 1.766,68 gevorderd zijnde de nabetaling op de stookkosten 2005/2006. Hij stelt deze kosten onverschuldigd te hebben betaald.
De kantonrechter heeft aan [X] opgedragen te bewijzen dat [gedaagden] het door [X] genoemde bedrag aan stookkosten ook daadwerkelijk op basis van zijn individuele gebruik verschuldigd is geweest en dat de afrekening over het jaar 2005/2006 eveneens is gebaseerd op het individuele gasverbruik van [gedaagden].
Na het horen van drie getuigen, waaronder een medewerker van [A], is de kantonrechter tot het oordeel gekomen dat [X] niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
De getuige [B] - medewerker van [A] - heeft nauwkeurig uiteengezet hoe de berekening van de door [X] aan [A] opgegeven energiekosten wordt toegerekend aan de te onderscheiden appartementen. Op die verklaring valt wellicht niet veel af te dingen, omdat die gebaseerd is op een op zich te volgen berekeningsmethode. Waar echter geen verklaring voor wordt gegeven is de hoogte van het bedrag dat aan energiekosten door [X] aan [A] wordt doorgegeven. [B] heeft verklaard dat hij er van uit gaat dat die kosten gelijk zijn aan de werkelijke kosten van het energieverbruik, maar hij kan dat niet controleren. Daarmee is een essentieel onderdeel van de door [A] uitgevoerde berekening niet te baseren op de verklaring van [B].
De getuige [C] - werkzaam bij de beheerder van het complex, [Z], - heeft verklaard dat de opgave die wordt gedaan aan [A] gelijk is aan de opgave die wordt ontvangen van Eneco. Die verklaring kan echter niet worden gevolgd.
Allereerst heeft de getuige [C] verklaard er niet mee bekend te zijn dat tussen de opgave van Eneco en de opgave aan [A] 5 maanden verschil zit. Verder blijkt uit de overgelegde berekeningen van [A] dat het genoemde bedrag aan energiekosten niet strookt met de opgave van Eneco. De afrekening van Eneco op 2 februari 2007 had een totaal verschuldigd bedrag van € 9.961,77. Aan [A] wordt aan (kale) energiekosten over de periode 1 juli 2006 tot 1 juni 2007 opgegeven € 11.227,52. Dit verschil wordt niet verklaard. Een soortgelijke discrepantie is te zien in het daaraan voorafgaande jaar. De opgave van Eneco op 8 februari 2006 beliep
€ 8.185,65 terwijl de (kale) opgave aan [A] € 12.134,45 bedroeg. Ook dit verschil wordt niet verklaard.
Hoe wiskundig juist de verklaring van [B] ook kan zijn, onduidelijk blijft hoe de aan [A] opgegeven energiekosten zijn berekend. Daarbij komt dat het er alle schijn van heeft dat méér kosten aan [A] zijn opgegeven dan daadwerkelijk zijn gemaakt, nu zowel in het jaar 2006 als 2007 door Eneco beduidend lagere kosten zijn berekend dan aan [A] door [X] wordt doorgegeven. Hoewel geen duidelijke relatie behoeft te bestaan tussen het totale energieverbruik van het complex en de afgelezen EWE meterstanden in een woning, kan dit niet wegnemen dat de daarmee corresponderende kosten op een juiste wijze dienen te worden opgegeven.
Nu de huurovereenkomst geen duidelijke berekeningsgrondslag geeft voor de doorbelasting van de energiekosten, mocht [gedaagden] er van uitgaan dat aan hem slechts het werkelijk verschuldigde bedrag aan energiekosten in rekening zou worden gebracht, vermeerderd met de contractueel overeengekomen administratiekosten. Gezien het bovenstaande is niet komen vast te staan dat dit ook daadwerkelijk is geschied. Dit betekent dat de verschuldigdheid van het bedrag in conventie niet is komen vast te staan. Die vordering wordt dan ook afgewezen.
In reconventie is terugbetaling van een notabedrag gevorderd. De rechtsgrond van het door [gedaagden] aan [X] betaalde bedrag is, gezien het voorstaande, niet komen vast te staan. Dit betekent dat [X] gehouden is tot terugbetaling van het door [gedaagden] betaalde bedrag. [X] heeft zich verder ook niet verzet tegen deze eis, zodat die, inclusief de nevenvorderingen in na te melden zin toewijsbaar is.
De kantonrechter merkt overigens op dat dit alles niet hoeft te verhinderen dat [gedaagden] wel degelijk gehouden is tot betaling van een bedrag aan energiekosten, maar het is aan [X] om hieraan op een behoorlijke wijze invulling te geven.
[X] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie.
wijst de vorderingen van [X] af;
veroordeelt [X] om tegen bewijs van kwijting aan [gedaagden] te betalen de somma van € 2.123,68 vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.766,68 vanaf 21 mei 2007 tot die der algehele voldoening;
in conventie en in reconventie:
veroordeelt [X] in de proceskosten in conventie en in reconventie, aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 525,- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2009.