ECLI:NL:RBUTR:2009:BK9249

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600515-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld en bedreiging met een mes in Utrecht

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 24 november 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijk geweld en bedreiging met een mes. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 206 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 4 mei 2009 en 19 april 2009 in Utrecht en De Meern, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen verschillende personen en hen met de dood heeft bedreigd. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verweren van de verdediging die stelden dat de verklaringen inconsistent en ongeloofwaardig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen waren dat de getuigen hun verklaringen in scène hadden gezet. De verdachte ontkende aanwezig te zijn geweest bij de incidenten, maar de rechtbank achtte deze ontkenning ongeloofwaardig, mede gezien de verklaringen van medeverdachten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van de feiten, die gevoelens van onveiligheid in de maatschappij hebben veroorzaakt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een aantal andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van openlijk geweld en bedreiging met een mes gehandhaafd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een gevangenisstraf om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600515-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 november 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [woonplaats], [woonadres],
raadsman mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 november 2009, waarbij de officier van justitie, mr. A.S. Bijleveld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
- op 4 mei 2009 in Utrecht samen met anderen openlijk geweld gepleegd heeft tegen personen;
feit 2:
- op 4 mei 2009 in Utrecht samen met anderen personen met de dood heeft bedreigd en daarbij met een mes of een scherp voorwerp heeft gezwaaid;
feit 3 primair:
- op 19 april 2009 in De Meern samen met anderen openlijk geweld gepleegd heeft tegen personen en goederen;
feit 3 subsidiair:
- op 19 april 2009 in De Meern samen met anderen deel uitgemaakt heeft van een groep die personen heeft mishandeld en die goederen van een ander heeft vernield;
feit 4:
- op 19 april 2009 in De Meern samen met anderen personen met de dood heeft bedreigd en daarbij met een mes, schroevendraaier of een scherp voorwerp heeft gezwaaid.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op:
Ten aanzien van feit 1 en 2:
De verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris, het geconstateerde letsel en de verklaring van [getuige 4].
De officier van justitie vordert vrijspraak ten aanzien van het openlijk geweld tegen [getuige 3].
Ten aanzien van feit 3 primair en 4:
De verklaringen van [getuige 5], [getuige 2] en [getuige 1], [getuige 6], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], getuige [getuige 7] en diverse andere buurtbewoners.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De verdediging stelt daartoe dat:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde:
- verdachte ontkent ten tijde van het beweerde geweld ter plaatse te zijn geweest, hetgeen wordt bevestigd door het alibi van verdachte. Verder stelt de verdediging dat de verklaringen van aangevers ongeloofwaardig onbetrouwbaar zijn, nu deze verklaringen op essentiële punten innerlijk tegenstrijdig en inconsistent zijn. Zo verschillen de bij de politie afgelegde verklaringen onderling over de beweerde wapens en handelingen. Bij de rechter-commissaris heeft men weer andersluidende verklaringen afgelegd. Voorts kan op basis van de stukken niet vastgesteld worden wat de aard van het letsel bij het slachtoffer was en wanneer hij dit had opgelopen.
Ten aanzien van feit 3 en 4:
- verdachte ontkent ter plaatse te zijn geweest. Getuige [getuige 7], een hoofdagent van wie mag worden verwacht een getraind oog en oor te hebben, kan geen signalement geven van de jongens en van de kleding. Uit de verklaring van deze getuige kan niet worden afgeleid door wie bedreigingen zijn geroepen, hij herkent immers alleen de stemmen van de broers [getuige 1]. Verder verklaart deze getuige heel algemeen over schroevendraaiers en hamers en niet specifiek over de in de tuin aangetroffen voorwerpen.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevoerde verweren:
Betreffende de feiten 1 en 2:
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van de aangever en de getuigen ongeloofwaardig onbetrouwbaar zijn nu deze inconsistent zijn en onderling op essentiële punten verschillen.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen die de aangever [getuige 2] en de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] en deels [getuige 4].
bij de politie en de rechter-commissaris hebben afgelegd inhoudelijk, zowel in grote lijnen als in diverse details, consistent zijn en elkaar bevestigen, onder andere waar het betreft de betrokken verdachten, de gebruikte slag- en steekwapens en de feitelijke geweldshandelingen. Voorts passen de bij [getuige 2] geconstateerde verwondingen en het feit dat de scooter van [getuige 1] door de politie beschadigd is aangetroffen op de plaats ( [adres]) waar het openlijk geweld zich heeft afgespeeld bij de verklaringen van aangever en getuigen . Hetzelfde geldt ten aanzien van het gegeven dat uit buurtonderzoek naar voren is gekomen dat een bewoonster van de [adres] op 4 mei 2009 rond 23.30 uur een hoop geschreeuw heeft gehoord vanaf de straatkant van de [adres]. Zij vermoedde dat er een vechtpartij plaatsvond.
De omstandigheid dat de verklaringen van de aangever(s)/getuigen op diverse punten niet volledig overeenkomen is naar het oordeel van de rechtbank niet ongewoon, gelet op de hectische en chaotische situatie, de paniek bij de slachtoffers en het korte tijdbestek waar binnen de incidenten zich hebben afgespeeld en doet daarom naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de geloofwaardigheid betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen.
De rechtbank constateert voorts dat er geen enkele feitelijke aanwijzing is dat de aangever(s)/getuigen een en ander zelf in scène zouden hebben gezet. Hetzelfde geldt ten aanzien van de door de verdediging geuite veronderstelling dat de aangevers)/getuigen er belang bij zouden hebben gehad om anderen als daders aan te wijzen dan de werkelijke daders
De rechtbank acht de verklaringen omtrent het alibi van verdachte, dat hij op 4 mei 2009 rond het tijdstip van het incident (circa 23,15 uur) thuis zou zijn geweest, ongeloofwaardig.
De rechtbank overweegt daartoe de dat uit de geruimte tijd na de aanhouding van verdachte afgelegde verklaringen van de zus ([betrokkene 1]) en de vader van verdachte blijkt dat zij niet uit eigen waarneming kunnen verklaren dat verdachte op 4 mei 2009 na 22.30 uur thuis was. De verklaringen afgelegd door de moeder en de zus van verdachte, dat verdachte op 4 mei 2009 de hele dag thuis was en niet het huis uit is geweest, zijn in strijd zijn met de verklaring van verdachte zelf dat hij op 4 mei 2009 rond 14.00 uur zou zijn gekomen. Voorts is de verklaring van de zus van verdachte dat haar ouders om 23.45 uur naar bed gingen, in strijd met de verklaring van de vader van verdachte, die verklaart dat hij om 22.00 uur naar bed ging.
Betreffende de feiten 3 en 4
De verdediging heeft ook ten aanzien van deze feiten, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de verklaringen van de aangever en de getuigen ongeloofwaardig onbetrouwbaar zijn nu deze inconsistent zijn en onderling op essentiële punten verschillen. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaringen van [getuige 2], [getuige 5] en [getuige 1] en [getuige 6] niet alleen in vergaande mate met elkaar overeenkomen en innerlijk consistent zijn, maar ook worden bevestigd door waarnemingen van onafhankelijke getuigen, en deels ook door die van de medeverdachten . De rechtbank acht de door hen afgelegde verklaringen dan ook betrouwbaar. Verdachte’s ontkenning dat hij ter plaatse zou zijn geweest en aan de geweldshandelingen zou hebben deelgenomen acht de rechtbank geheel ongeloofwaardig, nu niet alleen de “’tegenstanders” maar ook verdachte’s medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat verdachte op 19 april 2009 samen met hen was bij de woning van [getuige 2], [getuige 5] en [getuige 1] is geweest.
Ten aanzien van feit 4:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 19 april 2009 heeft schuldig gemaakt aan bedreiging.
De rechtbank overweegt daartoe dat geen van de aangevers heeft verklaard dat zij verdachte bedreigingen hebben horen uiten en hem stekende bewegingen hebben zien maken.
Zij zal hem dan ook van feit 4 vrijspreken.
Ten aanzien van feit 1 en 2 en 3 primair:
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten.
Ten aanzien van feit 1 en 2:
Op 4 mei 2009 om ongeveer 23.00 uur staan de broers [getuige 2] en [getuige 1], hun neef [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 8] bij een bushalte aan de [adres] in Utrecht. Tijdens het wachten op de bus ziet [getuige 4] twee auto’s, waaronder een zwarte of blauwe Opel Corsa, voorbij rijden. Hij herkent als inzittenden [medeverdachte 3] en [verdachte], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1]. De Opel Corsa wordt ook opgemerkt door [getuige 1]. Hij herkent deze auto als de auto van [medeverdachte 4]. Uit politieonderzoek blijkt dat [medeverdachte 4] inderdaad in het bezit is van een blauwe Opel Corsa . Als de bus arriveert, stappen [getuige 4] en [getuige 8] in. Na hun vertrek blijven [getuige 2], [getuige 1] en [getuige 3] nog wat napraten bij de bushalte .
Enige ogenblikken later komt er een groep jongens naar hen toe. Tot deze groep behoren onder meer [medeverdachte 3] en [verdachte], [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]. [medeverdachte 1] loopt direct op [getuige 2] af en slaat hem met een vuist vol op zijn oor. Vervolgens ontstaat er een vechtpartij tussen [medeverdachte 1] en [getuige 2], waarbij er over en weer wordt geslagen en geduwd en getrokken wordt aan kleding. [medeverdachte 1] geeft [getuige 2] een stomp in de buik en op diens gezicht en pakt [getuige 2] bij de voorzijde van zijn jas vast. Tijdens dit gevecht loopt [verdachte] zwaaiend met een ploertendoder naar [getuige 2] toe en maakt daarmee een slaande beweging richting zijn lichaam. [getuige 2] slaat de ploertendoder uit de hand van [verdachte], waarna [verdachte] de ploertendoder weer oppakt, daarmee naar [getuige 3] rent en daarmee slaande bewegingen maakt in diens richting. [getuige 3] rijdt hierop weg op zijn scooter .
Ongeveer tegelijkertijd staat [medeverdachte 3] vlak voor [getuige 1]. Hij houdt twee messen in zijn handen en zegt: “Gipsy, ik maak je dood.” [medeverdachte 3] maakt met de messen stekende bewegingen naar het bovenlichaam van [getuige 1]. [getuige 1] rent hierop weg. [medeverdachte 3] rent een stukje achter [getuige 1] aan en schreeuwt daarbij: “Ik maak je dood.” [getuige 1] springt vervolgens bij [getuige 3] achter op de scooter.
[getuige 2] blijft achter bij de bushalte. Hij ziet dat [medeverdachte 4] een stanleymes uit zijn zak haalt, daarmee op hem afloopt en zegt: “Zie je deze mes, ik ga je steken.” Ook [medeverdachte 1] pakt een mes uit zijn zak en roept naar [getuige 2]: “ik ga je steken kutzigeuner” [getuige 2] wordt vervolgens twee maal met een mes gestoken in de rug, de eerste maal door [medeverdachte 1]. Wie de tweede maal heeft gestoken heeft [getuige 2] niet gezien, maar hij heeft wel gezien dat [medeverdachte 4], [verdachte] en [medeverdachte 1] op dat moment in zijn buurt waren . [getuige 1] heeft gezien dat [medeverdachte 3] een steekbeweging maakt met een van de messen naar de rug van [getuige 2].
[getuige 2] rent hierna weg. Tijdens zijn vlucht wordt hij achterna gerend door [medeverdachte 1], die hem met een mes in de rug steekt .
Een stukje verderop voegt [getuige 2] zich bij [getuige 1] en [getuige 3]. Met zijn drieën op één scooter rijden ze naar politiebureau Paardenveld. De scooter van [getuige 1] blijft bij de bushalte achter. Zeer kort nadat [getuige 2], [getuige 1] en [getuige 3] zich bij de politie hebben gemeld bij is deze scooter door de politie aangetroffen bij bushalte aan de [adres]. De scooter had een platte achterband, met daarin drie kepen . Onderweg naar het politiebureau komen zij een auto met daarin onder meer [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] tegen. [medeverdachte 3] draait het raam open en roept: “gypsies jullie gaan dood.”
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat bij [getuige 2] – op het moment dat hij zich om ongeveer 23.40 uur op het politiebureau meldde – werd geconstateerd dat hij een kras-/snijwond had tussen zijn schouderbladen, een ondiepe snij/-vleeswond onderaan zijn rug, een kras op zijn rechterhand en een kleine snee in zijn linker bovenarm en dat zijn shirt aan de rugzijde bebloed is. De verwondingen zijn ter plaatse verzorgd door een verbalisant. Vervolgens is het slachtoffer voor behandeling van de wonden naar het ziekenhuis gebracht, waar de wonden zijn gehecht.
Ten aanzien van feit 3 primair:
Op 19 april 2009 is een groep jongens met onder andere [medeverdachte 1] , de broers [verdachte] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] onderweg naar de woning van de familie [getuige 1] aan de [adres] te [woonplaats]. Kort daarvoor heeft er een confrontatie plaatsgevonden tussen [getuige 2] en [medeverdachte 1]. Als de groep onderweg de broers [getuige 2] en [getuige 1], [getuige 6] en de vriendin van [getuige 2] tegen komen zetten zij, gewapend met een of meer messen, schroevendraaiers en een hamer, de achtervolging in. De groep achtervolgt hen tot in de tuin van de woning.
[getuige 5] is in de tuin van de woning aan de [adres] en ziet zijn broers, [getuige 6] en de vriendin van [getuige 2] de tuin in rennen achtervolgd door een groep Marokkaanse jongens. Hij herkent uit de groep de broers [verdachte] en [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en de broers [betrokkene 2] en [medeverdachte 2]. Hij wordt door meerdere jongens uit de groep vastgepakt en tegen de schutting gegooid. Terwijl hij tegen de schutting zit wordt hij door hen geslagen en geschopt. Hij krijgt vuistslagen tegen zijn lichaam en wordt tegen zijn hoofd en in zijn gezicht getrapt. [medeverdachte 3] gooit een hamer naar hem. [medeverdachte 3] loopt op hem af en slaat hem tweemaal krachtig met een rubberen moker op zijn rug, zoals ook door [getuige 1] wordt gezien. Even later slaat [medeverdachte 3] met een schroevendraaier de ruit van de achterdeur kapot. [medeverdachte 1] heeft zwarte handschoenen aan en twee messen in zijn handen. Hij schreeuwt tegen [getuige 5]: “Ik steek je dood.” Hij heft één mes boven zijn hoofd en maakt daarmee een stekende beweging naar hem. Ook [getuige 6] ziet dat [medeverdachte 1] stekende bewegingen naar [getuige 5] maakt. Als de groep de tuin uitloopt wordt er door hen tegen de schutting geschopt.
De broers [getuige 2] en [getuige 1], [getuige 6] en de vriendin van [getuige 2] weten tussen het geweld door de woning binnen te komen en zien vervolgens dat jongens uit de groep zich op [getuige 5] richten en hem schoppen en slaan en dat zij vernielingen aanrichten. Er wordt met stenen tegen de ruiten gegooid, met schroevendraaiers, messen en andere voorwerpen tegen de ruiten geslagen en op de ruiten ingestoken en er wordt tegen deuren en ruiten getrapt.
Voordat zij de woning in gaan zien [getuige 2] en [getuige 1] dat [medeverdachte 2] een schroevendraaier naar [getuige 1] gooit. [medeverdachte 1] heeft handschoenen aan en maakt met een mes stekende bewegingen naar [getuige 2]. Even later steekt hij met een mes op een ruit van de woning in.
[getuige 6] ziet dat [medeverdachte 2] een schroevendraaier gooit en hem tegen zijn hoofd raakt. [verdachte] schopt samen met een jongen tegen [getuige 5] die op de grond ligt. [verdachte] slaat met een hamer overal tegen aan. [medeverdachte 3] slaat met een boor tegen de ruit van de achterdeur en er komen barsten in de ruit. Hij hoort hem schreeuwen: “Ik maak je dood. Ik maak je dood.” Als [medeverdachte 3] met een mes tegen over [getuige 2] staat schreeuwt hij: “Ik ga je doodsteken.” [getuige 1] en [getuige 6] zien dat [verdachte] en [medeverdachte 2] stenen tegen de ruiten gooien.
[getuige 2] ziet [verdachte] met een oranje ruitentikker en [betrokkene 2] met een schroevendraaier . Beiden slaan tegen de ruit van de woonkamer.
Getuige [getuige 7] hoort dat er vanuit de tuin van de familie [getuige 1] wordt geschreeuwd: “Ik maak je dood, ik maak je af.” Hij ziet, evenals getuige [getuige 9] , een groepje Marokkaanse jongeren de tuin van de familie [getuige 1] in rennen en vernielingen aanrichten en ruiten inslaan en intrappen. Getuige [getuige 7] ziet tevens dat een aantal van die jongens schroevendraaiers en messen in hun bezit hebben. Een tweetal buurtbewoners ziet op die avond een aantal Marokkaanse jongens rennen. Een van de jongens draagt zwarte handschoenen en een aantal van hen heeft schroevendraaiers en messen bij zich.
In de tuin van de [adres] worden door de politie een moker, schroevendraaier en een lifehammer aangetroffen, tevens wordt geconstateerd dat de ruiten van de schuur en achterdeur zijn vernield.
Tijdens het opnemen van de aangifte van [getuige 5] constateert de verhorende verbalisant dat [getuige 5] letsel heeft, te weten: een grote schaafwond onder aan het rechter schouderblad, schaafwonden aan de rechter heup, rechter elleboog en boven op de rechterhand. Voorts een zwelling van de rechterhand en enkele striemen aan de rechterzijde van de nek.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1.
op 4 mei 2009 te Utrecht met een ander of anderen op de openbare weg, de [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [getuige 2] en [getuige 1] en [getuige 3], welk geweld bestond uit
- het stompen en/of slaan tegen/op het oor en/of gezicht van die [getuige 2] en
- het bij de jas vastpakken van die [getuige 2] en trekken aan de jas van die [getuige 2] en
- het met een ploertendoder maken van een of meer slaande/zwaaiende bewegingen naar, althans in de richting van die [getuige 2] en [getuige 3] en
- het met een of meer messen maken van stekende bewegingen naar die [getuige 2] en/of [getuige 1] en
- het met een of meer messen in de onderrug en tussen de schouderbladen/bovenrug steken en prikken van die [getuige 2],
ten aanzien van feit 2.
op 4 mei 2009 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen [getuige 2] en [getuige 1] en [getuige 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers hebben verdachte en een of meer van zijn mededaders opzettelijk dreigend een mes getoond en zwaaiende en/of stekende bewegingen gemaakt en die [getuige 2] en [getuige 1] en [getuige 3] dreigend de woorden toegevoegd:
- "Zie je deze mes, ik ga je steken" en
- "Gypsy, ik maak je dood" en
- "Gypsies, jullie gaan binnenkort dood" en
- "Jullie zijn dood",
althans telkens woorden mede in hun samenhang bezien van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van feit 3 primair (16/444632-09)
op 19 april 2009 te De Meern, gemeente Utrecht met een ander of anderen, zichtbaar vanaf de openbare weg, het [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [getuige 5] en [getuige 1] en [getuige 2] en [getuige 6] en een of meer ruiten van de schuur en de woning gelegen aan het [adres], welk geweld bestond uit het telkens meermalen, althans eenmaal
- vastpakken van die [getuige 5] en vervolgens gooien van die [getuige 5] tegen een schutting en
- slaan en schoppen/trappen tegen het gezicht en/of het lichaam van die [getuige 5] en
- gooien van een hamer en een schroevendraaier naar die [getuige 5] en [getuige 1] en [getuige 6] en
- met kracht met een moker en/of een hamer slaan op de rug van die [getuige 5] en
- met een mes maken van een stekende bewegingen naar, althans in de richting van die [getuige 5] en die [getuige 2] en
- trappen en gooien van stenen tegen een of meer ruiten van die woning en de schuur waardoor een ruit van die schuur is vernield en
- schoppen tegen de schutting en
- met een schroevendraaier en een mes en een moker en een ruitentikker, althans een of meer harde en puntige voorwerpen slaan en steken tegen een of meer ruiten van die woning en de schuur waardoor een of meer ruiten van die woning en die schuur zijn vernield;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem
gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
Feit 2: Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 3 primair: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, terwijl
hij opzettelijk goederen vernielt;
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- een werkstraf van 20 uur, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de gehele tenlastelegging. Subsidiair stelt de verdediging dat bij een veroordeling kan worden volstaan met een straf die gelijk is aan het voorarrest van verdachte.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is op 19 april 2009 samen met anderen naar de woning van de slachtoffers gegaan. Zij hebben daar de slachtoffers aangevallen en daarbij gebruik gemaakt van slag en steekwapens, waardoor [getuige 5] letsel heeft opgelopen. Voorts hebben zij diverse ruiten vernield en de slachtoffers bedreigd.
Op 4 mei 2009 heeft verdachte samen met anderen de slachtoffers aangevallen op de openbare weg. Daarbij heeft men onder andere gebruikt gemaakt van messen, waardoor [getuige 2] diverse steek/snijwonden heeft opgelopen.
Feiten als ten laste gelegd en bewezen verklaard veroorzaken door hun openbaarheid gevoelens van onrust en van onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank heeft met zorg geconstateerd dat gebleken is dat de groep waartoe verdachte behoort regelmatig de confrontatie opzoekt met de groep waartoe de slachtoffers behoren en vice versa. Men aarzelt daarbij niet om gebruik te maken van aanzienlijk lichamelijk geweld en zich te voorzien van allerlei slag- en steekwapens en deze ook te gebruiken. Het is niet aan betrokkenen te danken dat dat nog niet heeft geleid tot ernstigere gevolgen dan de letsels en schade die dat tot op heden tot gevolg heeft gehad.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank met name acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte waaruit blijkt dat verdachte reeds meerdere malen is veroordeeld voor soortgelijke feiten;
- een voorlichtingsrapport betreffende verdachte d.d. 1 juli 2009, opgemaakt door
M. Ramdhani, reclasseringswerker van de Reclassering Nederland, regio Utrecht-Arnhem.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten.
Nu de rechtbank het onder feit 4 ten laste gelegde niet bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte op 15 juni 2009 is veroordeeld in verband met een schuldheling nu ten aanzien van parketnummer 16/600515-09 opnieuw wordt schuldig verklaard aan een strafbaar feit voor de hierboven genoemde datum gepleegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 206 dagen noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 60 dagen voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
6. Het beslag
6.1. De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen GSM (Nokia N95, kleur zwart) aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 4 tenlastegelegde niet bewezen;
- spreekt verdachte vrij van het onder 4 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Feit 2: Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling;
Feit 3 primair: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, terwijl
hij opzettelijk goederen vernielt;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 206 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een GSM, merk Nokia, type N95;
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en mr. J. Schukking, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 november 2009.