ECLI:NL:RBUTR:2009:BK8695

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-601145-08 en 16-440469-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en niet opvolgen ambtelijk bevel; bewezen poging tot zware mishandeling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 21 december 2009, stonden de verdachten terecht voor onder andere poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, waardoor de verdachte hiervan werd vrijgesproken. De zaak betrof een incident op 28 september 2008, waarbij de verdachte en zijn broer, medeverdachte, betrokken waren bij een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer in diens woning te Utrecht. Het slachtoffer verklaarde dat hij door de verdachten was geslagen en geschopt, wat leidde tot diverse verwondingen, waaronder een gebroken rib. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer en de medeverdachte geloofwaardig en concludeerde dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de verdachten tijdens de geweldshandeling.

De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachten, hoewel niet kwalificerend als doodslag, wel als poging tot zware mishandeling konden worden aangemerkt. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het geweld was gepleegd, waaronder de achtergrond van de confrontatie, die voortkwam uit een vermeende relatie tussen het slachtoffer en de zus van de verdachten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk, en hield rekening met de bemiddelingsgesprekken die hadden plaatsgevonden tussen de betrokken partijen, wat leidde tot herstel van de verhoudingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het niet opvolgen van een ambtelijk bevel, omdat de wettelijke grondslag hiervoor niet voldoende was aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/601145-08 en 16/440469-08 (ttz gevoegd) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 december 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats], Marokko,
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsvrouw: mr. M. Veldman, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 december 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- primair: op 28 september 2008 te Utrecht met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden;
- subsidiair: op 28 september 2008 te Utrecht met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
- meer subsidiair: op 28 september 2008 te Utrecht met een ander [slachtoffer] heeft mishandeld;
- feit 1 dagvaarding 16/440469-08: op 22 november 2007 te Utrecht een politieagent heeft beledigd;
- feit 2 dagvaarding 16/440469-08: op 22 november 2007 te Utrecht de vordering van een politieagent om de bioscoop te verlaten niet heeft opgevolgd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft gepleegd, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de verklaring van aangever, de verklaring van verdachte zoals afgelegd ten overstaan van de politie, de medische verklaring met betrekking tot het letsel van aangever, alsmede op de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 16/440469-08 acht de officier van justitie eveneens wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, alsmede op de aangifte van verbalisant [verbalisant 3].
De officier van justitie is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2 op de dagvaarding met parketnummer 16/440469-08, aangezien de vordering van de verbalisant om de Catharijnebioscoop te verlaten, niet op artikel 2.1.1.1. van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Utrecht was gebaseerd.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet kan komen tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag, noch van een poging tot toebrengen zwaar lichamelijk letsel. In de visie van de verdediging bevindt zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het slaan met een houten voorwerp, het dichtknijpen van de keel en het schoppen tegen het lichaam.
De verdediging verzet zich niet tegen een bewezenverklaring van de feiten zoals ten laste gelegd op de dagvaarding met parketnummer 16/440469-08.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft gepleegd, zodat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] is geslagen met een stuk hout of dat de keel van die [slachtoffer] is dichtgeknepen. De overige omschreven handelingen zijn geen uitvoeringshandelingen van doodslag.
Bewijsmiddelen poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. De rechtbank baseert dit oordeel op het volgende.
Volgens aangever [slachtoffer] zijn verdachte en zijn broer, medeverdachte [medeverdachte], op 28 september 2008 bij hem langsgekomen in zijn woning te Utrecht. Toen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] binnen waren, kreeg [slachtoffer] klappen in zijn gezicht, met de vuisten van verdachte. Samen werkten verdachte en medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] vervolgens op de grond, waarna hij trappen in zijn zij kreeg. Daarnaast is [slachtoffer] door verdachte in zijn rug gebeten .
Ter terechtzitting van 7 december 2009 heeft aangever het voorgaande als getuige bevestigd. Bovendien komt de aangifte van [slachtoffer] in zoverre ook overeen met de verklaring van verdachte, zoals afgelegd ten overstaan van de politie en ten overstaan van de rechter-commissaris . Verdachte heeft daarbij verklaard dat hij [slachtoffer] met zijn vuist in het gezicht en op het lichaam heeft geslagen. [slachtoffer] heeft daarbij onder andere een wond opgelopen door de ring die verdachte droeg. Volgens verdachte heeft zijn broer, medeverdachte [medeverdachte], [slachtoffer] een aantal keer geschopt.
De rechtbank acht deze eerste verklaringen van verdachte het meest betrouwbaar, aangezien deze heel kort na het incident zijn afgelegd. Verdachte heeft over de achtergrond van het feit ten overstaan van de politie verklaard dat hij bij [slachtoffer] verhaal wilde halen, omdat [slachtoffer] zijn zus lastig viel en zij volgens hem een seksuele relatie zouden hebben. Volgens verdachte wilde hij de confrontatie met [slachtoffer] aangaan.
Gelet op de overeenkomsten in de verklaring van de aangever en bovengenoemde verklaringen van verdachte, ziet de rechtbank –anders dan de verdediging– geen reden om voorbij te gaan aan de aangifte van [slachtoffer], ook al heeft [slachtoffer] zijn verklaring ter zitting op punten bijgesteld.
Medeplegen
Verdachte heeft verklaard, dat hij tezamen met zijn broer, medeverdachte [medeverdachte], naar het huis van [slachtoffer] is gegaan . Dit is door medeverdachte [medeverdachte] ten overstaan van de politie bevestigd. Volgens medeverdachte [medeverdachte] is hij eerst met zijn broer [verdachte] bij hun vader geweest voor overleg over de kwestie en zijn zij, nadat hun vader ook had gezegd dat ze met [slachtoffer] moesten gaan praten, vervolgens met de auto naar [slachtoffer] gereden . Uit deze omstandigheid volgt naar het oordeel van de rechtbank, dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tezamen en met hetzelfde doel naar de woning van [slachtoffer] zijn gegaan. Ook [slachtoffer] heeft zowel ter terechtzitting van 7 december 2009 als bij de politie verklaard dat verdachte samen met zijn broer, medeverdachte [medeverdachte] was. Eenmaal in de woning hebben de broers hem samen tegen de grond gewerkt, aldus [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] in de woning heeft vastgepakt en dat verdachte [slachtoffer] vervolgens met zijn vuist in het gezicht en op zijn rug heeft geslagen . In zijn eerste verklaring bij de politie heeft verdachte bovendien verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] ‘een paar keer’ heeft geschopt . Tijdens zijn tweede verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard dat zijn broer dit ‘in ieder geval tweemaal’ heeft gedaan . Dat door beiden is samengewerkt bij het uitoefenen van het geweld, wordt nog bevestigd door het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2], waarin wordt gerelateerd dat [verbalisant 2] bij aankomst in de woning van [slachtoffer] twee mannen op een andere man zag liggen. Daarbij werd over en weer wat geduwd. De man die onderop lag en die later verklaarde de bewoner van het pand te zijn, had een hevig bebloed gezicht .
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat door zowel verdachte als door medeverdachte [medeverdachte] geweld jegens [slachtoffer] is uitgeoefend en dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
Letsel
[slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij ten gevolge van het geweld dat op hem is uitgeoefend diverse verwondingen heeft opgelopen . De medische verklaring vermeldt onder meer een kleine snijwond boven het linkeroog, forse zwellingen boven het rechteroog, meerdere loszittende elementen in de mond, tand door de lip, bijtwonden op de rug en een gebroken rib.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de voornoemde bewijsmiddelen worden vastgesteld dat [slachtoffer] het letsel ten gevolge van de handelingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] heeft opgelopen. De rechtbank volgt niet het standpunt van de verdediging dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De aard van de geweldshandelingen rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat verdachte en zijn broer hebben gepoogd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, waarbij wordt opgemerkt dat het opgelopen letsel al behoorlijk zwaar is.
T.a.v. de dagvaarding met parketnummer 16/440469-08:
Feit 1:
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd tijdens de terechtzitting van
7 december 2009;
- het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], surveillant van politie Utrecht, district Utrecht Centrum .
Vrijspraak feit 2:
Niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte niet heeft voldaan aan een vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan. Niet is komen vast te staan dat artikel 2.1.1.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Utrecht hiertoe (nog) een voldoende grondslag biedt. Evenmin kan worden bewezen dat de vordering is gedaan krachtens enig ander wettelijk voorschrift. Een dergelijk voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken verbalisant gerechtigd is tot het doen van een vordering. Artikel 2 van de Politiewet 1993 bevat een algemene taakomschrijving voor de politie en kan niet als zodanig worden aangemerkt . Verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair
op 28 september 2008 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld:
hebbende hij, verdachte, en zijn mededader
meermalen
- die [slachtoffer] tegen zijn hoofd geslagen en
- die [slachtoffer] tegen zijn zij geschopt/getrapt en
- die [slachtoffer] in zijn rug gebeten en
- die [slachtoffer] tegen zijn lichaam geslagen/gestompt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
t.a.v. de op de ter terechtzitting van 26 november 2008 gevoegde dagvaarding met parketnummer 16/440469-08:
1.
op 22 november 2007 te Utrecht, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten
[verbalisant 3], surveillant van regiopolitie Utrecht, ter zake van de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd
de woorden "Terringlijer" en "Kankerhond".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Subsidiair:
Poging tot zware mishandeling
Feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 16/440469-08:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, alsmede een geldboete van € 230,--, te vervangen door vier dagen hechtenis.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat rekening gehouden dient te worden met het feit dat bemiddelingsgesprekken hebben plaatsgevonden en dat de rust binnen de familie is weergekeerd. Een straf langer dan het voorarrest is in haar visie dan ook niet op zijn plaats.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] enerzijds en [slachtoffer] anderzijds heeft een zeer gewelddadige confrontatie plaatsgevonden. Alhoewel er geen wapens aan te pas zijn gekomen, zijn verdachte en zijn medeverdachte op zeer hardhandige wijze te werk gegaan. De aard van het geweld dat zij op [slachtoffer] hebben uitgeoefend, blijkt wel uit de ernst van het letsel dat bij hem is geconstateerd.
De rechtbank rekent het verdachte en medeverdachte aan dat zij bewust de confrontatie met [slachtoffer] zijn aangegaan, omdat zij meenden dat [slachtoffer] een seksuele relatie met hun zuster had. Ze hebben niet in een opwelling gehandeld. Verdachte heeft uit voorzorg een houten knuppel en tie raps meegenomen.
Voor een dergelijk ernstig feit, onder deze omstandigheden gepleegd, acht de rechtbank normaliter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden. Sedert het incident is er echter veel tussen betrokkenen gebeurd. Er hebben bemiddelingsgesprekken plaatsgevonden, waarbij verdachte, medeverdachte en [slachtoffer] over en weer spijt hebben betuigd. De verhoudingen zijn sindsdien in ere hersteld. Dat bleek ook uit de houding van [slachtoffer] jegens verdachte en medeverdachte ter terechtzitting. De rechtbank is van oordeel dat hiermee rekening dient te worden gehouden bij de strafoplegging en zal daarom een gevangenisstraf van vier maanden opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel echter niet langer is dan het voorarrest. Daarbij heeft de rekening tevens rekening gehouden met het tijdsverloop van meer dan een jaar sedert het incident. De rechtbank ziet geen aanleiding onderscheid te maken tussen verdachte en zijn medeverdachte voor wat betreft de hoogte van de straf. Gelet op de bewuste en nauwe samenwerking is het uitgeoefende geweld in gelijke mate aan beiden toe te rekenen.
De rechtbank ziet geen aanleiding een geldboete op te leggen voor het andere bewezenverklaarde feit. Alhoewel de rechtbank het uiten van de beledigende woorden ‘teringlijer’ en ‘kankerhond’ jegens een ambtenaar een ernstig strafbaar feit vindt, voegt een geldboete te weinig toe aan de op te leggen gevangenisstraf.
6 Het beslag
Voor de rechtbank is bij gebreken van een lijst in beslag genomen voorwerpen als bedoeld in artikel 309 Wetboek van Strafvordering niet duidelijk geworden in hoeverre nog beslag ligt op voorwerpen van verdachte, zodat zij daarover geen beslissing kan nemen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 57, 266, 267 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 op de dagvaarding met
parketnummer 16/440469-08 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Subsidiair:
Poging tot zware mishandeling
Feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 16/440469-08:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan 61 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter, mr. P. Wagenmakers en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 december 2009.
Mr. Kruijer en de griffier zijn niet in de
gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.