ECLI:NL:RBUTR:2009:BK8645
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling voor valsheid in geschrift en uitkeringsfraude door verdachte met inkomsten uit arbeid in België
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 24 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van valsheid in geschrift en uitkeringsfraude. De verdachte had in de periode van 1 februari 2000 tot en met 30 juni 2000 op de Inkomstenverklaring (IV) ontkennend geantwoord op de vraag of hij inkomsten uit arbeid had, terwijl uit bewijsstukken bleek dat hij in die periode wel degelijk inkomsten had verkregen uit een arbeidsovereenkomst bij een Belgisch bedrijf. Daarnaast had hij bankrekeningen op zijn naam die hij niet had opgegeven aan de gemeente Utrecht, wat in strijd was met zijn inlichtingenplicht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk valsheid in geschrift had gepleegd door deze informatie te verzwijgen.
De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 november 2001 en van 1 augustus 2003 tot en met 19 september 2007 opzettelijk geen melding had gemaakt van zijn inkomsten en vermogen, wat leidde tot uitkeringsfraude. De verdachte had in deze periodes ook recht op belastingteruggaven en had inkomsten uit de onderhuur van zijn woning, maar had deze niet opgegeven. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de lange periode van fraude, maar paste een korting van 5% toe op de straf vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de behandeling van de zaak.