ECLI:NL:RBUTR:2009:BK8533

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
264515 / HAZA 09-712
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betaling met wettelijke rente en proceskosten

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bewindvoerderskantoor [A] B.V. (hierna: eiseres) van [gedaagde] de terugbetaling van een onverschuldigd betaald bedrag van € 6.114,98, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De eiseres had op 2 december 2008 per abuis dit bedrag overgemaakt naar de rekening van [gedaagde]. Na herhaaldelijk verzoek om terugbetaling, waaronder een aangetekende aanmaning op 8 januari 2009, heeft [gedaagde] nagelaten het bedrag terug te storten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van ontvangst te kwader trouw door [gedaagde], aangezien hij pas later op de hoogte was van de onverschuldigde betaling. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] in verzuim was geraakt na de ingebrekestelling van 8 januari 2009, en dat de wettelijke rente vanaf 20 januari 2009 toewijsbaar was. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het onverschuldigde bedrag, de wettelijke rente, de beslagkosten en de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 16 december 2009 door mr. M.E. Heinemann.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
264515 / HA ZA 09-71216 december 2009
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 264515 / HA ZA 09-712
Vonnis van 16 december 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEWINDVOERDERSKANTOOR [A] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat mr. I.J.A.J. Hanssen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. B.J. Al.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 13 mei 2009;
het proces-verbaal van comparitie van 12 augustus 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] heeft op 2 december 2008 een bedrag van EUR 6.114,98 van haar bankrekening overgemaakt naar een bankrekening van [gedaagde].
2.2. Per brief d.d. 18 december 2008 heeft Rabobank Land van Cuijk & Maasduinen namens [eiseres] aan [gedaagde] bericht:
“Van onze klant, Bewindvoerderskantoor [eiseres], hebben wij vernomen dat zij per abuis een bedrag van
€ 6.114,98 heeft overgemaakt naar uw rekeningnummer 10.87.65.180. Volgens onze klant was dit bedrag voor iemand anders bestemd.
Op verzoek van onze klant verzoeken wij u vriendelijk het bedrag van € 6.114,98 binnen een termijn van twee weken na heden terug te boeken op rekeningnummer 10.87.39.481 ten name van Bewindvoerderskantoor [eiseres] ovv ten onrechte ontvangen gelden.
Als u niet binnen de gestelde termijn aan het bovenstaande verzoek hebt voldaan, zullen wij uw naam, adres- en woonplaatsgegevens aan onze klant verstrekken, zodat zij zelf contact met u op kunnen nemen.
Wij gaan er echter vanuit dat het zover niet zal komen en vertrouwen op uw medewerking.”
2.3. [eiseres] heeft op 8 januari 2009 per aangetekende post een aanmaning aan [gedaagde] verstuurd. Deze brief is door TNT Post retour gezonden met de vermelding “niet afgehaald”.
2.4. [gedaagde] is niet tot betaling van enig bedrag aan [eiseres] overgegaan.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 6.114,98, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 2008 tot de dag van volledige voldoening en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de kosten van beslag.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] op 2 december 2008 zonder rechtsgrond en derhalve onverschuldigd een bedrag van EUR 6.114,98 aan [gedaagde] heeft betaald, zodat zij op grond van het bepaalde in artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gerechtigd is om een gelijk bedrag van [gedaagde] terug te vorderen. De vordering is in zoverre toewijsbaar. Het geschil tussen partijen ziet op de vraag of [gedaagde] naast betaling van deze geldsom gehouden is tot betaling van de gevorderde rente en kosten.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde] ingevolge de hoofdregel van artikel 6:119
lid 1 BW wettelijke rente over de geldsom verschuldigd is over de periode dat hij in verzuim is met terugbetaling van dat bedrag. De verplichting tot terugbetaling is ontstaan op het moment dat de onverschuldigde betaling door [eiseres] is verricht. Vaststaat dat [gedaagde] deze verplichting tot op heden niet is nagekomen. De rechtbank zal thans beoordelen of het vereiste verzuim is ingetreden.
4.3. De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat er geen sprake is van ontvangst te kwader trouw, op welke grond [gedaagde] zonder ingebrekestelling in verzuim zou zijn geraakt.
[gedaagde] heeft immers pas later, nadat de geldsom op zijn bankrekening was bijgeschreven, bemerkt dat dit bedrag onverschuldigd is betaald. Het door [eiseres] gestelde dat [gedaagde] de geldsom heeft opgemaakt, terwijl hij behoorde te weten dat hij dat bedrag diende terug te betalen, is in dit verband niet relevant.
4.4. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar betoog dat [gedaagde] op grond van het bepaalde in artikel 6:83 sub b BW zonder ingebrekestelling in verzuim zou zijn geraakt.
Anders dan [eiseres] stelt, heeft het niet nakomen door [gedaagde] geen betrekking op de verbintenis tot betaling van schadevergoeding, maar op de verbintenis tot ongedaanmaking van de onverschuldigde betaling. Deze bepaling mist dan ook toepassing.
4.5. Nu nakoming door [gedaagde] nog mogelijk is en niet is gebleken dat één van de in de artikelen 6:82 of 6:83 BW genoemde uitzonderingsgevallen zich voordoet, treedt het verzuim pas in nadat [gedaagde] door [eiseres] in gebreke is gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor nakoming is gesteld en nakoming binnen deze termijn vervolgens is uitgebleven. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van de Rabobank d.d. 18 december 2008 niet als een ingebreke­stelling aan te merken. Uit de inhoud van die brief, zoals weergegeven onder r.o. 2.2., blijkt weliswaar dat [gedaagde] is aangespoord om binnen een bepaalde termijn na te komen, waarbij duidelijk is aangegeven wat er wordt gevorderd en op welke grond. Echter, in die brief is niet te lezen dat [gedaagde] bij gebreke daarvan in verzuim zal raken dan wel aansprakelijk zal zijn. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten voor een ingebrekestelling, zoals vermeld in artikel 6:82 lid 1 BW. De brief van [eiseres] d.d. 8 januari 2009 is wel als een ingebreke­stelling aan te merken. [gedaagde] is daarin gesommeerd om binnen een redelijke termijn, te weten vóór 20 januari 2009, het door hem ten onrechte ontvangen bedrag terug te storten. Bovendien is daarin vermeld dat [eiseres] bij gebreke daarvan gerechtelijke stappen zal ondernemen om het bedrag terug te vorderen en dat de kosten daarvan voor rekening van [gedaagde] zullen komen.
4.6. Voor zover [gedaagde] stelt dat de brief van [eiseres] d.d. 8 januari 2009 haar werking mist, nu hij van de inhoud daarvan geen kennis heeft kunnen nemen, gaat de rechtbank daaraan voorbij. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat zij haar brief aangetekend en naar het juiste adres, te weten het door [gedaagde] aan de Rabobank opgegeven correspondentie­adres in [X], heeft verzonden. Voorts heeft [gedaagde] erkend dat hij wel kennis heeft genomen van de inhoud van de brief van de Rabobank, die op 18 december 2008 naar dat adres is verzonden. Uit de als productie 2 door [eiseres] overgelegde handtekeningenkaart kan worden afgeleid dat de brief van [eiseres] door TNT Post aan [gedaagde] is aangeboden, maar dat [gedaagde] de brief niet in ontvangst heeft genomen en evenmin nadien heeft afgehaald, zodat deze door TNT Post retour is gezonden. De rechtbank concludeert hieruit dat de brief afdoende aan [gedaagde] is aangeboden. Anders dan [gedaagde] stelt, is niet vereist dat een aangetekende brief tevens per gewone post wordt verstuurd. Dat [gedaagde] naar zijn zeggen in de periode december 2008 - januari 2009 niet op het adres in [X] aanwezig is geweest, is een omstandigheid die voor rekening en risico van [gedaagde] komt.
4.7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat [gedaagde] vanaf 20 januari 2009 in verzuim verkeert. De gevorderde wettelijke rente is dan ook met ingang van die datum toewijsbaar.
4.8. Gezien de inhoud van de zijdens [eiseres] aan [gedaagde] verzonden brieven is er geen sprake van rauwelijkse dagvaarding. Overigens had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [gedaagde] gelegen om contact op te nemen met [eiseres] teneinde de mogelijkheden tot terugbetaling van de geldsom in termijnen te bespreken.
4.9. [eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. Het opgevoerde vast recht voor het beslagrekest zal echter worden afgewezen, omdat dit vast recht al is verrekend met het vast recht dat in deze zaak verschuldigd is. De beslagkosten worden begroot op EUR 366,10 voor verschotten en EUR 384,00 voor salaris advocaat (1 rekest x EUR 384,00).
4.10. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR  92,98
- vast recht 211,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR  1.071,98
4.11. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie van partijen is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 6.114,98 (zesduizendéénhonderdveertien euro en achtennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf 20 januari 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 750,10,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.071,98,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2009.