ECLI:NL:RBUTR:2009:BK8465

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
262177/HAZA 09-335
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg vaststellingsovereenkomst tussen ex-echtelieden met betrekking tot alimentatie en verrekening van betalingen

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Utrecht op 23 december 2009, betreft het een geschil tussen ex-echtelieden over alimentatie en de verrekening van door de man gedane betalingen ten behoeve van de vrouw. De man vorderde een verklaring van recht dat de vrouw geen vordering op hem had met betrekking tot alimentatie, terwijl de vrouw stelde dat de vordering van de man was komen te vervallen door een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst in een andere zaak. De rechtbank oordeelde dat de man niet voldoende feiten had gesteld om aan te tonen dat de voorwaarde van de vaststellingsovereenkomst niet was vervuld. De rechtbank concludeerde dat de partijen met de vaststellingsovereenkomst een integrale regeling beoogden van alle bestaande vorderingen, inclusief de alimentatieverplichtingen. De vordering van de man werd afgewezen, en de rechtbank legde de vaststellingsovereenkomst uit aan de hand van het Haviltex-criterium, waarbij werd vastgesteld dat de overeenkomst een definitieve regeling beoogde van alle geschillen tussen partijen. De rechtbank oordeelde dat de man geen recht had op verrekening van de door hem betaalde bedragen met zijn alimentatieverplichtingen, omdat de vrouw ten tijde van het beslag een vordering op hem had wegens achterstand in alimentatiebetalingen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
262177 / HA ZA 09-33523 december 2009
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 262177 / HA ZA 09-335
Vonnis van 23 december 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M. van Riet-Holst,
tegen
[gemachtigde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.C. Franken-Schoemaker.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 17 juni 2009;
• het proces-verbaal van comparitie van 5 november 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van 8 maart 2006 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken met de bepaling dat [eiser] een maandelijkse bijdrage dient te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen evenals een maandelijkse bijdrage in de kosten van levensonderhoud van [gedaagde]. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van die beschikking in het register van de burgerlijke stand op 16 november 2006. De door [eiser] te betalen maandelijkse bijdrage in de kosten van levensonderhoud van [gedaagde] is laatstelijk gewijzigd bij beschikking van deze rechtbank van 21 november 2007.
2.2. Op 17 september 2007 heeft [eiser] een verdelings- en verrekeningsprocedure bij deze rechtbank aanhangig gemaakt onder zaaknummer 237008 en rolnummer HA ZA 07-1782. Ter gelegenheid van de behandeling van die zaak ter comparitie is tussen partijen een voorwaardelijke vaststellingsovereenkomst gesloten, zoals verwoord in het door partijen ondertekende proces-verbaal van die zitting. De relevante bepalingen uit die overeenkomst zullen hierna waar nodig worden besproken. De vaststellingsovereenkomst heeft niet geleid tot het einde van de procedure, waarin de rechtbank vervolgens op 27 mei 2009 vonnis heeft gewezen. [eiser] is van dat vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Arnhem.
2.3. [eiser] is in 2008 bedragen op de door hem verschuldigde alimentatie gaan inhouden. De achterstand in betalingen beliep in januari 2009 in ieder geval € 11.803,58. [gedaagde] heeft op grond van een volgens haar ontstane achterstand tot een bedrag van € 15.304,14 in de alimentatiebetalingen door [eiser] op 19 december 2008 executoriaal derdenbeslag gelegd op gelden die notaris Van der Wilt na transport van de voormalig echtelijke woning te [woonplaats] ten behoeve van [eiser] onder zich heeft. [eiser] heeft daarop conservatoir derdenbeslag onder deze notaris gelegd om te voorkomen dat de notaris tot uitbetaling aan [gedaagde] zal overgaan.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert samengevat - een verklaring van recht dat
I. [gedaagde] ten tijde van het beslag geen vordering had op hem uit hoofde van partneralimentatie en alimentatie ten behoeve van de minderjarige kinderen;
II. de door hem aan derden betaalde rekeningen, zoals gespecificeerd in productie 2 bij dagvaarding ten belope van € 12.025,86 zijnde betaald ten behoeve van [gedaagde] door hem gecompenseerd mogen en mochten worden met de verplichtingen die hij jegens [gedaagde] heeft uit hoofde van partneralimentatie;
III. hij ten tijde van de beslaglegging nog een vordering had op [gedaagde] ten belope van € 3.095,36 en na compensatie met de verplichtingen voor de maand januari 2009 ten belope van € 222,28,
met de veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, alsmede in de kosten van het beslag;
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.3. [gedaagde] vordert, voor het geval de rechtbank haar primaire verweer - dat partijen op 14 mei 2008 het “verrekenboek” hebben gesloten - zou passeren, de veroordeling van [eiser] tot betaling van EUR 3.897,37 met diens veroordeling in de kosten van de procedure.
3.4. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De vordering in conventie
4.1. [eiser] heeft aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag gelegd.
Hij heeft vanaf 18 mei 2005 tot en met 29 december 2008 ten behoeve van [gedaagde] diverse betalingen aan derden gedaan tot een totaalbedrag van € 12.025,86. Het betreft de betaling van rekeningen die [gedaagde] uit de ontvangen alimentatie had moeten voldoen, zoals energiekosten (Eneco), eigenaarslasten, de volledige kosten voor het in gezamenlijke eigendom aan partijen toebehorende huis in [woonplaats], de schoolkosten van hun minderjarige zoon [A] en de WAZ voor de [adres].
[gedaagde] is niet bereid gebleken tot terugbetaling van € 12.025,86 over te gaan. [eiser] is daarop dat bedrag gaan compenseren met zijn lopende alimentatieverplichtingen, onder meer door in 2008 maandelijks een bedrag van € 500,- op de alimentatie in te houden. [eiser] heeft tot en met januari 2009 een bedrag van € 96.360,85 aan partner- en kinderalimentatie moeten voldoen, hij heeft daarvan € 84.557,27 voldaan. Per saldo heeft [eiser] na verrekening van dat tekort met voormelde € 12.025,86 nog een bedrag van € 222,28 van [gedaagde] tegoed.
5. Het verweer in conventie
5.1. [gedaagde] voert het volgende aan.
Zij heeft op 19 december 2008 executoriaal beslag doen leggen wegens een achterstand in de betaling van de alimentatie tot een bedrag van € 15.304,14 (berekend over de periode tot en met december 2008). Het beroep van [eiser] op verrekening gaat niet op omdat partijen op 14 mei 2008 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten waarin partijen verklaren dat zij niets meer van elkaar te vorderen hebben. Subsidiair heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] op grond van de beschikkingen van de rechtbank gehouden was de eigenaarlasten van de door haar bewoonde woning en de extra schoolkosten van zoon [A] voor zijn rekening te nemen. Zij is niet gehouden om enige financiële bijdrage te leveren aan de vakantiewoning in [woonplaats], die bij voormelde overeenkomst aan [eiser] is toegedeeld, omdat zij die woning niet gebruikt en [eiser] wel. De vorderingen onder I. en III, zijn onbegrijpelijk.
6. De vordering in voorwaardelijke reconventie
6.1. [gedaagde] legt aan haar vordering in reconventie het volgende ten grondslag.
Als de rechtbank haar verweer dat het verrekenboek is gesloten, passeert, dan heeft zij nog een bedrag van € 3.897,37 te vorderen wegens bedragen die door haar zijn betaald maar die volgens de beschikkingen van deze rechtbank, onder andere in het kader van de voorlopige voorzieningen gegeven, voor rekening van [eiser] waren.
7. Het verweer in reconventie
7.1. [eiser] wijst er op dat [gedaagde] haar vordering in het geheel niet heeft onderbouwd.
8. De beoordeling
in conventie
8.1. De kern van het geschil betreft de vraag of [eiser] de door hem gestelde betalingen ten behoeve van [gedaagde] kan verrekenen met zijn verplichting tot betaling van kinder- en partneralimentatie aan [gedaagde].
8.2. De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 6:135 aanhef en onder a BW in verbinding met de artikelen 475c en 475d Rv verrekening met een vordering tot betaling van alimentatie slechts mogelijk is boven de in artikel 475d Rv voorgeschreven beslagvrije voet. Nu partijen zich daarover nog niet hebben uitgelaten, zal de rechtbank eerst onderzoeken of het beroep op verrekening overigens kan slagen.
8.3. Het meest vergaande verweer van [gedaagde] is dat de tussen partijen op 14 mei 2008 tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst aan het beroep van [eiser] op verrekening in de weg staat.
8.4. Ter comparitiezitting in deze zaak heeft [eiser] betoogd dat aan de vaststellingsovereenkomst geen betekenis toekomt, omdat deze destijds is aangegaan onder een voorwaarde en dat als gevolg van die voorwaarde de vaststellingsovereenkomst moet worden vernietigd.
8.4.1. De bedoelde voorwaarde luidt:
“De hiervoor beschreven overeenkomst komt tot stand onder de voorwaarde dat [gedaagde] deze wijze van afwikkeling onder normale condities bij een gerenommeerde bank kan financieren. Dit zal zij zo snel mogelijk, doch uiterlijk vóór 1 juli 2008 onderzoeken. (…)”
De rechtbank oordeelt dat partijen kennelijk hebben beoogd een opschortende voorwaarde overeen te komen, nu in de vaststellingsovereenkomst tevens is bepaald:
“Voor het geval de in de schikking tussen partijen opgenomen voorwaarde niet zou worden vervuld, komen partijen ter beëindiging van een gedeelte van het geschil, voor het vervolg van de procedure het volgende overeen: (…)”
8.5. De rechtbank oordeelt dat het vervullen van de voorwaarde vereist is voor de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. Uit de toelichting van [eiser] ter zitting volgt dat hij, waar hij een beroep doet op “vernietiging” van de vaststellingsovereenkomst op grond van de voorwaarde, heeft bedoeld dat de vaststellingsovereenkomst niet is tot stand gekomen omdat de voorwaarde niet is vervuld.
8.5.1. [gedaagde] heeft er op gewezen dat deze rechtbank bij vonnis van 27 mei 2009 (zaaknummer/rolnummer 237008/HA ZA 07-1782) heeft geoordeeld dat de gemelde voorwaarde wel is vervuld en dat derhalve de vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen (overweging 4.7 van dat vonnis). [eiser] heeft er daartegenover op gewezen dat hij van dat vonnis in hoger beroep is gekomen bij het gerechtshof Arnhem.
8.6. De rechtbank oordeelt dat [eiser] in dit geding geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit moet volgen dat de voorwaarde niet is vervuld. In de kern heeft [eiser] niet meer aangevoerd dan dat [gedaagde] de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde wijze van afwikkeling niet onder normale condities heeft kunnen financieren, zonder daarvoor een onderbouwing te geven. Die onderbouwing had wel op zijn weg gelegen, gelet op het in voormeld vonnis uitgesproken oordeel. Het enkele feit dat [eiser] van dat vonnis in hoger beroep is gekomen, is onvoldoende. De gronden voor dat hoger beroep zijn niet genoemd. De rechtbank concludeert dat bij de beoordeling van deze zaak kan worden uitgegaan van de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst als genoemd in onderdeel 2.2.
8.7. [eiser] heeft voorts betoogd dat de vaststellingsovereenkomst niet is bedoeld om een regeling te treffen van zijn aanspraak op terugbetaling door [gedaagde] van de door hem voor haar onverplicht betaalde bedragen. Hij heeft aangevoerd dat hij weliswaar in de procedure die tot de vaststellingsovereenkomst heeft geleid melding had gemaakt van die vordering op [gedaagde] maar dat hij die vordering toen niet in het petitum had opgenomen, zodat de vaststellingsovereenkomst daarop geen betrekking heeft. Volgens [eiser] heeft hij de regeling steeds beschouwd als een regeling met betrekking tot uitsluitend de boedelverdeling.
8.8. De in dit geding gerezen vraag of de vaststellingsovereenkomst in de weg staat aan de aanspraak van [eiser] op terugbetaling door [gedaagde] van de volgens hem onverplicht voor [gedaagde] betaalde bedragen, moet worden beantwoord aan de hand van het (onder juristen) bekende 'Haviltex-criterium': de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
8.8.1. De tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst bepaalt in artikel 7:
“Partijen verlenen elkaar na uitvoering van het bovenstaande finale kwijting van al hetgeen zij in het kader van deze procedure gevorderd hebben en al hetgeen zij mogelijk nog te vorderen hebben in het kader van de rechtsbetrekking die tussen hen heeft bestaan met uitzondering van de alimentatieverplichtingen en de wettelijke afwikkeling van de pensioenaanspraak.”
8.8.2. De rechtbank stelt voorop dat het eerste deel van voornoemde bepaling (“hetgeen zij in het kader van deze procedure gevorderd hebben”) geen betrekking heeft op de aanspraak van [eiser] tot vergoeding van kosten die hij onverplicht voor [gedaagde] zou hebben voldaan. De procedure waarnaar wordt verwezen is immers de verdelings- en verrekeningsprocedure die heeft geleid tot het vonnis van 27 mei 2009 en in die procedure heeft de thans besproken aanspraak van [eiser] niet tot een vordering geleid.
8.8.3. Het tweede deel van voornoemde bepaling ziet echter op
“al hetgeen zij mogelijk nog te vorderen hebben in het kader van de rechtsbetrekking die tussen hen heeft bestaan”.
Dit gedeelte ziet op alle (mogelijke) vorderingen over en weer die voortvloeien uit het feit dat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest.
8.9. Beoordeeld naar de letterlijke tekst van de overeenkomst hebben partijen derhalve beoogd tevens alle mogelijk nog bestaande vorderingen met de vaststellingsovereenkomst tussen hen te regelen.
8.9.1. Dat partijen hebben beoogd om een dergelijke verdergaande afspraak te maken volgt niet alleen uit dit gedeelte van de letterlijke tekst van de vaststellingsovereenkomst maar tevens uit hetgeen vervolgens in de vaststellingsovereenkomst is bepaald:
“met uitzondering van de alimentatieverplichtingen en de wettelijke afwikkeling van de pensioenaanspraak.”.
Uit het opnemen van die toevoeging volgt dat partijen beoogd hebben een regeling te treffen van alle bestaande vorderingen, ongeacht of zij in de tussen hen gevoerde verdelings- en verrekeningsprocedure waren ingesteld. Zij hebben zich er rekenschap van gegeven dat dit verder gaat dan uitsluitend de verdeling van de gemeenschappelijke activa en passiva, want zij hebben (twee) uitzonderingen gemaakt die niet op de verdeling betrekking hebben. Partijen hebben echter geen uitzondering opgenomen voor de mogelijke vordering van [eiser] op [gedaagde] wegens de door hem voor haar betaalde bedragen.
8.9.2. Het enkele feit dat de vordering, waarvan [eiser] thans verrekening wenst, destijds niet is ingesteld in de procedure die tot de vaststellingsovereenkomst heeft geleid, is dan ook onvoldoende. De aanspraak is immers wel, zoals tussen partijen vast staat, in die procedure genoemd. [eiser] heeft er geen of onvoldoende verklaring voor gegeven waarom die aanspraak niet als uitzondering is genoemd zoals ook ten aanzien van de alimentatieverplichtingen en de afwikkeling van de pensioenaanspraak is gedaan. Daarbij komt dat [eiser] onvoldoende heeft weersproken de toelichting van mr. Sliepenbeek, die blijkens zijn verklaring bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst betrokken is geweest, dat het de bedoeling van partijen is geweest om met de vaststellingsovereenkomst een definitieve regeling te treffen, ook met betrekking tot de onderhavige vordering die [eiser] destijds nog niet had ingesteld maar die door hem wel al was begroot op € 9.536,-.
De toelichting van [eiser] ter comparitiezitting, dat hij de vaststellingsovereenkomst steeds heeft gezien als een regeling van de boedelverdeling, kan hem gelet op het voorgaande niet baten en wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen.
8.10. Het voorgaande leidt de rechtbank met toepassing van het in 8.8 genoemde criterium tot het oordeel dat partijen met de vaststellingsovereenkomst een regeling hebben willen treffen van alle tussen hen bestaande geschillen en mogelijke vorderingen in het kader van de rechtsbetrekking die tussen hen heeft bestaan, voor zover daarvoor geen uitzondering is gemaakt. De aanspraak van [eiser] op [gedaagde] behoort niet tot een van die uitzonderingen en valt overigens onder de werking van de vaststellingsovereenkomst. Gelet op de daarbij verleende kwijting komt aan [eiser] terzake geen vorderingsrecht toe. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen in onderdeel 8.2 behoeft dan ook geen beoordeling.
8.11. Nu vast staat dat [gedaagde] ten tijde van het beslag op 16 januari 2009 een vordering had op [eiser] wegens achterstand in zijn alimentatieverplichtingen en er geen sprake is van een compensabele aanspraak van [eiser] op [gedaagde] worden de vorderingen onder I en II afgewezen. Ook de vordering onder III wordt afgewezen nu [eiser] geen aanspraak had op de in die vordering genoemde bedragen. Hieruit volgt dat ook de vordering onder IV. wordt afgewezen.
8.12. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
8.13. Nu de voorwaarde waaronder [gedaagde] haar vordering in reconventie heeft ingesteld niet is vervuld, behoeft die vordering geen behandeling.
9. De beslissing
De rechtbank
in conventie
9.1. wijst de vorderingen af,
9.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
9.3. verstaat dat de voorwaarde, waaronder de vordering in reconventie is ingesteld, niet is vervuld, zodat deze vordering geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2009. MS