ECLI:NL:RBUTR:2009:BK8062

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/712107-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en gebruik van valse geschriften in een leasefraudezaak

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 24 december 2009 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte betrokken was bij een oplichtingspraktijk. De verdachte, als middellijk bestuurder van een bedrijf, sloot een koopovereenkomst voor de aanschaf van drie auto’s met een leasemaatschappij, waarbij hij gebruik maakte van valse financiële gegevens. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de leasemaatschappij heeft misleid door zich voor te doen als een kredietwaardige onderneming, terwijl het bedrijf geen activiteiten ontplooide en niet op het opgegeven adres was gevestigd. De verdachte had de contracten ondertekend zonder de inhoud te verifiëren, wat niet afdeed aan zijn opzet om de leasemaatschappij te bedriegen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van oplichting en het gebruik van valse geschriften. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/712107-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 augustus 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1946] te [geboorteplaats] (Kaapverdië)
wonende [adres], [woonplaats]
raadsman mr. M. t’Sas, advocaat te Wijk bij Duurstede
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 30 maart 2009 en
10 augustus 2009, waarbij de officier van justitie, mr. M.J. Nijenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met een ander een leasemaatschappij heeft opgelicht tot afgifte van geld;
feit 2: samen met een ander auto’s heeft verduisterd;
feit 3: samen met een ander valse geschriften heeft gebruikt.
3. De voorvragen
3.1. De geldigheid van de dagvaarding
Overweging ten aanzien van feit 2
De verdediging is van mening dat ten aanzien van feit 2 de dagvaarding nietig is nu deze niet nader is gespecificeerd met de kentekens van de BMW en de Mercedes. De rechtbank is ten aanzien van de BMW van oordeel dat in de dagvaarding onvoldoende feitelijk is omschreven welke BMW verduisterd zou zijn nu in het dossier over twee BMW’s wordt gesproken, te weten: een BMW met kenteken [kenteken] en een BMW met kenteken
[kenteken]. Nu in de dagvaarding niet nader is gespecificeerd om welke BMW het gaat, is het voor verdachte onvoldoende duidelijk op welke BMW de tenlastelegging betrekking heeft. Derhalve is niet voldaan aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering met als gevolg dat de dagvaarding ten aanzien van dit deel van het ten laste gelegde feit, te weten: de verduistering van de BMW, nietig is.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft vrijspraak bepleit.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende bewijsoverwegingen voorkomen, verwijzen naar het in wettelijke vorm ambtsedig opgemaakte proces-verbaal, genummerd
PL 0920/08-001285A.
Overweging ten aanzien van feit 1 en feit 3
De rechtbank acht bovengenoemde feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op het navolgende.
Op 11 juli 2007 is door verdachte, als (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] (hierna te noemen: [naam]), een koopovereenkomst gesloten met [bedrijf 2] (hierna te noemen: [bedrijf 2]), gevestigd te [vestigingsplaats], met betrekking tot de aanschaf van drie auto’s. Voor de financiering van de auto’s zijn Financial lease overeenkomsten gesloten tussen [bedrijf 3] (hierna te noemen: [bedrijf 3]), gevestigd te [vestigingsplaats], en [naam]. De auto’s zijn gefinancierd voor een totaalbedrag van € 81.500. Op grond van de bovengenoemde overeenkomsten is [bedrijf 3] eigenaar geworden van de auto’s en zal [naam] de auto’s voor [bedrijf 3] als eigenaresse houden. [naam] is voorts verplicht tot betaling van de overeengekomen termijnbedragen.
De aanvraag voor de Financial lease is op 12 juli 2007 per faxbericht gedaan door [bedrijf 4] (hierna te noemen: [bedrijf 4]), gevestigd te [vestigingsplaats]. Bij de aanvraag was gevoegd een winst- en verliesrekening en een balans, te weten: de Jaarrekening 2006 (waaruit zou blijken dat er sprake is van een aanzienlijk resultaat over 2006), een kopie van het rijbewijs van verdachte en een beoordelingsverklaring d.d. 20 mei 2006. [betrokkene 1], voormalig vennoot van [bedrijf 4], heeft verklaard dat hij de jaarcijfers heeft gekregen van [naam]. Hij heeft verklaard dat hij in Rotterdam heeft afgesproken voor de ondertekening van de contracten. In Rotterdam heeft hij de eigenaar ontmoet van [naam]. Deze man was samen met een ander die hij voorstelde als zijn partner ‘voor de toekomst’. De nieuwe partner voerde voornamelijk het woord. [betrokkene 1] herkent verdachte van een foto en geeft aan dat de andere foto die hem wordt getoond medeverdachte [medeverdachte] zou kunnen zijn.
Nadat verdachte de contracten heeft getekend is [betrokkene 1] naar [bedrijf 2] gereden die als leverancier ook heeft getekend.
De termijnbedragen zijn door [naam] niet betaald. Uit nader onderzoek is gebleken dat [naam] niet is gevestigd op het opgegeven vestigingsadres uit het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
De voormalig bestuurder van [naam], [betrokkene 2], heeft verklaard dat [naam] vanaf de oprichting in 2003 geen activiteiten heeft ontplooid. Dit volgt ook uit het feit dat er nimmer jaarstukken van [naam] zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.
[betrokkene 2] heeft op 14 juli 2007 bij de Kamer van Koophandel aangegeven dat de onderneming van [naam] per 1 november 2005 is opgeheven. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij enkele lege B.V.’s, waaronder [naam], heeft verkocht aan ene Bruna en ene [medeverdachte] voor een bedrag van € 15.000,00. [betrokkene 2] is ook gevraagd of hij voor hen “cijfertjes kon maken” hetgeen hij heeft gedaan. De kopers hebben de papieren voor de Kamer van Koophandel voor de overgang van [betrokkene 2] als bestuurder naar de nieuwe bestuurder verzorgd, waarvoor hij heeft getekend. Van 1 februari 2007 tot 30 juli 2007 staat verdachte als (middellijk) bestuurder van [naam] ingeschreven in de Kamer van Koophandel. In de Jaarrekening 2006 staat verdachte als bestuurder vermeld, waaruit ook volgt dat de Jaarrekening niet naar waarheid is opgemaakt.
[betrokkene 2] heeft voorts verklaard dat de handtekening op de beoordelingsverklaring d.d. 20 mei 2006 niet zijn handtekening is. Dit wordt ondersteund door een vergelijking van meerdere handtekeningen uit naam van [betrokkene 2] die sterk op elkaar lijken, maar toch wezenlijk anders blijken.
Indien [bedrijf 3] had geweten dat [naam] geen activiteiten ontplooit en niet gevestigd is op het opgegeven adres, had zij nooit een financiering voor de drie auto’s afgegeven.
Verdachte heeft ter zitting van 30 maart 2009 verklaard dat hij door een jongen is benaderd om een B.V. op zijn naam te laten zetten, waarvoor hij € 10.000,00 zou krijgen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij benaderd is door [medeverdachte] om [naam] op zijn naam te laten zetten. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] kent als [medeverdachte]. Hij moest van [medeverdachte] een kopie laten maken van zijn identiteitspapieren.
Ook moest hij van hem een keer een pak en een stropdas aandoen en diverse malen heeft hij papieren moeten tekenen. Hij is samen met [medeverdachte] naar een restaurant geweest in de buurt van een haven in Rotterdam waar hij papieren moest tekenen.
Bij een garage in Gorinchem zijn drie splinternieuwe auto’s gekocht, waarvoor hij ook heeft moeten tekenen. [medeverdachte] haalde hem daarvoor op. De rechtbank acht de verklaring van verdachte geloofwaardig nu deze wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen en nu hij ook belastend over zichzelf heeft verklaard.
Medeverdachte [medeverdachte] is op 12 oktober 2007 aangehouden in een van de auto’s uit de Financial lease overeenkomst en hij heeft beschikt over een postbankrekening op naam van [naam] .
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de delictsomschrijving van oplichting heeft vervuld en dat hij met name het vereiste oogmerk heeft gehad. Dat hij de contracten heeft getekend zonder deze te lezen doet daar niet aan af, integendeel, de inhoud van de contracten of de betaling van de leasetermijnen waren nimmer punten van aandacht geweest. Immers, de uiteindelijke bedoeling van de oplichting was dat verdachte en (vooral) de medeverdachte de beschikking kreeg over de drie dure auto’s, hetgeen ook geschiedde. Twee van deze auto’s hebben verdachte en zijn medeverdachte kort na verkrijging doorverkocht, terwijl de medeverdachte bij zijn aanhouding gebruik maakte van de derde auto. De rechtbank acht van belang dat verdachte aanwezig is geweest bij de ontmoeting met [betrokkene 1] waar is gesproken over de aanschaf van de auto’s en het benodigde krediet. Ook is verdachte aanwezig geweest bij het sluiten van de koopovereenkomsten met [bedrijf 2]. Uit het feitelijk handelen van verdachte kan worden afgeleid dat het niet anders kan dan dat hij het oogmerk heeft gehad om [bedrijf 3] op te lichten. Dat verdachte wellicht wat naïef is geweest, doet aan die vaststelling niet af.
Ook ten aanzien van het gebruik van de valse jaarrekening en beoordelingsverklaring acht de rechtbank opzet aanwezig bij verdachte, gezien de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Verdachte heeft zonder de bedoeling te hebben daadwerkelijk ondernemersactiviteiten te ontplooien een B.V. op zijn naam laten zetten in ruil voor geld. Hij heeft contracten ondertekend zonder zich van de inhoud te vergewissen, waarbij hij kopieën van zijn identiteitsbewijs heeft overgelegd. Door bij dit handelen een jaarrekening en beoordelingsverklaring te overleggen kan het niet anders zijn dan dat verdachte daarmee opzettelijk heeft willen doen voorkomen dat de financiële positie van [naam] rooskleurig werd voorgesteld, teneinde de eerder genoemde auto’s te verkrijgen.
Doordat er sprake is van medeplegen is niet nodig dat de medeplegers allen eigenhandig aan de uitvoering van de delictshandeling deelnemen (zie Hoge Raad 25 maart 1975, NJ 1975, 270). Nu de samenwerking bewust en nauw is geweest -de beide verdachten zijn telkens samen gezien bij verschillende handelingen- leveren ondersteunende handelingen medeplegen op. Ieder van de verdachten is dan ook aansprakelijk voor het geheel, dus ook voor de uitvoeringshandelingen welke verdachte niet zelf, maar zijn medeverdachte heeft verricht.
Overweging ten aanzien van feit 2
In het vorenstaande heeft de rechtbank bewezen geacht dat verdachte schuldig is aan (medeplegen van) oplichting. Als gevolg van de oplichting hadden verdachten (drie) auto’s onder zich. Ten aanzien van feit 2 is -kort gezegd- ten laste gelegd dat verdachte twee auto’s “anders dan door misdrijf onder zich had”.
Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 13 november 2001 (www.rechtspraak.nl, LJN: AD4573) moet bedoeld bestanddeel van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht aldus worden uitgelegd dat niet enig door de betrokkene begaan misdrijf, zoals diefstal, afpersing of oplichting, ertoe heeft geleid dat hij het betreffende goed onder zich heeft gekregen. Bovenstaande staat derhalve een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde in de weg, met als gevolg dat hiervoor vrijspraak dient te volgen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
omstreeks de periode van 11 tot en met 31 juli 2007 te Badhoevedorp en Nieuwendijk en Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich (en een ander) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, [bedrijf 3] heeft bewogen tot de afgifte van 81.500 Euro, hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bestuurder van [bedrijf 1], zijnde een kredietwaardige B.V., waardoor [bedrijf 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
3.
in de periode van 11 tot en met 12 juli 2007 te Badhoevedorp en Oosterhout, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste jaarrekening 2006 van [bedrijf 1] en beoordelingsverklaring, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en zijn mededader die jaarrekening hebben overgelegd ten behoeve van het sluiten van een financieringsovereenkomst met [bedrijf 3] en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de cijfers op die jaarrekening fictief zijn en de handtekening niet is van de ondergetekende.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Medeplegen van oplichting
Feit 3: Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 160 uur, te vervangen door 80 uur hechtenis indien deze werkstraf niet wordt uitgevoerd, met aftrek van het voorarrest.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan oplichting van een lease-maatschappij ter verkrijging van een financiering voor de aankoop van drie auto’s voor een totaalbedrag van € 81.500,00 op naam van een lege B.V. en door middel van valse (financiële) gegevens. Teneinde de oplichting mogelijk te maken is verdachte door [medeverdachte] benaderd en is hem € 10.000,00 geboden om de lege B.V. op zijn naam te zetten. Verdachte heeft zich naar het zich laat aanzien als “katvanger” laten gebruiken. Verdachte heeft meerdere handtekeningen gezet op documenten, waaronder de koopcontracten van de auto’s en de leaseovereenkomsten en heeft gebruik gemaakt van een valse jaarrekening en beoordelingsverklaring, teneinde de oplichting mogelijk te maken. Verdachte heeft enkel uit winstbejag gehandeld zonder zich te bekommeren om de gevolgen. Hiermee is tevens het vertrouwen in het handelsverkeer ernstig geschaad.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
15 juni 2009 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijk feiten;
- de leeftijd van verdachte.
Alles afwegende, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf van na te melden duur op zijn plaats. De rechtbank wil met de voorwaardelijke gevangenisstraf enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds ermee bewerkstelligen dat dit verdachte ervan zal weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie geëist, kan worden volstaan.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Geldigheid van de dagvaarding
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover onder 2 is ten laste gelegd dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een BMW wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 (voor het overige) ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Medeplegen van oplichting
Feit 3: Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis,
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. J.W. Veenendaal en
mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 augustus 2009.
Mr. Schoenmakers is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.