ECLI:NL:RBUTR:2009:BK8057

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-443630-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk profiteren van door misdrijf verkregen goed

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 27 augustus 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk profiteren van door misdrijf verkregen goed. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van tachtig uren voor het meermalen trekken van voordeel uit een door zijn partner verkregen uitkering, waarvan hij wist dat deze door bijstandsfraude was verkregen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen op de hoogte was van de fraude, maar ook actief profiteerde van de opbrengsten ervan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 augustus 2009, waarbij zowel de officier van justitie als de verdachte hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was, waaronder verklaringen van de verdachte en zijn partner, die beiden erkenden dat er sprake was van bijstandsfraude. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een werkstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De rechtbank benadrukte dat het misbruik van sociale voorzieningen niet alleen de verdachte, maar ook de maatschappij benadeelt. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank verklaarde het tenlastegelegde bewezen, zoals eerder beschreven.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/443630-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 augustus 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1970] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres].
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 augustus 2009, waarbij de officier van justitie en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van augustus 2007 tot en met 15 juli 2008 opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de inkomsten die zijn partner [getuige], met wie verdachte samenwoonde, middels bijstandsfraude heeft verkregen.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van de sociale recherche, de verklaringen van [getuige] en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2. Het standpunt van verdachte
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De vriendin van verdachte, [getuige], ontving, met een korte onderbreking, sinds 2001 een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet, welke uitkering in 2004 is overgegaan in een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand. Zij ontving deze uitkering naar de norm van een alleenstaande ouder . [getuige] heeft vanaf augustus 2007 een gezamenlijke huishouding gevoerd met verdachte. In het begin woonden zij beurtelings in de woning van [getuige] en in de woning van verdachte. Vanaf december 2007 zijn zij gaan samenwonen in de woning van [getuige] .
[getuige] heeft van deze samenwoning nooit melding gemaakt bij de uitkeringsinstantie en is al die tijd een uitkering volgens de norm van een alleenstaande ouder blijven ontvangen . Dit terwijl verdachte inkomsten uit arbeid had. Verdachte wist dat [getuige] geen recht had op een uitkering van de gemeente.
[getuige] heeft bij de politie bekend dat zij, door het niet opgeven van de samenwoning met verdachte bij de uitkeringsinstantie, bijstandfraude heeft gepleegd .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat boodschappen voor het huishouden de ene keer door [getuige] werden betaald en een andere keer door hem. Voorts heeft hij verklaard dat in het begin van hun samenwoning [getuige] alles betaalde en dat hij daardoor van haar uitkering heeft geprofiteerd .
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van augustus 2007 tot en met 15 juli 2008 te IJsselstein telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit hetgeen werd aangeschaft met door misdrijf verkregen geld, te weten telkens geld van een door [getuige], met wie hij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde als bedoeld in de Wet Werk en Bijstand, door middel van het opzettelijk plegen van valsheid in geschrifte, van de gemeente IJsselstein uit hoofd van de Wet Werk en Bijstand verkregen uitkering, welk geld telkens geheel of gedeeltelijk werd besteed aan het huishouden waarvan hij, verdachte, deel uitmaakte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Uit de opbrengst van enig goed voordeel trekken, terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betreft, meermalen gepleegd.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 100 uur subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.
5.2. Het standpunt van verdachte
De verdachte heeft ten aanzien van de op te leggen straf geen verweer gevoerd.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voordeel trekken uit gelden die door zijn partner, met wie hij samenwoonde, door uitkeringsfraude zijn verkregen.
De partner van verdachte heeft misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. De rechtbank merkt daarbij op dat een bijstandsuitkering bedoeld is om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Door het misbruik maken van deze voorzieningen (op grote schaal) wordt afbreuk aan het sociale stelsel gedaan.
Verdachte heeft van dit misbruik van de sociale voorzieningen geprofiteerd en aldus zich ten koste van de maatschappij verrijkt. De omstandigheid dat verdachte zich in een penibele financiële situatie bevond, maakt dit niet anders. Verdachte had zich van het handelen van zijn partner moeten distantiëren. Het had veeleer in de rede gelegen om, samen met zijn partner, met de gemeente te bespreken of er mogelijkheden waren om hem en zijn gezin te ondersteunen in plaats van de nu gekozen handelwijze.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij weliswaar eerder is veroordeeld, doch niet voor een soortgelijk feit als thans bewezen is verklaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
6. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
7. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Uit de opbrengst van enig goed voordeel trekken, terwijl hij wist dat het een door
misdrijf verkregen goed betreft, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van TACHTIG (80) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van VEERTIG (40) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 augustus 2009.