RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 09/2780 VV en SBR 09/2792
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 november 2009 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak
[eiser 1],
wonende te [woonplaats],
eiser 1,
en
[eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eiser 2,
hierna samen: eisers
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal,
verweerder.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 19 mei 2009 is eiser 1 aangeschreven om vóór 1 augustus 2009 het gebruik
van het bedrijfsgebouw [adres] te [vestigingsplaats] ten behoeve van bewoning te beëindigen en beëindigd te houden op verbeurte van een dwangsom van € 15.000,- per week dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 60.000,-. Verweerder heeft in dat kader aangegeven dat eiser 1 het strijdige gebruik van het bedrijfsgebouw kan beëindigen door middel van het verwijderen en verwijderd te houden van alle in de verschillende wooneenheden aanwezige woonmeubels, sanitaire voorzieningen en keukenblokken en het bedrijfspand weer in oorspronkelijke staat terug te brengen.
Bij besluit van 26 augustus 2009 heeft verweerder het door eisers tegen het besluit van
19 mei 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd, met dien verstande dat de begunstigingstermijn is verlengd tot drie maanden na verzending van de beslissing op bezwaar. Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn gericht tegen het besluit van 26 augustus 2009.
1.2 Het verzoek is op 12 november 2009 ter zitting behandeld, waar eisers in persoon zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.K.C. van Nijnanten en [X], beiden werkzaam bij de gemeente [vestigingsplaats].
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
2.3 De voorzieningenrechter ziet zich in de eerste plaats - ambtshalve - gesteld voor de vraag of eisers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Onder belanghebbende wordt ingevolge dit artikel verstaan degene, wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.4 De voorzieningenrechter stelt vast dat het primaire besluit van 19 mei 2009 en de beslissing op bezwaar van 26 augustus 2009 aan eiser 1 is gericht. Reeds om die reden kan eiser als belanghebbende worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat ter zitting heeft eiser 1 verklaard dat eiser 2 ook namens hem bezwaar en beroep heeft ingesteld.
2.5 Met betrekking tot de vraag of eiser 2 als belanghebbende kan worden aangemerkt overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.6 Anders dan een besluit tot toepassing van bestuursdwang, betreft een last onder dwangsom alleen de (vermeende) overtreder. Omdat alleen deze een dwangsom kan verbeuren, is in beginsel slechts hij aan te merken als belanghebbende bij de last als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Vastgesteld wordt dat het primaire besluit van 19 mei 2009 als ook het thans bestreden besluit van 26 augustus 2009 enkel aan eiser 1 is gericht. Uit de beschikbare stukken, waaronder een uittreksel van het kadaster van 16 oktober 2009, blijkt dat eiser 1 en eiser 2 gezamenlijk eigenaar zijn van het bedrijfsgebouw aan de [adres] te [vestigingsplaats]. Ter zitting heeft eiser 2 desgevraagd verklaard dat hij en eiser 1 gezamenlijk activiteiten uitoefenen in het bedoelde bedrijfsgebouw en dat hij samen met eiser 1 heeft bewerkstelligd dat de bewoners het bedrijfsgebouw hebben verlaten. Daarmee is eiser 2 naar het oordeel van de voorzieningenrechter eveneens aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, nu hij materieel betrokken is bij de bedrijfsactiviteiten in het bedrijfsgebouw aan de valleistraat 69. Daarmee heeft ook eiser 2 het in zijn macht een einde aan de overtreding te maken. De voorzieningenrechter merkt in dit verband nog op dat verweerder desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat er geen bijzondere reden is voor het feit dat uitsluitend eiser 1 als overtreder is aangeschreven.
2.7 Op 20 januari 2009 is door verweerder geconstateerd dat het op het perceel gelegen bedrijfspand, waarvan eisers eigenaar zijn, in strijd met de bestemming wordt gebruikt ten behoeve van bewoning. Bij brief van 28 januari 2009 is eiser 1 schriftelijk verzocht mee te werken aan een inspectie van het bedrijfspand op 5 februari 2009. Aan dit verzoek heeft eiser 1 geen gehoor gegeven. Op 5 februari 2009 is opnieuw geconstateerd dat het bedrijfsgebouw nog steeds bewoond wordt.
2.8 Bij brief van 24 februari 2009 heeft verweerder aan eiser 1 zijn voornemen tot handhavend optreden meegedeeld en hem in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen betreffende dit voornemen kenbaar te maken.
2.9 Nadat eisers op 2 maart 2009 hun zienswijzen hebben ingediend, heeft verweerder bij besluit van 19 mei 2009 eiser 1 gelast, onder oplegging van een dwangsom, het gebruik van het pand ten behoeve van bewoning te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden.
2.10 Het door eisers tegen het besluit van 19 mei 2009 gemaakte bezwaar is, met overneming van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.11 Artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat het gemeentebestuur bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
2.12 Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
2.13 Artikel 5:32, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
2.14 Op het perceel [adres] te [vestigingsplaats] rust in het geldende bestemmingsplan de bestemming “Woongebied Noord” de bestemming “Wonen” met aanduiding (v) vrijstaande woning. Voorts heeft het bedrijfsgebouw op het perceel de aanduiding (b) differentiatievak bedrijf. Ter zitting hebben partijen het betreffende perceel aangewezen. Tussen partijen bestaat geen onduidelijkheid over de op het perceel rustende bestemming.
2.15 Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften zijn de gronden op de plankaart aangegeven als “Wonen -W-“ bestemd voor het uitoefenen van industriële, ambachtelijke en groothandelsbedrijven, voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende lijst van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van het op de plankaart aangegeven differentiatievak “bedrijfsdoeleinden”.
Ingevolge artikel 13, vijfde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften wordt tot strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid, in elk geval gerekend het gebruik voor bewoning, voor zover het garageboxen en vrijstaande bijgebouwen betreft.
2.16 Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de in de artikelen 4 tot en met 16 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel verlenen burgemeester en wethouders vrijstelling van het bepaalde in het eerste lid, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende reden wordt gerechtvaardigd.
2.17 De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bedrijfspand op het perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt voor bewoning, zodat verweerder in beginsel bevoegd is handhavend op te treden.
2.18 Naar vaste rechtspraak zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dat kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.19 Ten aanzien van de vraag of er sprake is van een concreet zicht op legalisatie overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.20 Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur en handelen door verweerder. Nadat eiser desgevraagd hun grieven hebben toegelicht heeft de voorzieningenrechter deze stelling van eisers opgevat als een gebrek aan medewerking aan de zijde van verweerder aan legalisatie.
2.21 Uit de beschikbare stukken is de voorzieningrechter gebleken dat verweerder uit stedenbouwkundig oogpunt niet bereid is mee te werken aan het verlenen van een ontheffing of het wijzigen van het bestemmingsplan. Verweerder heeft in gemotiveerd meegedeeld dat het in beginsel als een positieve ontwikkeling wordt gezien als bedrijfsmatige activiteiten in een woonwijk worden vervangen door een woonfunctie, voor zover het kleinschalige bebouwing betreft. Reeds in 2007 hebben eisers geprobeerd het strijdige gebruik te legaliseren door een reguliere bouwaanvraag in te dienen voor het veranderen van het bedrijfsgebouw in zes wooneenheden. Deze bouwaanvraag is niet ontvankelijk verklaard. Voorts is een principeverzoek bouwplan ingediend voor het oprichten van een geheel nieuw wooncomplex van twaalf appartementen. Hiermee heeft verweerder onder voorwaarden ingestemd. Verweerder heeft van eisers vervolgens nimmer een aanvraag voor een bouwvergunning/vrijstelling ontvangen. Ter zitting hebben eisers verklaard dat nieuwbouw met twaalf appartementen niet rendabel is.
2.22 Gelet op het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er in de onderhavige situatie geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
2.23 Bij brief van 9 november 2009 hebben eisers de voorzieningenrechter meegedeeld dat alle bewoners inmiddels het bedrijfspand hebben verlaten en dat eisers de voormalige appartementen in het bedrijfspand, overeenkomstig de geldige bestemming bedrijfsruimte, te huur hebben aangeboden als kantoorunits en/of archiefruimte. Gelet op de gedane investeringen en het doel waarvoor de ruimtes nu worden aangeboden, achten eisers het wenselijk dat het bedrijfspand niet geheel in de oorspronkelijke staat wordt teruggebracht, maar dat de toiletten en de keukenblokken die in de appartementen zijn aangebracht, gehandhaafd blijven. Gelet hierop verzoeken eisers primair de huidige situatie te legaliseren en subsidiair de door verweerder opgelegde last onder dwangsom kwijt te schelden.
2.24 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij de enkele mededeling van eisers dat het bedrijfspand niet langer wordt bewoond voor kennisgeving aanneemt, nu verweerder geen mogelijkheid heeft gehad het pand te controleren en derhalve niet met zekerheid kan vaststellen dat dit pand daadwerkelijk onbewoond en leeg is. Bovendien blijven de units, zolang de keukenblokken en de sanitaire voorzieningen niet worden verwijderd, geschikt voor bewoning en kan daardoor de door verweerder ongewenste situatie op elk moment opnieuw ontstaan. Verweerder heeft met het opleggen van de dwangsom juist beoogd om blijvend een eind te maken aan het strijdige gebruik. Verweerder houdt zich derhalve vast aan de in zijn besluit van 19 mei 2009 opgelegde en in het bestreden besluit gehandhaafde last het bedrijfsgebouw in de oorspronkelijke staat terug te brengen.
2.25 De voorzieningenrechter overweegt dat er eerst sprake kan zijn van een concreet zicht op legalisatie wanneer er voldoende zekerheid bestaat dat de bouwvergunning, indien deze wordt aangevraagd, kan worden verleend. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat, wanneer eisers het bedrijfspand uitsluitend willen gebruiken ten behoeve voor opslag, zij handelen overeenkomstig de functie die het pand thans heeft. Echter voor het door eisers gewenste gebruik van het pand als kantoorunits/archiefruimte dienen eisers bij verweerder eerst een aanvraag bouwvergunning in te dienen.
Nu er op geen enkele wijze helderheid bestaat over de plannen van eisers en een nieuwe bouwaanvraag tot op heden niet is ingediend, kan er naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook thans niet worden gesproken van een concreet zicht op legalisatie. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog het volgende op. Indien eisers de ruimte in het bedrijfsgebouw willen inrichten op een wijze waarvoor een bouwvergunning is vereist, ligt het op hun weg met een voldoende concreet plan in overleg te treden met verweerder.
2.26 Voorts is gesteld noch gebleken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot de conclusie dat handhavend optreden zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat verweerder van zijn bevoegdheid tot handhaving had behoren af te zien.
2.27 Hetgeen door eisers in beroep is aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Onder deze omstandigheden wordt geen aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 09/2780 VV):
2.28 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. van Es-de Vries en in het openbaar uitgesproken op
17 november 2009.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. E.C.J. Mulder mr. J.R. van Es-de Vries
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.