Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 246124 / HA ZA 08-628
Vonnis van 23 december 2009
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SAF BENELUX B.V.,
gevestigd te Barneveld,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONTINENTAL BANDEN GROEP B.V.,
gevestigd te Barneveld,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. J. Braat,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VETRANS INTERNATIONAL TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Ede,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2].,
gevestigd te Ede,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. M.R. Ruygvoorn.
Op de terechtzitting van 5 september 2008 hebben partijen een gedeeltelijke schikking bereikt. Daardoor is uitsluitend nog aan de orde het geschil tussen eiseres sub 2 en gedaagde sub 2. Deze overblijvende partijen zullen hierna Continental en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 december 2008
- de akte na tussenvonnis van Continental
- de antwoordakte na tussenvonnis van [gedaagde sub 2]
- de akte houdende uitlating producties van Continental
- de pleidooien.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. Bij tussenvonnis van 10 december 2008 heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte ter overlegging en toelichting van de specificatie van de tweede afrekening.
2.2. In haar akte na tussenvonnis heeft Continental de gevraagde specificatie overgelegd en een toelichting daarop gegeven. Daarop heeft [gedaagde sub 2] in haar antwoordakte na tussenvonnis gereageerd.
2.3. In haar antwoordakte heeft [gedaagde sub 2] kritiek geuit, welke kritiek zij ter gelegenheid van het pleidooi heeft herhaald, op de volgende overwegingen van de rechtbank in het tussenvonnis van 10 december 2008:
r.o. 4.4.: “Derhalve stond beide partijen vóór het sluiten van de overeenkomst voor ogen op welke wijze moest worden afgerekend. Continental heeft voorschotfacturen verzonden volgens de berekeningsmethodiek van
overeenkomst 1.”
r.o. 4.7.: “De rechtbank vermag derhalve niet in te zien dat een afspraak tot afrekening op basis van nacalculatie naar zijn aard afwijkt van de wijze van berekening in overeenkomst 1 en de offerte. Tot zover snijdt het verweer van [gedaagde sub 2] derhalve geen hout.”
r.o. 4.8.: “In de teksten van het handgeschreven document en het interne memo leest de rechtbank dezelfde bedragen en ook dezelfde daarbij behorende soorten van voertuigen terug, zoals die door Continental in zowel de voorschotfacturen als de eindafrekening worden gehanteerd. Dit betekent dat niet alleen vaststaat dat afgerekend diende te worden op basis van tarieven, maar dat ook over de hoogte daarvan kennelijk geen verschil van mening bestond tussen partijen.”
2.4. Volgens [gedaagde sub 2] zijn deze oordelen onjuist, aangezien zij zijn gebaseerd op een onjuiste uitleg van het feit dat [X] (destijds medewerker van [gedaagde sub 2]) in het bedoelde handgeschreven document en het interne memo (door haar overgelegd als producties 7 en 8) refereert aan bedragen per kilometer. Op grond van die bedragen heeft de rechtbank gemeend dat ook [gedaagde sub 2] een afrekeningsstructuur voor ogen moet hebben gestaan waarbij op basis van gereden kilometers en rubbervoorraad zou moet worden afgerekend. De door [X] genoemde kilometerprijzen dienden - aldus [gedaagde sub 2] - echter uitsluitend en alleen als basis voor bevoorschotting door Continental. De reden daarvoor was dat een aanknopingspunt gezocht moest worden om tot een reële bevoorschotting te kunnen komen. In dat kader lag het voor de hand om aansluiting te zoeken bij het gemiddeld aantal gereden kilometers. Volgens [gedaagde sub 2] heeft zij voldoende bewijs voor de juistheid van haar standpunt, waaronder twee op schrift gestelde verklaringen en een schriftelijke opgave door Continental aan [gedaagde sub 2] van bandenprijzen.
2.5. Tussen partijen staat vast dat de overwegingen waartegen de kritiek van [gedaagde sub 2] zich richt, eindbeslissingen bevatten, zodat daarop niet zomaar kan worden teruggekomen. In zijn maatgevend arrest van 25 april 2008, NJ 2008, 553 heeft de Hoge Raad ten aanzien van het terugkomen op eindbeslissingen het volgende overwogen:
“De eisen van een goede procesorde brengen (…) mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.”
In dit arrest ging het om het terugkomen door een Hof op een bindende eindbeslissing in verband met een tijdens de procedure door de Hoge Raad gewezen vernieuwend arrest met betrekking tot de in dat arrest aan de orde zijnde kwestie.
Met het arrest van 25 april 2008 bevestigde de Hoge Raad de nieuwe lijn die was ingezet met zijn arrest van 23 november 2007, JBPr 2008, 40. In laatstgenoemd arrest ging het om de vraag of het Hof moest terugkomen op een op vermoedens gebaseerde eindbeslissing, terwijl tijdens de procedure kwam vast te staan dat één van de feiten waaraan deze vermoedens waren ontleend, onjuist was. Eén van partijen wijzigde tijdens die procedure haar standpunt ten aanzien van het desbetreffende feit door alsnog de juistheid van de stelling van de wederpartij te erkennen dat bepaalde stukken geen onderdeel hadden uitgemaakt van een ter hand gestelde ordner.
2.6. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderhavige geval niet te vergelijken met de hiervoor vermelde arresten. Het gaat hier niet om een geval waarin na een gegeven eindbeslissing komt vast te staan dat de feiten waarop deze eindbeslissing is gebaseerd, onjuist zijn, maar in essentie om een geval waarin een partij op basis van een nieuwe stelling (de onder 2.4 weergegeven stelling heeft [gedaagde sub 2] niet eerder ingenomen), waarvan de juistheid door de wederpartij wordt betwist, de juistheid van het oordeel van de rechtbank over een aan een feit (de door haar als producties 7 en 8 overgelegde stukken) gegeven uitleg aan de orde stelt. Het leerstuk van het terugkomen op een bindende eindbeslissing is niet bedoeld om door een partij in de procedure gemaakte fouten te herstellen, bestaande uit het nalaten om tijdig alle voor het bereiken van een bepaalde conclusie relevante stellingen aan te voeren, maar om te voorkomen dat de rechter op een ondeugdelijke grondslag einduitspraak doet. Van een dergelijke ondeugdelijke grondslag is, nu de onjuistheid van de feiten waarop de rechtbank haar eindbeslissing heeft gebaseerd niet vaststaat, in het onderhavige geval geen sprake. De rechtbank is dan ook niet bevoegd om op de door [gedaagde sub 2] aangevochten eindbeslissingen terug te komen.
2.7. Ten overvloede merkt de rechtbank in dit verband wel op dat indien, zoals [gedaagde sub 2] heeft gesteld, nacalculatie zou zijn overeengekomen, partijen hebben gekozen voor een wel erg ingewikkelde systematiek voor het in rekening brengen van gemaakte kosten, namelijk voor een bevoorschotting op basis van kilometerprijs en profieldikte en vervolgens een eindafrekening op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten. Indien partijen op basis van de daadwerkelijk gemaakte kosten hadden willen afrekenen, had het veeleer voor de hand gelegen dat Continental maandelijks de daadwerkelijk gemaakte kosten voor het vervangen van banden en overige onderhoudswerkzaamheden zou factureren.
Voorts stelt [gedaagde sub 2] zich weliswaar op het standpunt dat de overeenkomst met de door de rechtbank aangenomen inhoud zo onvoordelig voor haar zou zijn, dat zij ‘een dief van eigen portemonnee’ zou zijn geweest om een dergelijke overeenkomst af te sluiten, maar in het omgekeerde geval, waarin van de juistheid van het standpunt van [gedaagde sub 2] wordt uitgegaan afgegaan, geldt hetzelfde voor Continental. Immers, in die situatie zou Continental - indien de daadwerkelijk gemaakte kosten voor de onderhoudswerkzaamheden hoger zouden uitvallen dan de in rekening gebrachte voorschotten - geen recht op een aanvullende vergoeding hebben.
2.8. Het voorgaande betekent dat de rechtbank zal voortbouwen op hetgeen in het tussenvonnis van 10 december 2008 is overwogen. Uit het tussenvonnis volgt dat de eerste afrekening terzake van de gereden kilometers voor toewijzing vatbaar is. In het tussenvonnis is ten aanzien van de tweede afrekening, de afrekening op basis van de profieldiepte, gevraagd om een nadere specificatie. Die specificatie heeft Continental bij akte na tussenvonnis verstrekt.
2.9. In haar antwoordakte na tussenvonnis bestrijdt [gedaagde sub 2] de juistheid van de specificatie door te stellen dat deze ten onrechte is gebaseerd op een startwaarde van de profieldiepte van 50%. Volgens haar waren op 1 januari 2006 34 van de 74 trekkers die onder de overeenkomst vielen, en 27 van de 74 opleggers nieuw; deze hadden dus een profieldiepte van 100%. [gedaagde sub 2] zou ‘een dief van eigen portemonnee’ zijn geweest om daarmee akkoord te gaan. Dit zou alleen anders zijn geweest, aldus [gedaagde sub 2], indien de overige voertuigen die onderdeel uitmaakten van de overeenkomst, in deplorabele staat van onderhoud zouden hebben verkeerd. Daarvan was evenwel geen sprake, aldus [gedaagde sub 2].
2.10. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis van 10 december 2008 heeft overwogen, is overeenkomst 2 tussen partijen tot stand gekomen naar aanleiding van het verzoek van [gedaagde sub 2] aan Continental om een offerte op te stellen op basis van dezelfde voorwaarden als overeenkomst 1. In artikel 9.1 van laatstbedoelde overeenkomst is opgenomen dat voor het hele voertuigenpark een gemiddelde startwaarde zou gelden van 50% profieldiepte. Overeenkomst 1, en daarmee tevens deze bepaling, ligt ten grondslag aan overeenkomst 2, zodat er in beginsel van moet worden uitgegaan dat ook ten aanzien van overeenkomst 2 tussen partijen is overeengekomen dat een startwaarde van 50% profieldiepte zou gelden. Dat is alleen anders, indien partijen voorafgaande aan de totstandkoming van overeenkomst 2 afwijkende afspraken zouden hebben gemaakt ten aanzien van deze startwaarde. Dat is evenwel niet gesteld of gebleken. In het licht van het standpunt van [gedaagde sub 2] in deze procedure ligt het ontbreken van dergelijke afwijkende afspraken weliswaar voor de hand, nu in haar visie geen afrekening op basis van start- en eindwaarde van de profielen zou plaatsvinden, maar de rechtbank heeft dat standpunt in het tussenvonnis van 10 december 2008 verworpen, zodat aan het ontbreken van afwijkende afspraken wel betekenis toekomt.
Het voorgaande betekent dat ook met betrekking tot overeenkomst 2 een startwaarde dient te worden gehanteerd van 50% profieldiepte. De tweede afrekening is op deze startwaarde gebaseerd, zodat de afrekening op dit punt juist is.
2.11. Voorts maakt [gedaagde sub 2] bezwaar tegen het feit dat in de tweede eindafrekening ook eindwaardes van profieldieptes zijn vermeld van de banden van voertuigen die door Continental niet zijn gezien. Continental heeft de profieldiepte van de banden van deze voertuigen dan ook niet opgenomen. Partijen verwijten elkaar dat het van deze opname niet is gekomen. Nu overeenkomst 2 is gebaseerd op overeenkomst 1 geldt ook hier het bepaalde in artikel 10.1 van die overeenkomst: in geval van beëindiging van de overeenkomst dient van ieder voertuig de staat van de banden te worden opgenomen. Partijen zijn het erover eens dat deze verplichting rust op Continental. Bij de uitvoering van deze verplichting is Continental evenwel afhankelijk van de medewerking van [gedaagde sub 2]. [gedaagde sub 2] dient Continental in de gelegenheid te stellen om de profieldiepte van de banden op te meten. [gedaagde sub 2] stelt dat zij dat heeft gedaan en wel door het toesturen van een lijst met plaatsen waar de tot dan toe niet beoordeelde trekkers en opleggers zich in de betreffende periode zouden bevinden. Daarmee heeft [gedaagde sub 2] naar het oordeel van de rechtbank niet aan haar hiervoor vermelde verplichting voldaan. Uit de hiervoor bedoelde lijst blijkt dat de voertuigen die nog niet gezien waren, zich in de betreffende periode op diverse plaatsen zouden bevinden: ABI Veenendaal, België, PTC Schouten, Utrecht, Venlo, Ede en Bunnik, veelal zonder vermelding van de precieze datum waarop de voertuigen op de gemelde locatie zouden zijn. Van Continental kon niet worden gevergd dat zij op al deze plaatsen zou zorg dragen voor opname van de profieldieptes. Het was aan [gedaagde sub 2], als degene die besluit waar de voertuigen naartoe gaan, om ervoor te zorgen dat Continental op een eenvoudige wijze het opnemen van de profieldieptes zou kunnen uitvoeren. Het verwijzen naar diverse plaatsen in Nederland (en ook buiten Nederland) is daartoe niet toereikend. Dit betekent dat de omstandigheid dat de profieldieptes van de banden van een aanzienlijk deel van de voertuigen uiteindelijk niet is gemeten, voor rekening en risico van [gedaagde sub 2] komt. Het voorgaande betekent tevens dat Continental terecht ten aanzien van de voertuigen waarvan zij de profieldieptes niet heeft opgenomen, de gemiddelde profieldiepte heeft toegepast die zij heeft geconstateerd bij de door haar wel opgenomen voertuigen.
2.12. De conclusie van het voorgaande is dat ook de tweede eindafrekening op een correcte wijze is opgesteld, en dat de vordering ook in zoverre toewijsbaar is. De vordering van Continental strekkende tot betaling van de factuur voor de eerste en tweede afrekening met betrekking tot overeenkomst 2 zal dan ook, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente, worden toegewezen.
2.13. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten zal als niet onderbouwd worden afgewezen.
2.14. Door de ter comparitie bereikte gedeeltelijke schikking is de tegen gedaagde in conventie sub 1 ingestelde zaak doorgehaald, zodat op de overige vorderingen in conventie niet meer behoeft te worden beslist.
2.15. [gedaagde sub 2] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de ten aanzien van haar gemaakte proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Continental worden begroot op:
- dagvaarding EUR 71,80
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 1.445,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 4.470,00 (5,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 5.986,80
in reconventie
2.16. Door de ter comparitie bereikte gedeeltelijke schikking behoeft op de reconventionele vordering tot betaling van een bedrag van EUR 23.752,63 niet meer te worden beslist. In reconventie resteren derhalve slechts de verklaring voor recht dat tussen Continental en [gedaagde sub 2] een overeenkomst op basis van nacalculatie tot stand is gekomen en dat Continental in schuldeisersverzuim verkeert, alsmede de gevorderde veroordeling van Continental tot het kenbaar maken van de hoogte van de daadwerkelijk door haar gemaakte onderhoudskosten.
2.17. Uit hetgeen in conventie is overwogen, volgt dat de rechtbank niet tot het oordeel is gekomen dat tussen Continental en [gedaagde sub 2] een overeenkomst op basis van nacalculatie tot stand is gekomen, zodat voormelde reconventionele vorderingen, die allen daarin hun grondslag vinden, dienen te worden afgewezen.
2.18. [gedaagde sub 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de ten aanzien van haar gemaakte proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Continental worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 904,00 (4,0 punten × factor 0,5 × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 904,00
in conventie
3.1. veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan Continental te betalen een bedrag van EUR 58.987,89 (achtenvijftig duizendnegenhonderdzevenentachtig euro en negenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 maart 2007 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van Continental tot op heden begroot op EUR 5.986,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.5. wijst de vorderingen af,
3.6. veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van Continental tot op heden begroot op EUR 904,00,
3.7. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2009.?