Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 267528 / HA ZA 09-1169
Vonnis van 23 december 2009
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.F. Vogel,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. N.J. Hos.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 juli 2009;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de brief van [gedaagde] van 22 september 2009 ten behoeve van de comparitie;
- het proces-verbaal van comparitie van 7 oktober 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiseres] en [gedaagde] waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij zijn op 24 januari 2007 gescheiden. De echtscheidingsbeschikking is op 7 februari 2007 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven.
2.2. [eiseres] en [gedaagde] zijn einde september 2006 feitelijk uit elkaar gegaan, toen [eiseres] de voormalige echtelijke woning verliet. Zij hebben de gezamenlijke rekening aangehouden in verband met de betaling van de gezamenlijke lasten, waaronder de hypotheeklasten. Voor het overige hebben zij een gescheiden financiële huishouding gevoerd. In juni 2007 is de voormalige echtelijke woning verkocht.
2.3. [gedaagde] is gedurende enige tijd samen met zijn broer [A] vennoot geweest in de vennootschap onder firma [VoF]. In de bijlage bij de vennootschapsovereenkomst van 2 oktober 2006 tussen [gedaagde] en [A] (hierna: Vennootschapsovereenkomst) is neergelegd dat het percentage van deelneming van [gedaagde] is bepaald op 40 en dat van [A] op 60.
2.4. Tussen [gedaagde] en zijn broer [A] is op 2 oktober 2006 tevens een overeenkomst tot verkoop van goodwill en inventaris ([VoF]) (hierna: Koopovereenkomst) tot stand gekomen. In de overwegingen boven de Koopovereenkomst is onder meer vermeld:
“Dat de verkoper ([A], toevoeging rechtbank) wenst een deel (40 procent) van de goodwill en inventaris van zijn bedrijf te verkopen, welke Koper ([gedaagde], toevoeging rechtbank) wenst over te nemen.”
Artikel 1 van deze Koopovereenkomst bepaalt:
“Verkoper verkoopt hierbij aan koper:
* Goodwill en Inventaris van zijn bedrijf te verkopen, welke Koper wenst over te nemen.
* Voor een overnameprijs van € 25.000,- ( zegge: VIJFTIGDUIZEND EURO).”
In artikel 4.2 is bepaald:
“Partijen zijn terzake van de betaling van de koopprijs voor de inventaris en goodwill overeengekomen dat de overnameprijs als volgt wordt voldaan: De volledige overnameprijs van € 25.000,- dient door Koper te worden voldaan voor 01-01-2007. (…)”
Artikel 4.3 bepaalt:
“Bij het niet nakomen van de onder 4.2 genoemde verplichting komen partijen overeen dat de overeenkomst wordt ontbonden.”
2.5. Het door beide partijen ondertekende convenant van 22 september 2006 bepaalt onder meer dat de auto aan [eiseres] wordt toebedeeld zonder dat daar een betalingsverplichting van haar wegens overbedeling tegenover staat.
2.6. Uit de winst- en verliesrekening, die behoort bij de op 9 maart 2007 opgemaakte jaarrekening van [VoF], blijkt dat het nettoresultaat van de onderneming in 2006 EUR 45.012,- bedroeg.
3.1. [eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank [gedaagde] bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis veroordeelt tot betaling van EUR 22.506,-, zijnde de helft van het nettobedrijfsresultaat over 2006, vermeerderd met rente vanaf 7 februari 2007, althans in elk geval vanaf de dag der dagvaarding, tot de dag van algehele voldoening en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.3. [gedaagde] vordert, nadat hij ter gelegenheid van de comparitie zijn eis heeft verminderd, veroordeling van [eiseres] tot betaling van EUR 16.196,28, vermeerderd met rente vanaf 15 juli 2009 tot aan de dag van algehele voldoening en kosten.
3.4. [eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in conventie en in reconventie
4.1. De rechtbank overweegt dat in beginsel moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Als partijen zelf een andere datum zijn overeengekomen of de eisen van redelijkheid en billijkheid dit meebrengen, kan hiervan worden afgeweken. Aangezien partijen het erover eens zijn dat als peildatum voor de omvang van de gemeenschap de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand heeft te gelden (zijnde 7 februari 2007), zal de rechtbank in beginsel uitgaan van deze datum, tenzij hierna anders is aangegeven.
Aandeel [gedaagde] in de vof
4.2. Partijen zijn het erover eens dat het aandeel van [gedaagde] in de vennootschap nog verdeeld moet worden, maar twisten over de waarde van dit aandeel. [eiseres] stelt dat zij recht heeft op de helft van het nettobedrijfsresultaat over 2006, waarbij zij verwijst naar de winst- en verliesrekening van [VoF] (zie r.o. ?2.6).
4.3. Volgens [gedaagde] gaat [eiseres] er ten onrechte aan voorbij dat bij de vaststelling van de waarde van zijn winstaandeel rekening moet worden gehouden met het feit dat de winst uit de onderneming tussen hem en zijn broer verdeeld moet worden. Uit de bijlage bij de Vennootschapsovereenkomst en de Koopovereenkomst blijkt dat zijn winstaandeel in [VoF] 40% bedraagt (zie r.o. ?2.3 en r.o. ?2.4). Tijdens de comparitie heeft [gedaagde] toegelicht dat deze verdeling is afgesproken, omdat de vennootschap de onderneming van [A] was en hij slechts ondersteunende werkzaamheden verrichtte.
Bij de berekening van de waarde van het winstaandeel moet volgens [gedaagde] ook rekening worden gehouden met zijn schulden aan de vennootschap. Deze schulden bestaan enerzijds uit de nog te betalen inkoopsom van EUR 25.000,- als bedoeld in artikel 1 van de Koopovereenkomst en anderzijds uit privé-opnamen ten bedrage van EUR 16.689,- die hij in 2006 ten laste van de vennootschap heeft gedaan. Met betrekking tot deze laatste post verwijst [gedaagde] naar de toelichting op de balans van de onderneming. In totaal bedraagt zijn schuld aan [VoF] EUR 41.689,-, aldus [gedaagde]. De waarde van zijn aandeel bedraagt daarom EUR 23.684,- negatief. Volgens hem is [eiseres] dan ook gehouden hem een bedrag van EUR 11.842,- te betalen.
4.4. In reactie hierop voert [eiseres] aan dat de aard van een vennootschap onder firma meebrengt dat de vennoten ieder gelijk gerechtigd zijn. Voorts stelt zij dat het nooit de bedoeling is geweest dat [gedaagde] een bedrag van EUR 25.000,- aan zijn broer zou betalen. Tot slot stelt zij dat de privé-opnamen van EUR 16.689,- buiten beschouwing moeten blijven, omdat deze kennelijk al in het bedrijfsresultaat verdisconteerd zijn.
4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat het nettobedrijfsresultaat over 2006 EUR 45.012,- bedroeg, waarbij zij zich beiden baseren op de op 9 maart 2007 opgemaakte jaarrekening. Gelet hierop zal de rechtbank als peildatum voor de waardering van het winstaandeel van [gedaagde] 9 maart 2007 hanteren.
4.6. De rechtbank passeert het standpunt van [eiseres] dat het winstaandeel van [gedaagde] 50% bedraagt. Niet valt in te zien waarom de aard van een vennootschap onder firma met zich brengt dat de vennoten gelijk gerechtigd zijn. Vennoten zijn vrij te bepalen hoe zij winst en verlies wensen te verdelen. In het onderhavige geval is de verdeling neergelegd in de Vennootschapsovereenkomst en de Koopovereenkomst, waarin is overeengekomen dat het winstaandeel van [gedaagde] 40% bedraagt en dat van zijn broer [A] 60%. Dit brengt mee dat 40% van de winst van [VoF] in de gemeenschap valt.
4.7. Met [gedaagde] is de rechtbank verder van oordeel dat bij de bepaling van de omvang van het winstaandeel tevens rekening moet worden gehouden met zijn eventuele schulden aan de vennootschap. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar standpunt dat [gedaagde]s privé-opnamen reeds in het bedrijfsresultaat zijn verdisconteerd. Immers, uit de winst- en verliesrekening van [VoF] blijkt dat de privé-opnamen van [gedaagde] (die volgens de jaarrekening, anders dan [gedaagde] betoogt, EUR 16.508,- bedragen) geen deel uitmaken van de lasten die samen met de opbrengst uit de diensten tot het nettobedrijfsresultaat hebben geleid. Het moet er daarom voor worden gehouden dat deze opnamen niet in mindering zijn gebracht op de winst van de onderneming. Omdat [eiseres] verder geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die een andere conclusie rechtvaardigen, moet het ervoor worden gehouden dat [VoF] ter zake van de privé-opnamen een vordering van EUR 16.508,- op [gedaagde] heeft. Deze vordering dient in mindering te worden gebracht op zijn winstaandeel.
4.8. De rechtbank is evenwel van oordeel dat geen rekening moet worden gehouden met het bedrag van EUR 25.000,-, dat [gedaagde] op grond van de Koopovereenkomst aan zijn broer had moeten betalen. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.9. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [A] verklaard dat zijn broer slechts een bedrag van EUR 2.000,- heeft afgelost. Omdat [gedaagde] niet in staat bleek de resterende schuld van EUR 23.000,- te betalen, is de vof in mei 2007 beëindigd. De restantschuld is toen teniet gegaan, aldus [A].
Deze weergave is in lijn met het bepaalde in artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Koopovereenkomst. In deze artikelen is immers – samengevat – bepaald dat de Koopovereenkomst wordt ontbonden als [gedaagde] nalatig blijft de koopsom van EUR 25.000,- tijdig te betalen. Hieruit volgt dat de schuld van [gedaagde] – anders dan hij betoogt – geen onvoorwaardelijk karakter heeft.
4.10. Hieraan voegt de rechtbank het volgende toe. De schuld van EUR 23.000,- bestond weliswaar formeel nog op de peildatum (9 maart 2007), maar zij is – mede gelet op het voorgaande – van oordeel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen het ten laste van de gemeenschap brengen van een schuld waarvan tussen [gedaagde] en zijn broer (zelfs al kort na voornoemde peildatum) vast staat dat deze schuld nimmer door eerstgenoemde ingelost hoeft te worden.
4.11. Het voorgaande brengt mee dat de waarde van het tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende winstaandeel van [gedaagde] EUR 18.004,80 bedraagt (namelijk 40% van EUR 45.012). Hierop moet het bedrag van EUR 16.508,- in mindering worden gebracht, zodat resteert een bedrag van EUR 1.496,80. [gedaagde] is gehouden de helft van dit bedrag (zijnde EUR 748,40) aan [eiseres] te vergoeden. Aan de benoeming van een deskundige om de waarde van het winstaandeel vast te stellen, wordt – anders dan partijen tijdens de zitting hebben betoogd – niet toegekomen.
4.12. In reconventie stelt [gedaagde] aanvankelijk dat [eiseres] EUR 1.875,- te weinig heeft bijgedragen aan de hypotheeklasten van de voormalige echtelijke woning. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij de hypotheeklasten niet in zijn eentje kon opbrengen en dat partijen hebben afgesproken deze lasten samen te dragen. [gedaagde] heeft vervolgens toegelicht dat het gevorderde bedrag te hoog is, omdat de belastingteruggave ten goede is gekomen van beide partijen.
Tijdens de zitting heeft [eiseres] erkend dat zij met betrekking tot de maand mei 2007 niet heeft meebetaald aan de hypotheek. Partijen zijn het erover eens dat de brutohypotheeklasten ongeveer EUR 730,- per maand bedroegen.
4.13. Uit de stellingen van partijen leidt de rechtbank af dat zij de maandelijkse hypotheeklasten van EUR 730,- gelijkelijk zouden dragen. Niet in geschil is dat [eiseres] haar bijdrage voor één maand (dat wil zeggen EUR 365,-) niet heeft betaald. Dit brengt mee dat zij gehouden is het bedrag van EUR 365,- aan [gedaagde] te voldoen, verminderd met het bedrag dat partijen ter zake van belastingteruggave met betrekking tot die maand hebben ontvangen.
Dat [eiseres] meer verschuldigd is dan het door haar erkende bedrag, is door [gedaagde] onvoldoende onderbouwd, zodat zijn vordering in zoverre zal worden afgewezen.
4.14. Verder stelt [gedaagde] dat [eiseres] ten onrechte een bedrag van EUR 362,28 van de gezamenlijke rekening heeft opgenomen, welke rekening partijen tijdelijk hebben aangehouden toen zij feitelijk uit elkaar gingen. [gedaagde] heeft deze opnames aan de hand van ter zitting overgelegde bankafschriften toegelicht.
4.15. Tijdens de zitting heeft [eiseres] erkend dat zij ten laste van de gezamenlijke rekening privé-opnamen heeft gedaan. Zij stelt echter dat zij de door haar opgenomen bedragen heeft terugbetaald.
4.16. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] haar stelling, inhoudende dat zij de door haar opgenomen bedragen heeft terugbetaald, niet heeft onderbouwd. Haar ter zitting gedane mededeling dat zij thuis lijsten heeft waaruit de terugbetaling zou blijken, is in dit verband niet toereikend. Dit betekent dat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat [eiseres] een bedrag van EUR 362,28 van de gezamenlijke rekening heeft opgenomen. Aangezien het saldo op deze rekening in de gemeenschap valt, is [eiseres] gehouden de helft van dit bedrag (zijnde EUR 181,14) aan [gedaagde] te betalen.
4.17. Tot slot maakt [gedaagde] aanspraak op betaling van een bedrag van EUR 1.500,- door [eiseres] in verband met de in de gemeenschap vallende auto (een Daihatsu Sirion) die ingevolge het convenant aan haar is toebedeeld (zie r.o. ?2.5). Tijdens de zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat hij zich niet realiseerde dat de auto en de andere zaken die op grond van het convenant aan [eiseres] zijn toebedeeld meer waarde vertegenwoordigden dan de zaken die aan hem zijn toebedeeld. Het komt erop neer dat hij nu spijt heeft van de in het convenant neergelegde verdeling, aldus [gedaagde].
4.18. In reactie hierop voert [eiseres] aan dat de auto blijkens het convenant, waarin geen sprake is van enig voorbehoud, in overleg tussen partijen is verdeeld. Het enkele feit dat [gedaagde] nu spijt heeft van de gemaakte afspraken, betekent niet dat hij recht heeft op vergoeding. Bovendien is het volgens [eiseres] onduidelijk waar het bedrag van EUR 1.500,- vandaan komt.
4.19. Op grond van het convenant is de in de gemeenschap vallende auto aan [eiseres] toebedeeld zonder dat daar een betaling wegens overbedeling tegenover staat. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] het convenant niet heeft vernietigd, of een vordering tot vernietiging heeft ingesteld, wegens dwaling. Dit betekent dat partijen gebonden zijn aan de in het convenant neergelegde afspraken. Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat [gedaagde] nu spijt heeft van de afgesproken verdeling geen grond oplevert voor toewijzing van de door hem ingestelde vordering. [gedaagde]s vordering zal op dit punt worden afgewezen.
4.20. Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] gehouden is een bedrag van EUR 365,- te betalen, doch verminderd met het bedrag dat partijen ter zake van belastingteruggave met betrekking tot de betreffende maand hebben ontvangen (zie r.o. ?4.13). Voorts is zij gehouden een bedrag van EUR 181,14 aan [gedaagde] te vergoeden (zie r.o. ?4.16).
[gedaagde] is daarentegen gehouden een bedrag van EUR 748,40 aan [eiseres] te vergoeden (zie r.o. ?4.11).
4.21. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten op de in het dictum te vermelden wijze worden gecompenseerd.
in conventie en in reconventie
5.1. veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 748,40 (zevenhonderdachtenveertig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [eiseres] aan [gedaagde] te betalen een bedrag van EUR 365,- (driehonderdvijfenzestig euro), met aftrek van het bedrag dat partijen ter zake van belastingteruggave met betrekking tot de betreffende maand hebben ontvangen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het verschuldigde bedrag vanaf de dag van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [eiseres] aan [gedaagde] te betalen een bedrag van EUR 181,14 (honderdeenentachtig euro en veertien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2009.?